In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen [eiseres], en een gedaagde, die in een appartement van [eiseres] woonde. De kern van het geschil betreft de vraag of de huurovereenkomst tussen partijen een reguliere huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is of dat het gebruik van het appartement als short-stay verhuur kan worden gekwalificeerd. [Eiseres] heeft de huurovereenkomst opgezegd en vorderde ontbinding en ontruiming van het appartement, terwijl [gedaagde] zich verweerde door te stellen dat zij huurbescherming geniet.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een reguliere huurovereenkomst en dat de opzegging door [eiseres] niet rechtsgeldig was. De rechter oordeelde dat de huurovereenkomst niet was opgezegd volgens de wettelijke vereisten, omdat de gronden voor opzegging niet voldeden aan de eisen van de wet. De kantonrechter heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden waaronder de huurovereenkomst tot stand is gekomen, waaronder de COVID-19 pandemie, en concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat partijen een kortdurend gebruik beoogden.
De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, en [eiseres] is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bescherming van huurders en de strikte eisen die aan de opzegging van huurovereenkomsten worden gesteld.