ECLI:NL:RBMNE:2024:4112

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
22/2625
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake handhaving van bouwvoorschriften en de beoordeling van een handhavingsverzoek

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in een handhavingszaak. Eiser, eigenaar van een pand, heeft het college van burgemeester en wethouders van Bunschoten verzocht om handhavend op te treden tegen twee onbewoonde panden die eigendom zijn van een derde partij. Eiser vreest dat de staat van deze panden de waarde van zijn eigen woning aantast en dat er ongelukken kunnen gebeuren. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat de panden volgens hen binnen afzienbare tijd zullen worden getransformeerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet op alle elementen van het handhavingsverzoek van eiser heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het college ook onderzoek had moeten doen naar het instortingsgevaar van de panden en andere mogelijke overtredingen van het Bouwbesluit. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om het motiveringsgebrek te herstellen binnen acht weken na de tussenuitspraak. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang meer heeft, maar het beroep tegen het tweede bestreden besluit zal verder worden beoordeeld.

De rechtbank heeft de procedure verder aangehouden en zal zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep, tenzij er nieuwe geschilpunten worden ingebracht. De rechtbank heeft ook de proceskosten en het griffierecht voor later aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2625-t
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] (eiser),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten(het college)
(gemachtigde: A. Schaap - Huijgen).

Als derde-partij neemt aan de procedure deel [derde partij] , uit [plaats] .

Inleiding

1.1
Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres 1] in [plaats] . Tegenover zijn woning (aan de [adres 2] , [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] ) staan twee onbewoonde panden (de panden ) die eigendom zijn van [derde partij] (derde-partij). De panden zijn sterk toe aan renovatie. Door weer en wind komen de panden in steeds slechtere staat te verkeren, en eiser vreest dat zijn eigen woning hierdoor ook in waarde daalt. Ook vreest eiser voor ongelukken als de panden nog verder aftakelen. Op 31 maart 2021 heeft hij het college daarom verzocht om handhavend op te treden door de panden te slopen en het terrein af te sluiten.
1.2
Bij besluit van 16 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat de panden volgens het college binnen afzienbare tijd zullen worden getransformeerd. De eigenaar van de panden heeft hiervoor namelijk op 16 maart 2021 een principe aanvraag bij het college ingediend. Volgens het college zijn de panden weliswaar verpauperd, maar is er nu geen sprake van een onveilige situatie. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het verslag van zijn inspecteur die de panden op 18 mei 2021 heeft bekeken en gecontroleerd. Tot de transformatie, zal het terrein omheind blijven met hekken.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het college heeft de commissie bezwaarschriften gevraagd om advies over het bezwaarschrift. De bezwaarcommissie heeft het college op 21 maart 2022 geadviseerd om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren, omdat er geen sprake is van een overtreding nu de inspecteur heeft vastgesteld dat de situatie niet onveilig is voor derden. Bij besluit van 12 mei 2022 (het bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiser onder verwijzing naar dit advies, ongegrond verklaard.
1.4
Eiser heeft beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift en een controlerapport van zijn inspecteur van 15 november 2022 ingediend. Uit het rapport volgt dat de inspecteur op 15 november 2022 nogmaals ter plaatse is geweest en daarbij heeft geconstateerd dat er vijf hekken plat lagen en dat het verval van met name de achterzijde van de panden in rap tempo toeneemt. De eigenaar van de panden heeft de hekken op 16 november 2022 weer vastgezet.
1.5
De zaak is op 19 december 2022 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Het college heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser is wegens ziekte niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst.
1.6
Eiser is in de gelegenheid gesteld te reageren op het proces-verbaal van de zitting. Bij brief van 6 januari 2023 heeft eiser een reactie ingediend. Het college heeft daarop gereageerd bij brief van 23 januari 2023. Daarin heeft het college onder meer aangegeven dat een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen, zoals is aangevraagd door derde-partij, pas kan worden verleend indien een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming is verleend. Die ontheffing wordt verwacht voor 1 september 2023.
1.7
Op 7 februari 2023 heeft derde-partij de rechtbank verzocht als partij te mogen deelnemen aan deze procedure. De rechtbank heeft met dit verzoek ingestemd. Eiser en het college zijn hierover geïnformeerd.
1.8
Het college heeft met het besluit van 14 februari 2023 (het bestreden besluit II) derde-partij gelast om de overtreding van artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet j° artikel 7.21 van het Bouwbesluit met onmiddellijke ingang te beëindigen door het terrein aan de [adres 2] tot en met [nummer 3] in [plaats] op een deugdelijke manier af te zetten en die afzetting in stand te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 2.500,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000,-.
1.9.
Eiser heeft in zijn brief van 28 februari 2023 het beroep gehandhaafd, omdat hij vindt dat de opgelegde last onder dwangsom niet ver genoeg gaat.
1.1
Derde-partij heeft niet gereageerd op het besluit van 14 februari 2023.
1.11
Op 18 december 2023 is de zaak nogmaals bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Derde-partij is verschenen. Het college heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.12
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld te reageren op een e-mail van 20 april 2023 van derde-partij.
1.13
Eiser heeft op 3 januari 2024 een reactie ingediend. Het college en derde-partij hebben daarop gereageerd.
1.14
Derde-partij heeft aanvankelijk aangegeven een nadere zitting te wensen, maar heeft daarvan later afgezien. Omdat ook eiser en het college niet hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht op zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 1 mei 2024 gesloten.

Omvang van het geding

2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. Daarin heeft het college de weigering om handhavend op te treden tegen de panden gehandhaafd. Met het bestreden besluit II heeft het college alsnog besloten handhavend op treden tegen de panden. Het college heeft bestreden besluit I niet ingetrokken. Niet is gesteld en ook is niet gebleken dat eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit I. Het beroep tegen het bestreden besluit I is dan ook niet-ontvankelijk.
3. Omdat het bestreden besluit II niet (voldoende) tegemoet komt aan het beroep van eiser, heeft het beroep van eiser mede betrekking op het bestreden besluit II [1] . De rechtbank zal hierna het bestreden besluit II beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Beoordeling van het beroep tegen de last onder dwangsom

4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Woningwet gewijzigd. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Woningwet zoals die tot 1 januari 2024 gold met de onderliggende regelingen, waaronder het Bouwbesluit 2012, nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
5. Eiser voert aan dat de opgelegde last onder dwangsom niet ver genoeg gaat. Volgens eiser had het college derde-partij moeten gelasten de panden te slopen.
6. Het college heeft de last onder dwangsom opgelegd, nadat de toezichthouder op 9 februari 2023 had geconstateerd dat aan de achterzijde van [adres 2] , [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] de hekken omver zijn getrokken. Omdat het terrein waar de panden staan enige tijd vrij toegankelijk is geweest en het terrein onveilig is, is de last opgelegd vanwege overtreding van artikel 7.21 van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit). Dit artikel bepaalt dat een bouwwerk, open erf en terrein zich bevindt in een zodanig zindelijke staat, dat dit geen hinder voor personen en geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van personen oplevert.
7. Een last onder dwangsom strekt ertoe een overtreding ongedaan te maken. Naar het oordeel van de rechtbank kan overtreding van artikel 7.21 van het Bouwbesluit in dit geval worden beëindigd door het plaatsen van stevige hekken rondom het terrein waar de panden staan, zodat het terrein niet meer toegankelijk is. Het is daarom niet nodig dat het college in de last onder dwangsom opneemt dat de panden moeten worden gesloopt. Het college heeft derde-partij daarom terecht gelast om de overtreding te beëindigen door het terrein op een deugdelijke manier af te zetten en die afzetting in stand te houden.
8. Eiser heeft aangevoerd dat de dwangsom niet hoog genoeg is, gelet op de financiële positie van de derde-partij.
9. Een last onder dwangsom heeft ten doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Om dit doel te bereiken kan de hoogte van de dwangsom worden afgestemd op het financiële voordeel dat een overtreder kan verwachten bij het niet naleven van deze regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. [2] Bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom heeft het bestuursorgaan een grote mate van beoordelingsvrijheid die door de rechter terughoudend moet worden getoetst. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank is de dwangsom van € 2.500,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000,- niet onredelijk. De financiële positie van de overtreder is bij het bepalen van de dwangsom is niet relevant.
10. Eiser heeft verder aangevoerd dat het college tot inning van de dwangsommen moet overgaan. Deze procedure heeft alleen betrekking op de opgelegde last onder dwangsom. Omdat de inning van dwangsommen buiten de omvang van het geding valt, laat de rechtbank zich hier niet over uit.
11. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of het college heeft beslist op alle elementen die eiser in zijn handhavingsverzoek heeft genoemd. Eiser heeft het college verzocht om handhavend op te treden vanwege de veiligheid van personen in de directe omgeving van de panden, het instortingsgevaar van de panden en de verloedering van de buurt. Het handhavingsverzoek bevat daarmee voldoende aanknopingspunten om overtreding van welke voorschriften (van het Bouwbesluit) het gaat. Het college heeft op de zitting van 19 december 2022 erkend dat vooral is beoordeeld of de staat van de panden een gevaar oplevert voor de veiligheid van personen en dat de andere elementen die eiser in zijn verzoek heeft genoemd niet in de besluitvorming zijn betrokken. De met het bestreden besluit II opgelegde last onder dwangsom is, zoals gezegd, uitsluitend opgelegd wegens overtreding van artikel 7.21 van het Bouwbesluit.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college niet heeft kunnen volstaan met onderzoek naar de veiligheidssituatie rond de panden, maar dat het college ook onderzoek had moeten doen naar het gestelde instortingsgevaar (artikel 7:22 van het Bouwbesluit) en welstandsexces (artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a en artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet). Ook had het college moeten onderzoeken of mogelijk sprake is van andere overtredingen (van het Bouwbesluit) dan door eiser zijn genoemd.
13. Omdat niet is beslist op alle elementen die eiser in zijn handhavingsverzoek heeft genoemd is het bestreden besluit II onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoe gaat de procedure nu verder?

14. Het college kan dit motiveringsgebrek herstellen. De rechtbank ziet dan ook
aanleiding om het college met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan het college met een aanvullende motivering doen, maar dat kan ook met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit II. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Om het gebrek te herstellen moet het college met inachtneming van de onder 11 en 12 opgenomen overwegingen, onderzoeken of sprake is van instortingsgevaar van de panden, van een welstandsexces dan wel van een andere overtreding (van het Bouwbesluit). Als het college van mening is dat geen sprake is van andere overtredingen kan het college dat in een aanvullende motivering toelichten. Als het college van mening is dat er wel sprake is van andere overtredingen, geldt voor het college de beginselplicht om handhavend op te treden. Als het college van mening is dat er bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van handhavend optreden, kan het college dat in een aanvullende motivering toelichten. Als het college besluit handhavend op te treden moet het college dat in een nieuwe beslissing op bezwaar motiveren.
16. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze
vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep.
17. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel
beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.
Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank
Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit I:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit II:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van (de Afdeling) 17 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2014:328.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling 5 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC5757.