ECLI:NL:RBMNE:2024:4100

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
C/16/565394 / HL ZA 23-313
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over een gezamenlijke carport en privacy-inbreuk door cameratoezicht

In deze zaak, die op 3 juli 2024 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen die naast elkaar wonen. De eisers, bestaande uit drie personen, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, eveneens een tweetal, met betrekking tot een hekwerk dat door de gedaagden op hun perceel is geplaatst. De eisers stellen dat dit hekwerk onrechtmatige hinder oplevert en dat de gedaagden misbruik maken van hun bevoegdheid. De rechtbank oordeelt echter dat het hekwerk niet verwijderd hoeft te worden, omdat de hinder die de eisers ondervinden niet onrechtmatig is. De rechtbank wijst erop dat buren enige hinder van elkaar moeten dulden en dat de gedaagden een redelijk belang hebben bij het afsluiten van hun perceel, vooral gezien de aanwezigheid van kleine kinderen en huisdieren.

Daarnaast hebben de gedaagden een tegeneis ingesteld, waarbij zij eisen dat de eisers een camera aan de voorzijde van hun woning verwijderen, omdat deze camera zicht biedt op het perceel van de gedaagden en daarmee inbreuk maakt op hun privacy. De rechtbank oordeelt dat de eisers inderdaad inbreuk maken op de privacy van de gedaagden en wijst de vordering tot verwijdering van de camera toe. De rechtbank legt ook een dwangsom op voor het geval de eisers niet aan deze veroordeling voldoen.

De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagden, aangezien de eisers in het ongelijk zijn gesteld. De rechtbank benadrukt dat de eisers zowel in conventie als in reconventie de kosten moeten vergoeden, en dat de gedaagden recht hebben op een vergoeding voor hun advocaatkosten. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.R. van der Vos.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/565394 / HL ZA 23-313
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub b2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. E.D. van Tellingen te Almere,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E. Vels te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 oktober 2023 met 6 producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met
7 producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie 9;
  • de akte overlegging producties van [gedaagden] met productie 9 en 10;
  • de door [eisers] overgelegde productie 7 en 10.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2024. [eisers] was aanwezig, bijgestaan door mr. Van Tellingen. [gedaagden] was aanwezig, bijgestaan door mr. Vels. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] haar tegeneis gewijzigd. [gedaagden] vordert onder I van haar petitum alleen nog maar verwijdering van de camera aan de voorzijde van de woning van [eisers] en deze verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van hetgeen is besproken.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is de zaak op verzoek van partijen aangehouden om te onderzoeken of partijen een schikking konden treffen. Dat is niet gelukt. [eisers] heeft verzocht om vonnis. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eisers] woont op de [adres 1] en [gedaagden] woont op de [adres 2] in [woonplaats] . De woningen van partijen hebben vanaf de bouw van de woningen een tegen elkaar grenzende carport waaronder auto’s kunnen worden geparkeerd. De percelen grenzen met de voor de woningen gelegen tuinen aan de openbare weg. De erfgrens van beide percelen loopt in het midden van de carport. Medio 2023 heeft [gedaagden] een hekwerk geplaatst op eigen perceel (hierna: het hekwerk), op ongeveer vijf centimeter afstand van de erfgrens. Op onderstaande foto is de carport met daarop het door [gedaagden] geplaatste hekwerk te zien. De woning aan de linkerkant is van [gedaagden] en de woning aan de rechterkant is van [eisers]
Op onderstaande foto is het door [gedaagden] geplaatste hekwerk te zien vanuit de woning van [gedaagden]
2.2.
[eisers] eist dat [gedaagden] het hekwerk verwijdert, omdat het hekwerk onrechtmatige hinder oplevert en [gedaagden] door het plaatsen van het hekwerk misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt. [gedaagden] is het daar niet mee eens. Volgens [gedaagden] levert het hekwerk geen onrechtmatige hinder op en maakt zij geen misbruik van haar bevoegdheid. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] het hekwerk niet hoeft te verwijderen. De vordering van [eisers] zal worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.3.
[gedaagden] heeft een tegeneis ingesteld. Zij wil dat [eisers] haar camera aan de voorkant van haar woning verwijdert, omdat deze camera zicht geeft op het perceel van [gedaagden] en [eisers] daardoor inbreuk maakt op haar privacy. [eisers] is het daar niet mee eens, omdat de camera volgens haar niet gericht is op het perceel van [gedaagden] Deze vordering zal worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Waarom hoeft [gedaagden] het hekwerk niet te verwijderen?
2.4.
[eisers] stelt dat sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze stelling slaagt niet.
Geen misbruik van bevoegdheid
2.5.
[gedaagden] is op grond van artikel 5:48 BW als eigenaar bevoegd om haar erf af te sluiten. [eisers] zal dus in beginsel moeten dulden dat [gedaagden] een hekwerk als erfafscheiding heeft geplaatst. Dat betekent echter niet dat [gedaagden] geen rekening hoeft te houden met de belangen van [eisers] Artikel 3:13 lid 1 BW bepaalt namelijk dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet kan inroepen voor zover die bevoegdheid wordt misbruikt. Daaraan dienen in het geval van uitoefening van de in artikel 5:48 BW gegeven bevoegdheid hoge eisen te worden gesteld (Hof Arnhem, 3 november 1992, NJ 1993/8).
2.6.
Volgens artikel 3:13 lid 2 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Die situatie doet zich hier niet voor. [eisers] ondervindt hinder van het hekwerk dat door [gedaagden] is geplaatst. Door het geplaatste hekwerk kan [eisers] immers niet meer – zoals zij voorheen deed – haar auto vooruit inparkeren onder haar carport en uitstappen aan de zijde van het perceel van [gedaagden] [eisers] wordt aldus in haar woongenot beperkt. [eisers] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat het door het geplaatste hekwerk in zijn geheel niet meer mogelijk is om haar auto onder de carport te parkeren. Zij kan er immers voor kiezen om haar auto niet vooruit in te parkeren, maar achteruit waardoor zij aan haar kant van het perceel kan uitstappen. De omstandigheid dat zij - om dit te bewerkstelligen - een stukje tegen het verkeer in moet rijden, maakt dit niet anders. Bovendien heeft [gedaagden] een redelijk belang bij het afsluiten van haar perceel. Temeer omdat zij kleine kinderen en huisdieren heeft die anders van haar perceel de openbare weg op kunnen lopen.
2.7.
Het voorgaande betekent dat geen sprake is van een dergelijke onevenredigheid van de belangen van partijen, dat [gedaagden] in redelijkheid niet tot de uitoefening van haar bevoegdheid had kunnen komen om een hekwerk op haar eigen perceel te plaatsen.
Geen onrechtmatige hinder
2.8.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen.
2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank veroorzaakt [gedaagden] door het door haar geplaatste hekwerk niet een dermate vergaande hinder voor [eisers] , in de vorm van een beperking van haar woongenot, dat deze hinder als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat buren enige hinder van elkaar hebben te dulden. Pas als de hinder naar haar aard, ernst en duur onrechtmatig is, is dit verboden. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.5. en 2.6. is overwogen, is [gedaagden] bevoegd om haar perceel af te sluiten en heeft zij daar een redelijk belang bij. Daartegenover staat het belang van [eisers] om haar auto onder de carport te parkeren. Parkeren onder de carport wordt door het hekwerk weliswaar lastiger voor [eisers] , maar niet dusdanig lastig dat parkeren onder de carport voor haar in zijn geheel niet meer mogelijk is, zoals reeds is overwogen in rechtsoverweging 2.6. Bovendien heeft [gedaagden] het hekwerk op 5 centimeter van de perceelgrens op haar eigen perceel geplaatst, zodat zij daarbij al rekening heeft gehouden met het belang van [gedaagden] om onder de carport te parkeren. Van onrechtmatigheid is dus geen sprake.
2.10.
[eisers] heeft verder nog gesteld dat het plaatsen van het hekwerk in strijd is met de artikelen 17 en 18 van de akte van levering van de woning van [gedaagden] , omdat de parkeervoorziening door [gedaagden] niet in stand wordt gehouden. Ook deze stelling kan [eisers] niet baten, omdat [eisers] op deze artikelen geen rechtsgeldig beroep kan doen. [eisers] is immers geen partij bij deze koopovereenkomst. De verplichting om de voorziening voor het parkeren van een auto in stand te houden is ten behoeve van de Staat bedongen en heeft geen derdenwerking. De door [eisers] in haar dagvaarding opgenomen uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 augustus 2014 maakt bovenstaande niet anders, omdat deze uitspraak betrekking heeft op een andere feitelijke situatie. In dat geval waren percelen immers verkocht onder het opleggen van diverse bijzondere verplichtingen jegens de gemeente met betrekking tot voorschriften uit het bestemmingsplan en bijzondere verkoopvoorwaarden. Dat is hier niet het geval.
2.11.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
Waarom moet [eisers] haar camera aan de voorzijde van de woning verwijderen en verwijderd houden?
2.12.
Als uitgangspunt geldt dat in beginsel iedereen het recht heeft op privacy en het recht om onbespied te zijn in haar eigen woning en tuin. Een inbreuk hierop levert in beginsel een onrechtmatige daad op. Een rechtvaardigingsgrond kan het onrechtmatige karakter wegnemen. Of zich een rechtvaardigingsgrond voordoet, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij moeten de ernst van de inbreuk en de belangen die met de inbreukmakende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend, tegen elkaar af worden gewogen.
2.13.
[eisers] betwist dat zij inbreuk maakt op de privacy van [gedaagden] Zij voert aan dat de camera aan de voorzijde van haar woning niet gericht is op het perceel van [gedaagden] Dit betoog treft geen doel. Zoals door [gedaagden] terecht wordt gesteld, heeft [eisers] camerabeelden in het geding gebracht waarop te zien is dat een camera aan de voorzijde van de woning van [eisers] de voortuin van [gedaagden] filmt. Hiermee maakt [eisers] inbreuk op het recht op privacy van [gedaagden] en dit is onrechtmatig. Omdat een rechtvaardigingsgrond hiervoor niet is gesteld of gebleken, zal de vordering van [gedaagden] tot verwijdering van de camera worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als onder ‘De beslissing’ is vermeld.
2.14.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat op [gedaagden] de verplichting rust om eventuele aan haar woning bevestigde camera’s die zicht geven op het perceel of de woning van [eisers] om bovengenoemde redenen eveneens te verwijderen en verwijderd te houden. Omdat [eisers] hiertoe geen vordering heeft ingesteld, kan de rechtbank [gedaagden] hiertoe niet veroordelen.
Proceskosten in conventie
2.15.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.228,00(2,0 punten × tarief € 614,00)
Totaal € 1.542,00
2.16.
De nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen op de in de beslissing te melden wijze worden toegewezen.
Proceskosten in reconventie
2.17.
[eisers] is ook hier in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 307,00 aan salaris advocaat (0,5 punt x tarief € 614,00).
2.18.
De nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen op de in de beslissing te melden wijze worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
3.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.542,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na aanschrijving tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
3.3.
veroordeelt [eisers] om binnen één week na betekening van dit vonnis de camera aan de achterzijde van haar woning te verwijderen en verwijderd te houden en ook geen nieuwe en/of andere camera’s te plaatsen die op welke wijze dan ook zicht hebben op het perceel van [gedaagden] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 7.500,00;
3.4.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 307,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na aanschrijving tot de dag van volledige betaling;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten van [gedaagden] Deze worden begroot op € 278,00 aan salaris advocaat. Als [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en betekening heeft plaatsgevonden, wordt dit bedrag vermeerderd met € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
3.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2., 3.3., 3.4. en 3.6. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.