ECLI:NL:RBMNE:2024:4099

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
11014642
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van een webshop bestelling en afwijzing van de vordering tot betaling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2024, heeft eiseres, een buitenlandse rechtspersoon, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft een bedrag van € 391,92, voortvloeiend uit twee bestellingen die gedaagde zou hebben geplaatst in de webshop van een bedrijf. Eiseres stelt dat gedaagde deze bestellingen heeft geplaatst en de goederen heeft ontvangen, maar gedaagde betwist dit. Gedaagde voert aan dat de bestellingen zijn geplaatst onder een andere naam en dat zij op het moment van de bestellingen niet op het adres woonde dat op de facturen staat vermeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat gedaagde de bestellingen daadwerkelijk heeft geplaatst. De rechter oordeelt dat de stelplicht en bewijslast bij eiseres ligt en dat de overgelegde documenten niet voldoende zijn om de vordering te onderbouwen. Hierdoor wordt de vordering afgewezen en wordt eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil worden begroot, aangezien gedaagde zich niet door een professionele gemachtigde heeft laten bijstaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11014642 \ MC EXPL 24-2081
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres] LIMITED,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres]
gemachtigde: Rosmalen Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 18 maart 2023;
- de conclusie van antwoord met een productie;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 17 januari 2021 zijn er twee bestellingen in de webshop van [bedrijf] geplaatst voor een totaalbedrag van € 312,74.
2.2.
Op 19 januari 2021 heeft [bedrijf] voor deze twee bestellingen twee facturen opgesteld. Onder het kopje factuuradres staat de naam ‘ [naam] ’ en het adres [adres] te [plaats] .
2.3.
[bedrijf] SE heeft de vordering tot betaling van de koopprijs van de hiervoor genoemde bestelling overgedragen aan [bedrijf] GmbH, die de vordering op haar beurt heeft overgedragen aan [eiseres] .
2.4.
Bij brief van 28 november 2023 is [gedaagde] door de gemachtigde van [eiseres] aangemaand om binnen veertien dagen tot betaling van de twee facturen over te gaan.
2.5.
[gedaagde] is niet tot betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] te voldoen € 391,92 (bestaande uit € 312,74 aan hoofdsom, € 32,27 aan rente tot en met 13 maart 2024 en € 46,91 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 14 maart 2024 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] – samengevat – dat [gedaagde] in de webshop van [bedrijf] een tweetal bestellingen heeft geplaatst. De goederen uit deze bestellingen heeft [gedaagde] geleverd gekregen. [eiseres] heeft de vordering tot betaling van de koopprijs overgedragen gekregen. [gedaagde] heeft deze koopprijs, ondanks sommaties, niet betaald.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen. De goederen op de door [eiseres] overgelegde facturen zijn haar onbekend. Zij betwist deze bestellingen te hebben geplaatst. Bovendien is de bestelling geplaatst met de achternaam ‘ [naam] ’, terwijl [gedaagde] sinds 2009 de achternaam ‘ [gedaagde] ’ draagt. Ten tijde van de bestelling woonde [gedaagde] ook niet meer op het adres genoemd op de facturen.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Nu [eiseres] in het buitenland gevestigd is en de vordering daarom een internationaal karakter draagt, moet allereerst de vraag beantwoord worden of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen en welk recht op deze zaak van toepassing is.
4.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 18 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) bevoegd van dit geschil kennis te nemen, omdat [gedaagde] een consument is die woonplaats heeft in Nederland.
4.3.
De bepaling van het toepasselijke recht moet plaatsvinden aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo).
Nu niet gesteld of gebleken is, dat door partijen een keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is op grond van artikel 6 van Rome I-Vo het recht van toepassing van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft. Nu [gedaagde] woont in Nederland, is het Nederlandse recht van toepassing.
De bestellingen
4.4.
De belangrijkste vraag die beantwoord moet worden, is of [gedaagde] de twee bestellingen bij [bedrijf] heeft geplaatst. Pas dan is er immers sprake van een koopovereenkomst tussen [bedrijf] en [gedaagde] en kan [gedaagde] worden aangesproken tot betaling van de koopprijs. De stelplicht en bewijslast ter zake het bestaan van deze overeenkomst rusten op [eiseres] . Zij moet haar vordering voldoende onderbouwen.
4.5.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij de twee bestellingen heeft geplaatst. De goederen op de facturen zijn haar niet bekend. Bovendien zitten er herenartikelen tussen, terwijl zij alleenstaand is. Ook zijn de bestellingen met de achternaam ‘ [naam] ’ geplaatst, terwijl zij sinds 2009 de achternaam ‘ [gedaagde] ’ draagt. Tot slot woonde [gedaagde] sinds 2009 niet meer op het in de facturen genoemde adres.
4.6.
Het had, gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , op de weg van [eiseres] gelegen om voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren om haar stelling dat [gedaagde] de bestellingen daadwerkelijk heeft geplaatst nader te onderbouwen. Van [eiseres] mag verwacht worden dat zij dit (aan de hand van stukken) onderbouwt, bijvoorbeeld door het overleggen van een door [gedaagde] geplaatste bestelling, een ondertekende factuur, e-mailcorrespondentie met [gedaagde] of afleverbewijzen. Het overleggen van de twee (niet ondertekende) facturen volstaat niet. Uit het enkele feit dat daarop de voor- en achternaam (geboortenaam/meisjesnaam) en het adres van [gedaagde] staan vermeld, volgt immers nog niet dat [gedaagde] de bestellingen daadwerkelijk zelf heeft geplaatst en de goederen daadwerkelijk bij haar zijn afgeleverd. Ook de overgelegde bestelbevestigingen volstaan niet. Daaruit blijkt niet naar welk e-mailadres deze bevestigingen zijn gestuurd. Bovendien volgt ook daaruit niet dat het [gedaagde] is geweest die de bestelling heeft geplaatst.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de twee bestellingen bij [bedrijf] heeft geplaatst en heeft ontvangen. Het bewijsaanbod van [eiseres] passeert de kantonrechter als onvoldoende specifiek, nu daarin niet is geconcretiseerd op welke van haar stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft en op welke wijze zij bewijs wenst te leveren. De vordering van [eiseres] tot betaling van de hoofdsom wordt daarom afgewezen. Dit betekent ook dat de gevorderde wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten als nevenvorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
De proceskosten
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil, omdat zij zich niet heeft bij laten staan door een professionele gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.
45353