ECLI:NL:RBMNE:2024:4098

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
10837115 \ UC EXPL 23-8439
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten voor vervanging van een betaalkaart door ING Bank N.V. en de juridische kwalificatie van de overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en ING Bank N.V. De eiser, die in persoon procedeerde, vorderde onder andere betaling van kosten voor de vervanging van zijn betaalkaart, die door ING in rekening was gebracht. De eiser stelde dat de overeenkomst met ING als een huurovereenkomst moest worden gekwalificeerd, waardoor hij recht had op kosteloze vervanging van de betaalpas. ING betwistte dit en stelde dat de overeenkomst een betaaldienst betreft, waarop de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet als een huurovereenkomst kan worden gekwalificeerd, maar als een overeenkomst tot het verrichten van betaaldiensten. De kantonrechter oordeelde dat ING gerechtigd was om de kosten voor de vervanging van de betaalpas in rekening te brengen, omdat deze kosten in de overeenkomst waren opgenomen en niet onredelijk bezwarend waren voor de eiser. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser af, inclusief de vordering tot betaling van gederfd huurgenot en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten van ING.

De uitspraak benadrukt het belang van de juridische kwalificatie van overeenkomsten en de rechten van consumenten in het kader van betaaldiensten. De kantonrechter concludeerde dat de kosten die ING in rekening bracht voor de vervanging van de betaalpas rechtsgeldig waren, en dat er geen strijd was met de consumentenbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10837115 UC EXPL 23-8439 DS/1286
Vonnis van 10 juli 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
tegen:
de naamloze vennootschap
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen ING,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte van [eiser] houdende bezwaar tegen schending waarheidsplicht door ING tevens houdende overlegging producties tevens eisvermindering en verzoek tot bepalen mondelinge behandeling van [eiser] van 9 april 2024
- ( antwoord)akte uitlating na dupliek van ING van 22 mei 2024.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat op basis van de gewisselde stukken vandaag uitspraak zal worden gedaan. In deze uitspraak zal eveneens worden beslist op het verzoek van [eiser] om een mondelinge behandeling in deze zaak te bepalen.

2.waar het over gaat

2.1.
Tussen partijen bestaat een overeenkomst op basis waarvan [eiser] gebruik kan maken van een op zijn naam geopende bankrekening met nummer [rekeningnummer] (hierna: de Overeenkomst). [eiser] kan op basis van de Overeenkomst gebruik maken van een ING betaalpas (hierna: de Betaalpas) waarmee hij toegang heeft tot internetbankieren via Mijn ING en de Mobiel Bankieren App. Op de Overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing (hierna: de AV).
2.2.
Op 13 april 2023 heeft [eiser] een klacht ingediend bij ING dat hij niet meer contactloos kon betalen met de Betaalpas. Later heeft de Betaalpas ook dienst geweigerd op een festival. [eiser] wilde dat ING dit probleem kosteloos zou oplossen, maar dat heeft ING geweigerd. ING wilde alleen tegen betaling een nieuwe betaalpas verstrekken. Nadat [eiser] bezwaar had gemaakt tegen de gang van zaken heeft hij een vervangende betaalpas besteld die hij op 3 juni 2023 heeft ontvangen. Daarvoor heeft ING € 4,50 aan kosten in rekening gebracht en die kosten op 16 juni 2023 van de bankrekening van [eiser] afgeschreven.
2.3.
[eiser] is het met de handelwijze van ING niet eens en vordert in deze procedure (na wijziging van eis):
I betaling van € 1,88 wegens gederfd huurgenot,
II betaling van € 4,50 wegens vervangingskosten van de betaalkaart,
III betaling van minimaal € 9,25 aan buitengerechtelijke incassokosten,
IV veroordeling van ING in de proceskosten,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente.
[eiser] had daarnaast in eerste instantie vernietiging van artikel 24 en 63 AV gevorderd, omdat die bepalingen (die aansprakelijkheid van ING beperken of uitsluiten) volgens hem onredelijk bezwarend zijn, maar heeft zijn eis op dit punt verminderd bij akte van 9 april 2024.
2.4.
[eiser] baseert zijn vorderingen op de stelling dat de Overeenkomst voor wat betreft de Betaalpas die hem is verstrekt als een huurovereenkomst moet worden beschouwd en dat hij dus recht had en heeft op kosteloze vervanging van het gehuurde, te weten een gebrekkig functionerende betaalpas. ING is het daar niet mee eens. Volgens haar hebben partijen een overeenkomst tot het verrichten van betaaldiensten gesloten waarvoor exclusief de bepalingen gelden van afdeling 7B van boek 7 BW (art. 7:515 en volgende BW). Die bepalingen verdragen zich volgens haar niet met de huurbepalingen van artikel 7:201 en volgende BW.
Moet er nog een mondelinge behandeling worden bepaald? Nee
2.5.
Waar het dus om gaat is hoe de Overeenkomst juridisch moet worden gekwalificeerd. Partijen hebben ruimschoots de gelegenheid gekregen daarover hun gezichtspunten naar voren te brengen. Het proceseconomisch belang van [eiser] bij een mondelinge behandeling ontgaat de kantonrechter. De feiten die relevant zijn staan niet ter discussie en de juridische ins en outs van de zaak zijn ook uitputtend aan de orde geweest. De mondelinge behandeling is dus niet nodig om voor de beoordeling relevante gezichtspunten beter in kaart te brengen. De mondelinge behandeling is kennelijk ook niet bedoeld om een schikking te beproeven. Niet ter discussie staat namelijk dat een schikking is aangeboden die de vordering inclusief proceskostenveroordeling in deze zaak overtreft, maar dat [eiser] die heeft afgewezen omdat hij prijs stelt op een juridisch oordeel van de kantonrechter. Dat oordeel zal de kantonrechter hierna geven. Het verzoek om het bepalen van een mondelinge behandeling wordt bij gebrek aan een processueel belang hierbij afgewezen.

3.het inhoudelijk oordeel van de kantonrechter

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat ING gerechtigd was de gefactureerde kosten in rekening te brengen voor de vervanging van de betaalpas van [eiser] omdat partijen dit zijn overeengekomen. De bepaling waarin dat staat is niet onredelijk bezwarend voor [eiser] en niet in strijd met een dwingendrechtelijke rechtsbepaling. De overeenkomst die partijen hebben gesloten is, anders dan [eiser] meent, niet (deels voor wat betreft de verstrekte bankpas), te kwalificeren als huurovereenkomst waarop de artikelen 7:201 en volgende van toepassing zijn. De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Het toetsingskader
3.2.
In het burgerlijk wetboek is een specifieke afdeling [1] opgenomen die civielrechtelijke regels bevat voor betalingstransacties. Daarin zijn onder andere de volgende definities opgenomen [2] :
betaaldienst:bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn;
betaaldienstgebruiker:natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betaaldienst gebruik maakt;
betaaldienstverlener:dienstverlener als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de richtlijn en natuurlijk persoon of rechtspersoon waarop een vrijstelling krachtens artikel 2:3d van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is;
betaalinstrument:gepersonaliseerd instrument of gepersonaliseerde instrumenten of het geheel van procedures, overeengekomen tussen betaaldienstgebruiker en betaaldienstverlener, waarvan gebruik wordt gemaakt voor het initiëren van een betaalopdracht;
betaalopdracht:door een betaler of begunstigde aan zijn betaaldienstverlener gegeven opdracht om een betalingstransactie uit te voeren;
betaalrekening:op naam van een of meer betaaldienstgebruikers aangehouden rekening die voor de uitvoering van betalingstransacties wordt gebruikt;
betaler:natuurlijke persoon of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingstransactie vanaf die betaalrekening toestaat, hetzij bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een betaalopdracht geeft;
betalingstransactie:door of voor rekening van de betaler of door de betalingsbegunstigde geïnitieerde handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de betalingsbegunstigde zijn;
raamovereenkomst:overeenkomst die de uitvoering beheerst van afzonderlijke en opeenvolgende betalingstransacties en die de verplichtingen en voorwaarden voor de opening van een betaalrekening kan omvatten.
3.3.
Uit deze definities en de inhoud van de door [eiser] overgelegde toepasselijke AV volgt dat de Overeenkomst ziet op door ING als betaaldienstverlener voor ING als betaaldienstgebruiker uit te voeren opdrachten om betalingstransacties uit te voeren. Het gaat dus om een bijzondere overeenkomst van opdracht. De betaalpas die ING aan [eiser] heeft verstrekt is een betalingsinstrument dat nodig is voor het uitvoeren van de opdrachten aan ING. De betaalpas is daarmee een middel om een opdracht uit te kunnen voeren en niet een zelfstandige zaak die los van de opdracht als verhuurbaar object kan worden gezien. Het gebruik van de betaalkaart wordt ook niet afzonderlijk aan [eiser] in rekening gebracht, maar maakt onderdeel uit van een totaalpakket. Dat is een zogenoemd basispakket waarvoor [eiser] maandelijks € 3,85 aan ING betaalt. Die vergoeding geeft [eiser] recht op de dienstverlening waarvoor de wet de nodige regels bevat. Die regels bevatten geen voorschriften waaraan ING zich moet houden voor wat betreft de kosten die zij in rekening mag brengen aan haar cliënten voor de diensten die zijn verleend. Partijen zijn daarin dus vrij afspraken te maken, binnen de grenzen van de zorgvuldigheid die ING richting [eiser] in acht moet nemen. Dat hebben partijen gedaan door een raamovereenkomst te sluiten waarvan de AV onderdeel vormen.
3.4.
Uit de AV en het daarbij behorende kostenoverzicht [3] volgt het volgende.
De betaalpas is een betalingsinstrument dat geldt tot en met de laatste dag van de maand die op de kaart staat vermeld. [4] Voordat de geldigheid van de betaalkaart is verlopen ontvangt [eiser] van ING een nieuwe betaalkaart. [5] [eiser] is kosten verschuldigd voor het bezit en gebruik van zijn betaalkaart die onder het kostenoverzicht op Ing.nl staan vermeld. [6] In dat kostenoverzicht staat over het kopje “aanvullende producten” – voor zover relevant – het volgende:
Betaalpas
Betaalpas voor gemachtigde € 1,10 per maandag
Vervanging Betaalpas, ongeacht reden* € 4,50
Aanvraag Mijn Betaalpas € 9,75
Vervanging Mijn Betaalpas wijzigen foto € 9,75
Vervanging Mijn Betaalpas overige redenen** € 4,50
(…)
* Uitzondering: Indien de Betaalpas kapot gaat binnen de eerste 6 maanden na aanvraag wordt deze kosteloos vervangen
(…)
3.5.
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van partijen dat in het maandtarief van € 3,85 voor het basispakket de vervanging van de betaalpas in verband met de geldigheidsduur begrepen is, maar dat voor het verkrijgen van een betaalpas eenmalig een bedrag van € 9,75 verschuldigd is. Als de bankpas om wat voor reden dan ook vervangen moet worden voordat de geldigheidsduur is verstreken, dan kost dat ook eenmalig € 4,50. Om dit bedrag gaat het in deze procedure.
3.6.
[eiser] baseert al zijn stellingen op de gedachte dat de wettelijke huurrechtbepalingen op de Overeenkomst van toepassing zijn. Daarvoor zijn echter geen aanknopingspunten. De kantonrechter zal daarom de vordering toetsen aan de wel toepasselijke wettelijke bepalingen. Dat moet de kantonrechter namelijk ambtshalve doen als het gaat om bepalingen die beogen de consument te beschermen.
Is er een rechtsgeldige basis voor het incasseren van de kosten voor het vervangen van de betaalpas? Ja
3.7.
In artikel 7:525 BW is – voor zover relevant – het volgende geregeld.
1. De betaaldienstverlener die een betaalinstrument uitgeeft,
b. zendt niet ongevraagd een betaalinstrument toe, tenzij een betaalinstrument dat reeds aan de betaaldienstgebruiker verstrekt is, moet worden vervangen;
c. zorgt ervoor dat er te allen tijde passende middelen beschikbaar zijn om de betaaldienstgebruiker in staat te stellen een kennisgeving krachtens artikel 524, eerste lid, onder b, te doen of om opheffing van de blokkering te verzoeken op grond van artikel 523, vierde lid;
d. biedt de betaaldienstgebruiker de mogelijkheid de in artikel 524, eerste lid, onder b, bedoelde kennisgeving kosteloos te doen en brengt, voor zover er al kosten zijn, alleen de rechtstreeks aan dat instrument gerelateerde vervangingskosten in rekening;
e. verstrekt op verzoek van de betaaldienstgebruiker tot achttien maanden na de kennisgeving, bedoeld onder c, de middelen waarmee laatstgenoemde kan bewijzen dat hij een dergelijke kennisgeving heeft gedaan, en
f. belet dat het betaalinstrument nog kan worden gebruikt zodra de kennisgeving overeenkomstig artikel 524, eerste lid, onder b, is gedaan.
2. De betaaldienstverlener draagt het risico van het zenden aan de betaler van een betaalinstrument en van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken daarvan.
In artikel 7:524 BW staat het volgende:
1. De betaaldienstgebruiker die gemachtigd is om een betaalinstrument te gebruiken,
a. gebruikt het betaalinstrument overeenkomstig de voorwaarden die op de uitgifte en het gebruik van het betaalinstrument van toepassing zijn, en
b. stelt de betaaldienstverlener, of de door laatstgenoemde gespecificeerde entiteit, onverwijld in kennis van het verlies, de diefstal of onrechtmatig gebruik van het betaalinstrument of van het niet-toegestane gebruik ervan.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onder a, neemt de betaaldienstgebruiker, zodra hij een betaalinstrument ontvangt, in het bijzonder alle redelijke maatregelen om de veiligheid van de persoonlijke beveiligingsgegevens ervan te waarborgen.
3. De voorwaarden bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zijn objectief, niet-discriminerend en evenredig.
3.8.
Uit deze bepalingen volgt dat ING in het geval dat een bankpas vervangen moet worden vanwege verlies, diefstal, onrechtmatig of niet toegestaan gebruik ervan alleen de rechtstreeks aan de bankpas gerelateerde vervangingskosten in rekening mag brengen, voor zover er al kosten aan de vervanging van de bankpas verbonden zijn. Hiervan kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken. [7]
3.9.
Het gaat hier echter niet om een situatie als bedoeld in artikel 7:524 BW. De betaalpas is namelijk kapot gegaan voordat de geldigheidstermijn was verstreken en artikel 7:525 BW bepaalt niet welke kosten in rekening mogen worden gebracht bij vervanging van een bankpas om andere redenen dan verlies, diefstal of oneigenlijk gebruik.
Maar omdat in het kostenoverzicht geen onderscheid wordt gemaakt tussen gevallen bedoeld in artikel 7:524 BW en overige gevallen zou artikel 20 AV toch nietig kunnen zijn [8] als de kosten die ING in rekening brengt niet te beschouwen zijn als de aan de betaalpas gerelateerde vervangingskosten.
3.10.
[eiser] heeft aangevoerd dat [bedrijf] BV een betaalkaart kan maken voor minder dan € 1,00. ING heeft daartegenover aangevoerd dat het haar vrij staat een (de kantonrechter begrijpt duurdere) leverancier te kiezen dan [bedrijf] en dat de kosten voor een betaalpas uit meer bestaan dan de aanschafkosten. Zij moet namelijk naast de kosten voor de productie, ook kosten maken voor de personalisatie, administratie en distributie van de betaalpassen. [eiser] heeft onderzoeksgegevens van Betaalvereniging Nederland overgelegd waaruit blijkt dat het betalingsverkeer verlieslatend is en dat de kosten de baten overtreffen. Dat strookt met de stellingen van ING dat het betalingsverkeer in Nederland fors verlieslatend is. De kantonrechter begrijpt dat dit zo is ondanks de prijsverhogingen die ING de afgelopen jaren heeft doorgevoerd en die volgens [eiser] het percentage van de inflatie ruimschoots overtreffen. Uit een en ander kan niet worden opgemaakt dat ING meer in rekening heeft gebracht dan de aan de betaalpas gerelateerde vervangingskosten. Het voert wat de kantonrechter betreft te ver, en gaat de grenzen van consumentenbescherming te buiten, om van ING te verwachten dat zij exact berekent en inzichtelijk maakt wat de kosten van vervanging van een betaalpas in een individueel geval zijn. Voldoende is dat aannemelijk wordt gemaakt dat de gefactureerde kosten de aan de betaalpas gerelateerde vervangingskosten zijn. Aan die eis is voldaan omdat aannemelijk is dat de kosten van de administratieve afhandeling van de nieuwe pas (inclusief personalisatie) minstens zo hoog zullen zijn als de kosten van productie en verzending ervan (en die kosten al neer zullen komen op tenminste € 2,00. Dat betekent dat van strijd met artikel 7:525 BW niet is gebleken..
3.11.
Omdat evenmin is gebleken dat artikel 20 AV en het daarop gebaseerde kostenoverzicht als onredelijk bezwarend moeten worden beschouwd vormt de Overeenkomst een rechtsgeldige basis vormt voor de gefactureerde en geïncasseerde kosten van vervanging van de betaalpas.
Conclusie
3.12.
Uit het voorgaand volgt dat de vorderingen van [eiser] wegens gederfd huurgenot en onverschuldigde betaling van de vervangingskosten van zijn betaalpas moeten worden afgewezen en dat er geen basis is voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
3.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van ING worden begroot op € 97,50 (€ 39 x 2,5 punt), te vermeerderen met € 19,50 aan nakosten en de wettelijke rente zoals hierna wordt beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ING, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 117, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na heden als [eiser] niet aan deze veroordeling voldoet;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.

Voetnoten

1.Titel 7B van boek 7 BW
2.Artikel 7:514 BW
3.prod. 2 bij dagvaarding
4.Art. 2.1. en 3.1. van de AV
5.Art. 17 AV
6.Artikel 20 AV.
7.7:550 BW
8.want ook geldend voor de gevallen bedoeld in artikel 7:524 BW en dus in strijd met artikel 7:525 BW