ECLI:NL:RBMNE:2024:4098
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kosten voor vervanging van een betaalkaart door ING Bank N.V. en de juridische kwalificatie van de overeenkomst
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en ING Bank N.V. De eiser, die in persoon procedeerde, vorderde onder andere betaling van kosten voor de vervanging van zijn betaalkaart, die door ING in rekening was gebracht. De eiser stelde dat de overeenkomst met ING als een huurovereenkomst moest worden gekwalificeerd, waardoor hij recht had op kosteloze vervanging van de betaalpas. ING betwistte dit en stelde dat de overeenkomst een betaaldienst betreft, waarop de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet als een huurovereenkomst kan worden gekwalificeerd, maar als een overeenkomst tot het verrichten van betaaldiensten. De kantonrechter oordeelde dat ING gerechtigd was om de kosten voor de vervanging van de betaalpas in rekening te brengen, omdat deze kosten in de overeenkomst waren opgenomen en niet onredelijk bezwarend waren voor de eiser. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser af, inclusief de vordering tot betaling van gederfd huurgenot en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten van ING.
De uitspraak benadrukt het belang van de juridische kwalificatie van overeenkomsten en de rechten van consumenten in het kader van betaaldiensten. De kantonrechter concludeerde dat de kosten die ING in rekening bracht voor de vervanging van de betaalpas rechtsgeldig waren, en dat er geen strijd was met de consumentenbescherming.