ECLI:NL:RBMNE:2024:4096

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
11088198 \ UE VERZ 24-122
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering bij onvoldoende gewerkte uren

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [handelsnaam] B.V. Het geschil betreft de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eiser] op 13 maart 2024, die door de werkgever werd ingediend wegens onvoldoende gewerkte uren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst onterecht was, omdat er geen dringende reden voor ontslag was. De arbeidsovereenkomst, die oorspronkelijk was aangegaan voor een bepaalde tijd van drie maanden, was stilzwijgend verlengd voor een periode van drie maanden, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat deze op 1 april 2024 is geëindigd.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] recht heeft op doorbetaling van loon voor de periode van 15 maart 2024 tot 1 april 2024, alsook op nabetaling van achterstallig loon voor de periode van oktober 2023 tot en met februari 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever ten onrechte loon heeft ingehouden voor de uren die [eiser] minder had gewerkt dan het overeengekomen aantal uren. De kantonrechter heeft de werkgever ook veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de werkgever om duidelijk te communiceren over de verwachtingen ten aanzien van de beschikbaarheid van de werknemer en de noodzaak van schriftelijke instemming bij ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11088198 UE VERZ 24-122 SV/40160
Beschikking van 10 juli 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. L.S. van Dis,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V., tevens handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd te Bunnik,
verder ook te noemen: [handelsnaam] ,
verwerende partij,
vertegenwoordigd door: [gemachtigde] , directeur.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [eiser] met 2 producties, ter griffie ingekomen op 2 mei 2024;
- de e-mail van de gemachtigde van [eiser] met een aanvullende productie;
- de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2024. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van Dis. [handelsnaam] werd vertegenwoordigd door haar directeur [gemachtigde] . Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is per 1 oktober 2023 in dienst getreden bij [handelsnaam] op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van drie maanden, voor gemiddeld 16 uur per week. Het laatst genoten salaris bedraagt € 928,37 bruto per maand. Ook de vakantietoeslag en de vakantiedagen worden per maand uitbetaald.
2.2.
[eiser] werd door [handelsnaam] ingeroosterd aan de hand van de beschikbaarheid die hij doorgaf aan [A] , HR-medewerker bij [handelsnaam] . Als [eiser] in een maand minder uren had gewerkt dan gemiddeld 69,33 uur per maand, werd het loon over de minder gewerkte uren als onbetaald verlof gerekend en ingehouden op het maandloon.
2.3.
Na december 2023, na het verstrijken van de bepaalde tijd van drie maanden, is [eiser] voor [handelsnaam] blijven werken.
2.4.
Op 13 maart 2024 heeft [eiser] een gesprek gehad met [B] , directeur van [handelsnaam] , en [A] . [handelsnaam] heeft tijdens dit gesprek de arbeidsovereenkomst met [eiser] per direct opgezegd omdat ‘ [eiser] wekelijks niet aan 16 uur per week komt’. [eiser] heeft zich aanvankelijk bij deze opzegging neergelegd, maar in een e-mail van 15 maart 2024 aan [B] en [gemachtigde] heeft hij [handelsnaam] alsnog laten weten niet akkoord te zijn met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Daarbij heeft [eiser] zich ziekgemeld. Namens [handelsnaam] is daarop per e-mail van 22 maart 2024 als volgt gereageerd:
“Dag [eiser] ,
Wij hebben op 13 maart jl mondeling jouw contract opgezegd vanwege het feit dat je wekelijks niet aan de afgesproken 16 uur per week komt. Je hebt hiermee ingestemd. Tevens gaf je aan ook de komende periode niet 16 uur per week te kunnen maken, net als de afgelopen maanden (januari -29 uur, februari – 12 uur, maart -33). Dit is in januari met jou besproken (gesprek met [gemachtigde] , [A] en jij) en we hebben daarin geen verbetering gezien.
14 maart stond je nog op de planning om te werken. Deze dag willen we je nog extra uitbetalen.
(..)”
2.5.
[eiser] heeft in zijn e-mail van 29 maart 2024 aan [handelsnaam] onder meer geschreven dat zijn contract tot 1 juli doorloopt en dat hij daarom doorbetaling van loon tot deze datum vordert, en de wettelijke transitievergoeding. [handelsnaam] heeft daarop niet meer gereageerd.

3.Het verzoek

3.1.
[eiser] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 13 maart 2024 te vernietigen en te verklaren dat de arbeidsovereenkomst na deze datum nog steeds voortduurt. Ook verzoekt [eiser] [handelsnaam] te veroordelen om het achterstallig salaris, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, te voldoen en de transitievergoeding te voldoen, met veroordeling van [handelsnaam] in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn verzoeken legt [eiser] ten grondslag dat er geen dringende reden voor ontslag is en dat hij tot 1 juli 2024 in dienst is van [handelsnaam] voor gemiddeld 16 uur per week, zodat hij ook in de weken dat [handelsnaam] hem geen 16 uur per week aan werkzaamheden heeft verschaft, recht heeft op het loon voor 16 uur per week.
3.3.
[handelsnaam] voert verweer. Namens [handelsnaam] is onder meer betoogd, kort samengevat, dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] hoe dan ook eind maart 2024 zou aflopen omdat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2024 stilzwijgend is voortgezet voor drie maanden. [handelsnaam] had voldoende werk voor [eiser] en heeft [eiser] er meerdere keren op aangesproken dat hij niet alle contracturen werkte.

4.De beoordeling

De tijdens de zitting overgelegde arbeidsovereenkomst blijft buiten beschouwing

4.1.
[handelsnaam] heeft tijdens de zitting een schriftelijke arbeidsovereenkomst overhandigd aan de kantonrechter en aan [eiser] . [handelsnaam] heeft toegelicht dat dit een door haar uitgeprinte versie is van de schriftelijke arbeidsovereenkomst die partijen volgens haar bij aanvang van de arbeidsovereenkomst digitaal hebben ondertekend. De gemachtigde van [eiser] heeft echter de authenticiteit van dit stuk betwist en bezwaar gemaakt tegen het betrekken daarvan bij de beoordeling. Nu [handelsnaam] deze arbeidsovereenkomst pas op de zitting (en dus te laat) heeft overgelegd en [eiser] de echtheid daarvan betwist, zal de kantonrechter deze buiten beschouwing laten en dus niet betrekken bij de beoordeling van het verzoek.
Het verzoek is tijdig ingediend
4.2.
[eiser] heeft zijn verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Kern van het geschil
4.3.
In geschil zijn de duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, de vraag of het op 13 maart 2024 aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden en de vraag of [eiser] recht heeft op achterstallig loon dat is ingehouden voor de uren die hij minder dan 16 uur per week heeft gewerkt.
[handelsnaam] heeft de arbeidsovereenkomst zonder geldige reden per direct opgezegd
4.4.
In het gesprek op 13 maart 2024 heeft [eiser] ingestemd met het voorstel van [B] om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen. [eiser] is hierop twee dagen later, op 15 maart 2024, teruggekomen omdat hij zich overvallen voelde door het gesprek en het er alsnog niet mee eens was. Dat mag, maar heeft niet geleid tot een andere opstelling van [handelsnaam] . Deze heeft blijkens haar reactie van 22 maart 2024 vastgehouden aan haar opzegging van de arbeidsovereenkomst met als reden dat [eiser] niet aan de 16 uur per week komt.
4.5.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij (kort gezegd: ontslag op staande voet).
4.6.
Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat van onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst en mededeling daarvan sprake is, zal enkel vastgesteld moeten worden of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [handelsnaam] genoemde reden voor het ontslag, geen dringende reden vormt. Partijen zijn het erover eens dat er tussen hen een arbeidsovereenkomst bestond voor het verrichten van arbeid voor 16 uur per week. Verder was tussen hen gebruikelijk dat [eiser] vóór elke periode van inroostering zijn beschikbare dagen doorgaf aan [A] , waarna hij door [handelsnaam] werd ingeroosterd. Het is primair de taak van [handelsnaam] als werkgever om ervoor te zorgen dat haar werknemers, als er geen vaste werktijden zijn overeengekomen, worden ingeroosterd om arbeid te verrichten. Indien de werkgever vindt dat [eiser] onvoldoende beschikbaar is om de overeengekomen arbeidsduur te werken, dan ligt het op de weg van [handelsnaam] om [eiser] hierop tijdig aan te spreken. [handelsnaam] heeft tijdens de zitting gesteld dat de reden voor het ontslag geen verrassing kon zijn, omdat zij [eiser] al eerder had aangesproken, namelijk tijdens gesprekken van de heer [B] met [eiser] in januari 2024 en in februari 2024. [eiser] heeft betwist dat in het evaluatiegesprek - met [gemachtigde] en [A] - midden januari 2024 was gezegd dat zijn beschikbaarheid een probleem was. Volgens [eiser] is tijdens het gesprek met [B] op 22 februari 2024 wel gesproken over zijn beschikbaarheid, maar is toen niet kenbaar gemaakt dat hij te weinig uren werkte of dat er een probleem was. Niet is gesteld of gebleken dat van de in januari en februari 2024 gevoerde gesprekken verslagen zijn gemaakt, waardoor niet vaststaat dat [eiser] toen al is aangesproken op te weinig gewerkte uren. [handelsnaam] heeft tijdens de zitting gesteld dat [eiser] door [A] via Whatsapp ook regelmatig is gevraagd om meer uren te werken, maar uit de door [eiser] overgelegde Whatsapp-correspondentie die hij met [A] heeft gevoerd, in de periode van 30 augustus 2023 tot en met 13 maart 2024, blijkt dit niet en blijkt bovendien, zoals hierna ook nog aan de orde komt, een grote mate van vrijheid met betrekking tot de te werken uren.
4.8.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. [handelsnaam] was dan ook niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [eiser] onverwijld op te zeggen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de verzochte vernietiging zal worden toegewezen. De vernietiging van het ontslag op staande voet heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst ook na 13 maart 2024 is blijven bestaan. De gevraagde verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst na deze datum is blijven voortduren, zal daarom ook worden toegewezen, zij het om na te noemen redenen beperkt tot 1 april 2024.
Recht op doorbetaling van loon met ingang van 15 maart 2024 tot 1 april 2024
4.10.
De loonvordering van [eiser] is eveneens toewijsbaar, in die zin dat deze toewijsbaar is tot de dag dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd.
4.11.
[eiser] stelt dat hij recht heeft op doorbetaling van loon tot en met juni 2024 omdat zijn arbeidsovereenkomst duurt tot 1 juli 2024. [eiser] heeft hiervoor tijdens de zitting toegelicht dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na afloop van de overeengekomen drie maanden is verlengd tot 1 juli 2024. [handelsnaam] heeft dit betwist. Volgens [handelsnaam] is de arbeidsovereenkomst na afloop van de bepaalde tijd van drie maanden stilzwijgend voortgezet voor dezelfde tijd van drie maanden. [eiser] heeft zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst is verlengd tot 1 juli 2024 niet onderbouwd. Uit de door [eiser] overgelegde productie 2, zijn e-mails aan [handelsnaam] , blijkt wel dat volgens [eiser] in januari met [handelsnaam] is gesproken over contractverlenging, maar niet dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk is verlengd voor een langere bepaalde tijd langer dan de eerder overeengekomen tijd van drie maanden. Omdat er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is overgelegd waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst tot 1 juli 2024 duurt, moet de kantonrechter het ervoor houden dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van drie maanden per 1 januari 2024 door partijen stilzwijgend is voortgezet. Op grond van artikel 7:668 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de arbeidsovereenkomst die na het verstrijken van de tijd, zonder tegenspraak, door partijen wordt voortgezet, geacht voor dezelfde tijd te zijn voortgezet. Nu niet is gebleken dat [handelsnaam] de arbeidsovereenkomst daarna opnieuw heeft voortgezet, is de arbeidsovereenkomst vanwege het verstrijken van de tijd van drie maanden, per 1 april 2024 inmiddels van rechtswege geëindigd.
4.12.
Vaststaat dat [handelsnaam] [eiser] tot en met 14 maart 2024 loon heeft betaald. Dat betekent dat [handelsnaam] [eiser] het loon over de periode vanaf 15 maart 2024 tot
1 april 2024 moet doorbetalen.
Recht op betaling te weinig betaald loon periode oktober 2023 tot en met februari 2024
4.13.
[eiser] heeft ook verzocht om nabetaling van het loon dat tijdens zijn dienstverband te weinig is betaald omdat het loon voor de uren die hij per maand minder had gewerkt dan gemiddeld 16 uur per week (minuren), op zijn loon werd ingehouden. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] een arbeidsovereenkomst had voor 16 uur per week. Uit artikel 7:628 BW volgt dat de werkgever verplicht is de werknemer, indien hij de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, het loon te voldoen, tenzij het niet verrichten van arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer moet komen. Ter zitting is gebleken dat [eiser] in de maand november 2023 enige tijd ziek is geweest, waardoor hij in die maand minder uren heeft gewerkt. Deze uren zijn op het loon ingehouden. [handelsnaam] heeft erkend dat dit niet goed is gegaan en dat de uren die wegens ziekte minder zijn gewerkt, niet hadden moeten worden ingehouden op het loon. Verder is niet gebleken dat [eiser] minder uren heeft gewerkt omdat hij werk heeft geweigerd. Als [handelsnaam] vond dat [eiser] per maand gemiddeld 16 uur per week beschikbaar moest zijn om te werken, had zij hierover duidelijker met [eiser] moeten communiceren. Die duidelijkheid blijkt niet uit de berichten van [A] in de Whatsapp-correspondentie met [eiser] . Zo schrijft [A] aan [eiser] op
16 november 2023, om 11:18:32, naar aanleiding van een vraag of hij nog 14 uur wil werken en de reactie van [eiser] dat dat niet haalbaar is: ‘Oké top! Het hoeft niet per se he, (..)’.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [handelsnaam] op de loonbetalingen over de periode van 1 oktober 2023 tot en met februari 2024 ten onrechte minuren heeft ingehouden. [eiser] heeft in het verzoekschrift het loon voor de ingehouden minuren in deze periode vermeld, waarvan [handelsnaam] de hoogte op zichzelf niet heeft bestreden. In totaal is dit een bedrag van € 13,89 + € 193,91 + € 433,93 + € 74,05 + € 202,01 bruto = € 917,79 bruto aan loon, inclusief vakantietoeslag en vakantiedagenloon. Dit bedrag aan achterstallig salaris zal worden toegewezen.
Wettelijke verhoging
4.14.
Nu vaststaat dat [handelsnaam] het aan [eiser] toekomende (achterstallige) loon over de periode van 1 oktober 2023 tot 1 april 2024 niet tijdig heeft betaald, is zij over dit loon de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. Omdat de wettelijke verhoging bedoeld is als prikkel tot uitbetaling van loon en [eiser] niet eerder heeft verzocht om uitbetaling van de minuren dan in het verzoekschrift, zal de wettelijke verhoging die [handelsnaam] verschuldigd is, worden gematigd tot 20%.
Wettelijke rente
4.15.
De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen.
Transitievergoeding verzocht4.16. Ten aanzien van de verzochte transitievergoeding wordt het volgende overwogen. Indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. [eiser] heeft verzocht om [handelsnaam] te veroordelen om de transitievergoeding van € 275,85 bruto te voldoen. [eiser] is er daarbij van uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst voortduurt tot 1 juli 2024. Nu de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst eerder, per 1 april 2024, is geëindigd, wordt de transitievergoeding berekend op
€ 168,02 bruto.
Proceskostenveroordeling
4.17.
[handelsnaam] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.036,00, bestaande uit € 87,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.18.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, komt de kantonrechter gelet op de aard van de vordering als juist voor en zal ook worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het op 13 maart 2024 aan [eiser] door [handelsnaam] verleende ontslag op staande voet en verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst na deze datum is blijven voortduren tot 1 april 2024,
5.2.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [eiser] van:
  • het salaris inclusief vakantietoeslag en het loon voor vakantiedagen van € 522,33 bruto voor de periode van 15 maart 2024 tot 1 april 2024,
  • het achterstallige salaris inclusief vakantietoeslag en het loon voor vakantiedagen van in totaal € 917,79 bruto voor de periode van 1 oktober 2023 tot 1 maart 2024,
  • de wettelijke verhoging van 20% over het hiervoor genoemde (achterstallige) salaris, telkens berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening,
  • zowel het loon c.a. als de wettelijke verhoging te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 168,02 bruto ter zake de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW,
5.4.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [handelsnaam] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [handelsnaam] ook de kosten van betekening betalen;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op
10 juli 2024.