ECLI:NL:RBMNE:2024:4086

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
UTR 22/4472
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor het realiseren van een stallencomplex ten behoeve van een paardenhouderij

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan vergunninghouder voor het realiseren van een stallencomplex ten behoeve van een paardenhouderij. Eiseres, die aan het perceel grenst, is het niet eens met de verleende vergunning en heeft bezwaar gemaakt bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het college heeft de eerste omgevingsvergunning herroepen, maar opnieuw een vergunning verleend voor de activiteiten die verband houden met de paardenhouderij. Eiseres heeft beroep ingesteld, en de rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat het stallencomplex niet in strijd is met het bestemmingsplan. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat de activiteiten in het stallencomplex in strijd zijn met de bestemming. De rechtbank oordeelt dat het college in strijd met artikel 7:9 van de Awb heeft gehandeld door eiseres niet te informeren over nieuwe stukken die na de hoorzitting aan het dossier zijn toegevoegd, maar dat dit gebrek niet leidt tot vernietiging van de vergunning. De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van proceskosten aan eiseres en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4472

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: mr. E.T.E. Kemperman).
Verder neemt als partij aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. P.H.N. van Spanje).
Partijen worden hierna eiseres, het college en vergunninghouder genoemd.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan vergunninghouder voor het realiseren van een stallencomplex ten behoeve van een paardenhouderij aan de [adres 1] in [vestigingsplaats] (het perceel). Op het perceel was voorheen een gemengd bedrijf gevestigd bestaande uit een melkveehouderij en een paardenhouderij. In 2017 heeft vergunninghouder de melkveehouderij beëindigd. Door het realiseren van het stallencomplex zal de paardenhouderij worden uitgebreid.
1.2.
Eiseres woont aan de [adres 2] in [woonplaats] . Haar perceel grenst aan de achterzijde aan het weiland achter het nieuw te bouwen stallencomplex. Eiseres is het niet eens met de omgevingsvergunning. Zij heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij het college.
1.3.
Met het bestreden besluit van 28 juli 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het college de eerste omgevingsvergunning herroepen, maar in de plaats daarvan aan vergunninghouder opnieuw een omgevingsvergunning voor het realiseren van het stallencomplex verleend (de omgevingsvergunning). De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen van bouwwerken, het kappen van bomen en het daarbij behorende uitvoeren van een werk en vergunningplichtige activiteiten in een inrichting met een beperkte milieutoets.
1.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.5.
Vergunninghouder heeft de bomen waarvoor de omgevingsvergunning is verleend inmiddels gekapt. Vervolgens heeft zij voldaan aan de in de omgevingsvergunning opgenomen herplantplicht en nieuwe houtsingels aangelegd op het perceel. Ook heeft vergunninghouder de nieuwe rijhal gerealiseerd. De rijbodem ligt daar nog niet in, maar de hal wordt al wel gebruikt. Met het bouwen van de overige bouwwerken waarvoor het college aan vergunninghouder de omgevingsvergunning heeft verleend, heeft vergunninghouder gewacht.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • eiseres en haar gemachtigde;
  • de gemachtigde van het college;
  • namens vergunninghouder, de eigenaren van de B.V.: [eigenaar 1] en [eigenaar 2] , zij werden bijgestaan door hun gemachtigde.
1.7.
Op 31 mei 2024 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend. Op de zitting werd duidelijk dat het advies van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) van
5 februari 2022 ontbrak in het procesdossier van de rechtbank, terwijl het college dit advies wel aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Het college heeft daarmee niet voldaan aan zijn verplichting om binnen vier weken na de gronden van het beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden. [1] Aan het niet voldoen aan deze verplichting worden in de Awb geen consequenties verbonden. Het college heeft het advies van de ODRU op verzoek van de rechtbank alsnog overgelegd. Eiseres en vergunninghouder hebben allebei de gelegenheid gekregen hierop schriftelijk te reageren. Eiseres heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.8.
Op 27 juni 2024 heeft de rechtbank – nadat partijen hadden aangegeven dat zij niet nader op een zitting gehoord wilden worden – het onderzoek opnieuw gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
3. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning aan vergunninghouder heeft mogen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Op de zitting heeft eiseres haar beroepsgrond over het bouwen buiten het bouwvlak en het door vergunninghouder in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van delen van het perceel die buiten het bestemmingsvlak ‘paardenhouderij’ vallen, ingetrokken. Over deze beroepsgrond zal de rechtbank in deze uitspraak dus geen oordeel geven.
Is artikel 7:9 van de Awb geschonden?
5. Eiseres voert aan dat het college in strijd met artikel 7:9 van de Awb heeft gehandeld. Na de hoorzitting zijn nog zes nieuwe stukken aan het dossier toegevoegd die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Dit heeft het college niet aan haar meegedeeld en zij is ook niet in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
6. Het college heeft in het verweerschrift en op de zitting erkend dat de door eiseres genoemde stukken na de hoorzitting zijn toegevoegd aan het dossier en dat eiseres hierover inderdaad niet is geïnformeerd en niet in de gelegenheid is gesteld hierover te worden gehoord. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres hierdoor echter niet in haar belangen is geschaad, omdat zij in de beroepsprocedure wel kennis heeft kunnen nemen van de betreffende stukken en hierover in deze procedure gronden had kunnen indienen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de nieuwe stukken die na de hoorzitting aan het dossier zijn toegevoegd nieuwe feiten die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang waren. En dus had het college eiseres hierover moeten informeren en in de gelegenheid moeten stellen te worden gehoord. Door dit niet te doen, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 7:9 van de Awb.
8. De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat eiseres door de schending van artikel 7:9 van de Awb is benadeeld. Zij heeft over deze stukken in deze beroepsprocedure gronden naar voren kunnen brengen, waardoor hoor en wederhoor over die stukken in deze fase van het geschil alsnog is gewaarborgd. Wel is dit gebrek voor de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres uit de beroepsfase.
Is het gebruik van het nieuwe stallencomplex in strijd met het bestemmingsplan?
9. Verder voert eiseres aan dat de activiteiten die in het stallencomplex zullen gaan plaatsvinden in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens eiseres valt op grond van de aanvraag redelijkerwijs aan te nemen dat het stallencomplex uitsluitend of mede voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet zal worden gebruikt. Eiseres wijst daarbij op de volgende omstandigheden:
  • de omvang van de faciliteiten zoals de oppervlakte van de paardenbakken;
  • de omschrijving van de activiteiten in de Aanmeldingsnotitie MER-beoordeling waar wordt gesproken over het houden, opfokken, en trainen en berijden van paarden;
  • de omvang van de ruimte op de verdieping van 2.200 m2, acht toiletten en een kantine van 270 m2.
Het college heeft dit bij het toetsen van de aanvraag en het nemen van het bestreden besluit volgens eiseres ten onrechte niet onderkend.
Het toetsingskader
10. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied [vestigingsplaats] 2011’ de hoofdbestemming ‘Agrarisch met waarden’ en onder andere de functieaanduiding ‘paardenhouderij’. Daarmee zijn op het perceel agrarische bedrijvigheid en een paardenhouderij toegestaan. [3]
11. Agrarische bedrijvigheid is bedrijvigheid die geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, met inbegrip van een paardenfokkerij en met uitzondering van een paardenhouderij en een manege. [4] De uitzondering dat een paardenhouderij niet is toegestaan, geldt voor het perceel niet, omdat het perceel naast de agrarische bestemming ook de functieaanduiding ‘paardenhouderij’ heeft. Een paardenhouderij is het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's. [5]
12. Vergunninghouder mag op het perceel dus paarden en pony’s houden en fokken (binnen de agrarische bestemming) en mag daarnaast bedrijfsmatig paarden en pony’s stallen, waarbij als ondergeschikte nevenactiviteit ook het africhten, trainen en berijden van de paarden en pony’s is toegestaan (de paardenhouderij). Dit is tussen partijen op zichzelf niet in geschil.
13. Wat niet is toegestaan op het perceel zijn manageactiviteiten. Bij een manage is de bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening. [6]
14. Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit moet in het bestemmingsplan passen. [7] Bij het beoordelen van een bouwplan is de aanvraag, met de daarbij horende bouwtekeningen, leidend. Bij de beoordeling van de aanvraag moet ervan worden uitgegaan dat het bouwwerk zal worden gebruikt op de wijze zoals omschreven in de aanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt. Bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan moet niet alleen worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar moet ook worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met een bestemming moet worden geoordeeld als redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of ook zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Dit volgt uit de vaste rechtspraak, die de rechtbank volgt. [8]
Voor welke doeleinden zal het nieuwe stallencomplex worden gebruikt?
15. In haar schriftelijke reactie en op de zitting heeft vergunninghouder toegelicht welke bedrijfsmatige activiteiten in het nieuwe stallencomplex zullen plaatsvinden. Zij zal het stallen van paarden tot haar hoofdactiviteit maken. Zij zal (units met) paardenboxen gaan verhuren aan paardeneigenaren en ook de rijbakken en het weiland voor de gestalde dieren ter beschikking stellen. In het stallencomplex is ruimte voor het stallen van circa 170 paarden en pony’s. Waarvan er vanwege de milieuruimte maximaal 100 paarden volwassen mogen zijn. De gestalde paarden zullen verzorgd, bereden en getraind moeten worden. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat de verzorging deels plaatsvindt door eiseres, maar voor een groot deel ook door de eigenaren zelf of door hun personeel. Het streven van vergunninghouder is om hele units, waarin ruimte is voor meerdere paarden, aan één eigenaar te verhuren. Volgens haar is daar voldoende vraag naar. De paarden worden dan verzorgd en getraind door een vaste verzorger (een ‘groom’) van de eigenaar. Naast de paardenboxen is ook voldoende opslagruimte voor voer en zaken voor het berijden van de paarden, zoals een zadelkamer, noodzakelijk. Deze opslag vindt op de verdieping plaats. Van een horecagelegenheid, zoals bij een manage, is volgens vergunninghouder geen sprake. De te realiseren kantine en toiletten zijn nodig in het complex van deze omvang en zullen alleen worden gebruikt door de eigenaren/verzorgers van de gestalde paarden.

Oordeel van de rechtbank

16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht de conclusie getrokken dat redelijkerwijs niet hoeft te worden aangenomen dat het stallencomplex zal worden gebruikt voor doeleinden die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Eiseres betwist op zichzelf niet de aard en omvang van het beoogde gebruik, zoals dat door vergunninghouder is geschetst. De rechtbank is het met het college eens dat dit gebruik van het nieuwe stallencomplex past binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ met de functieaanduiding ‘paardenhouderij’. De omstandigheden waar eiseres op wijst, hangen allemaal samen met de omvang van het nieuwe stallencomplex. Maar die omvang is op grond van het bestemmingsplan niet begrensd, mits wordt gebouwd binnen het bouwvlak. En dat is hier het geval.
Is bij het bouwplan voorzien in voldoende parkeergelegenheid?
17. Eiseres voert aan dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Volgens eiseres wordt niet aan de op grond van het ‘Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening’ (het paraplubestemmingsplan) geldende parkeernorm voldaan.
18. Het paraplubestemmingsplan heeft tot doel om, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, te waarborgen dat voor een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voldoende parkeercapaciteit aanwezig is om parkeeroverlast in de directe omgeving van de gronden waarop de ontwikkeling is voorzien te voorkomen. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eventuele parkeerproblemen bij het stallencomplex gevolgen kunnen hebben voor de parkeersituatie bij de woning van eiseres. Daarvoor is de afstand over de weg van ruim 900 meter tussen de woning van eiseres en de toegang naar het stallencomplex te groot. Wat eiseres op de zitting over het parkeren heeft aangevoerd, zag op de verkeersveiligheid bij het stallencomplex en niet op de parkeersituatie bij haar woning.
19. Naar het oordeel van de rechtbank strekt de norm dat bij het stallencomplex voldoende parkeergelegenheid aanwezig moet zijn niet tot bescherming van het belang van verkeersveiligheid waarvoor eiseres in deze procedure bescherming zoekt. Eiseres beroept zich met deze beroepsgrond op een algemeen belang waarvoor zij niet in rechte kan opkomen. Het relativiteitsvereiste staat daaraan in de weg. [9] Deze beroepsgrond kan dus niet leiden tot een vernietiging van de omgevingsvergunning. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.
Kleven er gebreken aan de OBM?
20. Het bestreden besluit bevat ook een ‘omgevingsvergunning beperkte milieutoets’ (OBM). Volgens eiseres kleven hieraan gebreken, omdat het onderliggende m.e.r.-beoordelingsbesluit van 23 december 2020 niet aan de daarvoor geldende wettelijke eisen voldoet.
21. De aanvraag om de OBM moet worden geweigerd als het college heeft beslist dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt. [10] Een milieueffectrapport moet worden gemaakt als de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. [11] Daarbij moet het college de milieugevolgen vanwege de inrichting in de reeds vergunde situatie als uitgangspunt nemen. Als de uitbreiding van de paardenhouderij ten opzichte van de al vergunde situatie van het bedrijf ertoe leidt dat de milieugevolgen vanwege de inrichting afnemen, althans niet toenemen, bestaat geen ruimte voor het oordeel dat de aangevraagde activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Met het m.e.r.-beoordelingsbesluit van 23 december 2020 heeft het college beslist dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt voor de wijziging van de inrichting van vergunninghouder. Dit besluit is genomen ter voorbereiding van de OBM en de bezwaren daartegen kunnen worden aangevoerd in deze procedure over de OBM. [12]
22. Het college heeft aan het m.e.r.-beoordelingsbesluit ten grondslag gelegd dat bij de aangevraagde activiteiten de milieugevolgen ten opzichte van de voorheen vergunde situatie niet toenemen. Het college baseert dit standpunt op de ‘Aanmeldingsnotitie MER-beoordeling, Locatie: [locatie] ’ op 21 december 2020 opgesteld door [adviesbureau 1] B.V., de aanvulling daarop van 28 juli 2022 (de aanmeldnotitie) en het advies van de ODRU met het kenmerk Z/21/175950/D-473800, van 5 februari 2021. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de datum van 5 februari 2022 die in de lijst van ‘Bijgevoegde documenten’ in het bestreden besluit achter het advies van de ODRU staat een kennelijke verschrijving is.
23. Eiseres heeft in beroep niets tegen de aanmeldingsnotitie of het advies van de ODRU aangevoerd. De rechtbank heeft daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aanmeldingsnotitie een onjuist beeld geeft en/of dat zich door de wijziging van de inrichting wel belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen voordoen. Eiseres heeft ook anderszins niet concreet gemaakt dat en waarom het m.e.r.-beoordelingsbesluit gebrekkig of onrechtmatig is. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op basis van de aanmeldnotitie en het advies van de ODRU op het standpunt mogen stellen dat een milieueffectrapport niet noodzakelijk is. Er was daarom geen grondslag om de OBM te weigeren.
Is een ontheffing soortenbescherming vereist?
24. Bij deze beroepsgrond gaat het over de vraag of voor het bouwproject ook een natuurvergunning of ontheffing is vereist op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Als geen ontheffing of natuurvergunning is aangevraagd of verleend, maar wel nodig is, dan is het realiseren van het project ook op die grondslag omgevingsvergunningplichtig. [13] Dat wordt het ‘aanhaken’ genoemd van de soortenontheffing of van de natuurvergunning bij de omgevingsvergunning.
25. Op de zitting is duidelijk geworden dat partijen het erover eens zijn, en de rechtbank stelt ook vast, dat er geen aanhaakplicht geldt vanwege een noodzakelijke natuurtoestemming in het kader van gebiedsbescherming. Vergunninghouder heeft voorafgaand aan de omgevingsvergunning een natuurvergunning aangevraagd bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht en dan geldt er geen aanhaakplicht.
26. Wel verschillen partijen van mening over de vraag of ook een ontheffing in het kader van soortenbescherming noodzakelijk is voor de realisatie van het stallencomplex. Eiseres voert hierover aan dat het bestreden besluit op dit punt te onduidelijk is.
27. In het kader van de soortenbescherming is de ‘Quickscan flora en fauna Transformatie van landgoed ‘ [vergunninghouder] ’’ uitgevoerd door [adviesbureau 2] , datum 30 maart 2021. Daaruit blijkt dat nader onderzoek of een ontheffing in het kader van soortenbescherming niet nodig is. Wel moet vergunninghouder tijdens werkzaamheden een aantal voorzorgsmaatregelen in acht nemen om overtreding van de Wnb door bijvoorbeeld het verstoren en/of vernielen van nesten van beschermde vogelsoorten, het verstoren van vleermuizen tijdens het foerageren of het verstoren van aanwezige grondgebonden zoogdieren te voorkomen.
28. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten waarvoor het college de omgevingsvergunning aan vergunninghouder heeft verleend ontheffingsplichtig zijn op grond van de Wnb. Het had op de weg van eiseres gelegen om haar standpunt nader te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan.

Conclusie en gevolgen

29. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat vergunninghouder het stallencomplex mag realiseren.
30. Het bestreden besluit vertoont wel een gebrek. Zoals overwogen onder 7 had het college eiseres moeten informeren over de nieuwe stukken die hij na de hoorzitting aan het dossier heeft toegevoegd en eiseres in de gelegenheid moeten stellen hierover te worden gehoord. Dat het college dit niet heeft gedaan is voor de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van eiseres van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Ook moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. J.A. Spee en
mr. L.P Hertsig, leden, in aanwezigheid van mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Artikel 3.1 van de regels van het bestemmingsplan.
4.Artikel 1.5 van de regels van het bestemmingsplan.
5.Artikel 1.38 van de regels van het bestemmingsplan.
6.Artikel 1.35 van de regels van het bestemmingsplan.
7.Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:481, overweging 3.3.
9.Artikel 8:69a van de Awb.
10.Artikel 2.17 van de Wabo, in samenhang met artikel 2.2.a, eerste lid, en met artikel 5.13b, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.
11.Artikel 7:17, eerste lid, van de Wet milieubeheer (oud).
12.Dat volgt uit artikel 6:3 van de Awb.
13.Artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht