ECLI:NL:RBMNE:2024:4082

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
10872251 \ UC EXPL 24-194
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een overeenkomst van opdracht versus arbeidsovereenkomst in een geschil tussen een interim-directeur en een onderwijsstichting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een interim-directeur, en de stichting [gedaagde], een onderwijsinstelling. De kern van het geschil betreft de kwalificatie van de overeenkomst die op 27 juni 2023 tussen partijen is gesloten. [eiser] stelt dat deze overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, terwijl [gedaagde] betoogt dat het gaat om een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst inderdaad als een overeenkomst van opdracht moet worden gekwalificeerd, op basis van de Haviltex-maatstaf, die vereist dat de rechten en verplichtingen van partijen in onderling verband worden bezien.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar verschillende gezichtspunten, zoals de aard van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden werden uitgevoerd, en de contractuele afspraken. Het oordeel was dat [eiser] voldoende vrijheid had in de uitvoering van zijn werkzaamheden en dat hij zich gedroeg als een ondernemer. Dit leidde tot de conclusie dat [gedaagde] de overeenkomst op de juiste wijze heeft opgezegd, en dat [eiser] geen recht had op wedertewerkstelling.

Daarnaast heeft de kantonrechter de vorderingen van [gedaagde] in reconventie toegewezen, waaronder een verklaring voor recht dat de overeenkomst is geëindigd per 4 december 2023, en een verbod voor [eiser] om contact te hebben met medewerkers van [gedaagde]. De kantonrechter heeft ook een dwangsom opgelegd voor elke overtreding van dit verbod. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10872251 UC EXPL 24-194 JH/1050
Vonnis van 3 juli 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
verwerende partij in het incident,
procederend in persoon,
tegen:
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. R.P.J. Hendrikx en mr. B.S. Nonnekes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van [eiser] met 11 producties en de aanvulling daarop van
20 november 2023 met de producties 12 tot en met 20;
 de incidentele conclusie van [gedaagde] met 69 producties, tevens conclusie van antwoord en eis in reconventie;
 het (tussen)vonnis in het incident en in de hoofdzaak van 17 april 2024;
 de door [gedaagde] op 3 juni 2024 nagezonden producties 70 tot en met 79;
 de mondelinge behandeling van 19 juni 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat naast de hiervoor genoemde formele processtukken door [eiser] veel brieven (met bijlagen) zijn gestuurd aan de rechtbank en aan (de gemachtigden van) [gedaagde] . De kantonrechter heeft aangegeven deze brieven niet als formele processtukken te beschouwen en derhalve niet te betrekken bij de beoordeling van de zaak. [eiser] en [gedaagde] hebben hiermee ingestemd.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is ook het door [gedaagde] opgeworpen incident besproken om de zaak te verwijzen naar de handelskamer van deze rechtbank. De kantonrechter heeft partijen meegedeeld dat het antwoord op de vraag of de kantonrechter of de handelsrechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, afhangt van de kwalificatie van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Partijen hebben vervolgens aangegeven dat het hun voorkeur heeft dat de kantonrechter de zaak aan zich houdt. Zij hebben de kantonrechter daarom verzocht om met toepassing van artikel 96 Rv uitspraak te doen. De kantonrechter begrijp hieruit dat [gedaagde] haar incidentele vordering tot verwijzing heeft ingetrokken.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de achtergrond daarvan

In conventie en in reconventie

2.1.
[gedaagde] is een onderwijsstichting met acht basisscholen, verdeeld over negen locaties. Elke locatie heeft een directeur. Aan het hoofd van de stichting staat een bestuurder.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 27 juni 2023 een ‘Tweepartijenovereenkomst van opdracht” gesloten. [eiser] heeft op basis van die overeenkomst de dagelijkse en integrale leiding van één van de onder [gedaagde] vallende scholen op zich genomen, namelijk van de [school] in [plaats] . De overeenkomst is aangegaan voor de periode van 14 augustus 2023 tot 19 juli 2025.
2.3.
De (voormalig) bestuurder van [gedaagde] , de heer [A] (hierna te noemen: [A] ), heeft de overeenkomst tussen partijen bij e-mail van 4 november 2023 ontbonden. [gedaagde] verwijt [eiser] dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing en dat hij heeft getracht [A] en andere medewerkers in diskrediet te brengen en daarbij insinuaties en onwaarheden heeft verteld. [gedaagde] heeft [eiser] , gelet op de in de overeenkomst bepaalde opzegtermijn, na 4 november 2023 nog één maand doorbetaald.
2.4.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de overeenkomst niet had mogen opzeggen. Volgens hem is er namelijk geen sprake van een overeenkomst van opdracht, maar van een arbeidsovereenkomst. De opzegging hangt bovendien samen met zijn ondertekening van een ‘klokkenluidersbrief’ op 2 november 2023. [eiser] vordert daarom in deze procedure wedertewerkstelling.
2.5.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] . Volgens haar is er sprake van een overeenkomst van opdracht, die door haar met inachtneming van de opzegtermijn mocht worden opgezegd. In reconventie vordert [gedaagde] daarom een verklaring voor recht dat de overeenkomst van opdracht is geëindigd per 4 december 2023.
[gedaagde] stelt verder dat [eiser] na de opzegging van de overeenkomst talloze berichten aan betrokkenen binnen en buiten de organisatie heeft gestuurd, die qua toonzetting en inhoud veelal diffamerend, aanmatigend en denigrerend van aard zijn. Ondanks sommaties om de daarbij betrokken personen met rust te laten en zich niet langer met [gedaagde] te bemoeien, blijft hij hiermee doorgaan. [gedaagde] vordert daarom ook (kort samengevat) om [eiser] te veroordelen om tegenover derden strikte geheimhouding te betrachten, en hem te verbieden om [gedaagde] te benaderen en contact te hebben met individuele medewerkers, opdrachtnemers en derden, een en ander voor zover het gaat over organisatieaangelegenheden en op straffe van een dwangsom.

3.De beoordeling

In conventie
3.1.
Voor de beoordeling van de vordering van [eiser] tot wedertewerkstelling moet eerst de overeenkomst tussen partijen worden gekwalificeerd. Daarna moet worden vastgesteld of [eiser] een beroep kan doen op de klokkenluidersbescherming.
Kwalificatie overeenkomst
3.2.
Art. 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt om in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
3.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2023 (te vinden onder: ECLI:NL:HR:2023:443) volgt dat voor de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen eerst moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Dat moet gebeuren aan de hand van de Haviltex-maatstaf. In deze uitlegfase is ruimte voor de partijbedoelingen en kan de maatschappelijke positie van partijen een rol spelen. Daarna, in de kwalificatiefase, moet worden beoordeeld of de overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst. Daarbij is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Als de tussen partijen overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt.
Uitlegfase
3.4.
Gelet op het hiervoor genoemde toetsingskader van de Hoge Raad moet eerst worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen.
In de “Tweepartijenovereenkomst van opdracht” staat hierover het volgende:
  • [eiser] is een zelfstandige interim-directeur en is uit dien hoofde bereid zijn specifieke kennis, expertise en (praktijk)ervaring in te zetten ten behoeve van [gedaagde] ;
  • [eiser] vervult een andere rol dan reguliere directeuren, omdat hij in eerste instantie tijdelijk aan [gedaagde] ondersteuning biedt;
  • [gedaagde] geeft [eiser] de opdracht om buiten dienstverband de dagelijkse en integrale leiding van de [school] op zich te nemen, de onderwijskwaliteit te verbeteren, de school duidelijk te positioneren richting een hoger leerlingenaantal, het team in hun kracht te zetten en directe en intensieve communicatie te onderhouden met ouders en OMR;
  • [eiser] voert de uit de opdracht voortvloeiende werkzaamheden zelfstandig uit. Hij verricht de werkzaamheden naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding van [gedaagde] . [gedaagde] kan wel instructies geven omtrent het beoogde resultaat van de opdracht;
  • [eiser] werkt tenminste 32 uur per week en zet die uren naar eigen inzicht in. Indien noodzakelijk voor de werkzaamheden, richt [eiser] zich naar de arbeidstijden van [gedaagde] ;
  • de overeenkomst is aangegaan voor de duur van de opdracht, te weten van 14 augustus 2023 tot 19 juli 2025;
  • [gedaagde] betaalt [eiser] maandelijks een vergoeding van € 10.000, vermeerderd met btw, op basis van facturen die [eiser] stuurt. In totaal worden per kalenderjaar 10 maanden gefactureerd;
  • [eiser] is vrij om een overeenkomst van opdracht met andere opdrachtgevers te sluiten en ten behoeve van andere opdrachtgevers werkzaamheden te verrichten.
3.5.
De rechten en verplichtingen kunnen ook blijken uit de manier waarop de samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] in de praktijk verliep. Daaruit kunnen mondelinge of stilzwijgende afspraken worden afgeleid. In dit geval is daarvan geen sprake, omdat de samenwerking tussen partijen slechts enkele weken heeft geduurd, namelijk van 14 augustus 2023 tot 4 november 2023. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden afweek van hetgeen daarover in de overeenkomst is opgenomen.
3.6.
De kantonrechter stelt vast dat door partijen is beoogd een opdrachtovereenkomst aan te gaan. Dat blijkt niet alleen uit de tekst van de overeenkomst, maar ook uit het feit dat [eiser] de overeenkomst zelf heeft opgesteld en heeft aangeboden aan [gedaagde] . De keuze van [eiser] om als zelfstandige te gaan werken is echter onvoldoende voor de conclusie dat er daarom geen sprake kan zijn geweest van een arbeidsovereenkomst. Daarvoor is namelijk slechts bepalend of de hiervoor genoemde overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.
Kwalificatiefase
3.7.
[eiser] stelt dat de overeenkomst die hij met [gedaagde] heeft gesloten kwalificeert als een arbeidsovereenkomst, omdat er sprake was van ‘arbeid gedurende zekere tijd’, ‘loon’ en een ‘gezagsverhouding’. [gedaagde] heeft dit uitdrukkelijk betwist.
3.8.
Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. De Hoge Raad heeft hiervoor in het eerdergenoemde arrest van 24 maart 2023 een aantal gezichtspunten gegeven. De kantonrechter zal deze gezichtspunten hieronder puntsgewijs betrekken bij de kwalificatie en de omstandigheden vervolgens in onderling verband afwegen.
3.9.
De volgende gezichtspunten zijn van belang.
De aard van de werkzaamheden wijzen in de richting van een overeenkomst van opdracht. [eiser] is door [gedaagde] op ad-interim basis ingeschakeld met de zeer specifieke opdracht om [gedaagde] tijdelijk te ondersteunen en de onder druk staande organisatie te verbeteren en te professionaliseren. De duur van de opdracht is, zoals [eiser] op de zitting heeft verklaard, bepaald door de aard van de opdracht.
De wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden werden bepaald, wijst ook in de richting van een overeenkomst van opdracht. [eiser] was vrij om de werkzaamheden naar eigen inzicht in te richten en zijn werktijden en -plaats te bepalen. [gedaagde] voerde geen functioneringsgesprekken met [eiser] en [eiser] nam ook geen ondergeschikte positie in tegenover de bestuurder [A] . In tegendeel. Volgens [eiser] was [A] onervaren en had hij [eiser] nodig. [eiser] heeft niet betwist dat hij [A] gevraagd en ongevraagd voorzag van advies.
De inbedding van het werk en van [eiser] in de organisatie is onvoldoende onderscheidend. Zoals onder het vorige gezichtspunt is besproken had [eiser] vergaande vrijheid bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Hij nam weliswaar deel aan het directieoverleg, maar dat kan zowel bij een arbeidsovereenkomst als bij een opdracht van opdracht.
Het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, is evenmin richtinggevend voor de kwalificatie van de overeenkomst. In de praktijk is het namelijk niet voorgekomen dat het nodig was dat [eiser] zich moest laten vervangen.
De wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen, wijst in de richting van een overeenkomst van opdracht. [eiser] heeft de overeenkomst zelf opgesteld.
Ook de wijze waarop de beloning werd bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, wijst in de richting van een overeenkomst van opdracht. [eiser] factureerde via zijn eenmanszaak € 10.000 per maand aan [gedaagde] en bracht over dit bedrag btw in rekening. [gedaagde] heeft geen premies en loonbelasting voor [eiser] ingehouden en afgedragen.
[eiser] heeft niet betwist dat hij invloed heeft gehad op de hoogte van de beloning.
[eiser] gedraagt zich in het economisch verkeer als ondernemer, hetgeen ook wijst op het bestaan van een overeenkomst van opdracht. [eiser] heeft niet weersproken dat hij al 10 jaar voor veel verschillende opdrachtgevers op ad interim basis heeft gewerkt. Het stond [eiser] ook vrij om gedurende de looptijd van de overeenkomst ten behoeve van andere opdrachtgevers werkzaamheden te verrichten.
3.10.
Op grond van alle feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt de kantonrechter tot het oordeel dat er geen sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht. Op grond van artikel 7:408 BW stond het [gedaagde] vrij om deze overeenkomst op te zeggen op de wijze zoals zij dat heeft gedaan.
Wet bescherming klokkenluiders
3.11.
[eiser] stelt dat de opzegging van de overeenkomst van opdracht op
4 november 2023 verband houdt met een door hem ondertekende kritische brief van
2 november 2023 over de handelwijze en het functioneren van [A] als bestuurder. Die brief was volgens hem voor [A] aanleiding om twee collega-directeuren te schorsen en de overeenkomst met hem te beëindigen. [eiser] beroept zich daarom op het benadelingsverbod van artikel 17e Wet bescherming klokkenluiders (Wbk) en stelt dat [gedaagde] de overeenkomst van opdracht niet voortijdig had mogen beëindigen.
3.12.
De kantonrechter is van oordeel dat, voor zover er sprake is van een melding van een misstand door [eiser] als klokkenluider, de klokkenluidersregeling [eiser] niet kan baten. De bescherming wordt namelijk alleen geboden tegen benadelende handelingen die het gevolg zijn van de klokkenluidersmelding. Er moet met andere woorden een causaal verband bestaan tussen de maatregel en de melding. Dit verband wordt weliswaar vermoed aanwezig te zijn bij een voortijdige beëindiging van de overeenkomst kort na een klokkenluidersmelding, maar in dit geval heeft [gedaagde] het vermoeden van een causaal verband voldoende weerlegd. [gedaagde] heeft namelijk op de zitting gesteld dat [A] ten tijde van de opzegging van de overeenkomst van opdracht met [eiser] niet op de hoogte was van de kritische brief van 2 november 2023. [gedaagde] heeft hiervan bewijs aangeboden door het laten horen van [A] als getuige. Nu [eiser] niet heeft betwist dat [A] voor opzegging van de overeenkomst niet bekend was met de kritische brief, acht de kantonrechter bewijslevering door [gedaagde] op dit punt niet nodig. Dit betekent dat het op de weg van [eiser] ligt om alsnog het causaal verband te bewijzen. [eiser] heeft hierover echter niets gesteld. Het causaal verband tussen de brief en de opzegging is dus niet komen vast te staan. De klokkenluidersregeling biedt [eiser] daarom geen bescherming tegen de beëindiging van de overeenkomst van opdracht.
Conclusie
3.13.
Partijen hebben een overeenkomst van opdracht gesloten, die door [gedaagde] mocht worden opgezegd. De vordering van [eiser] tot wedertewerkstelling wordt daarom afgewezen.
In reconventie
3.14.
Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, wordt de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst van opdracht tussen partijen is geëindigd per 4 december 2023 toegewezen.
3.15.
[gedaagde] heeft daarnaast diverse vorderingen geformuleerd die kort gezegd inhouden dat [eiser] moet stoppen met het versturen van berichten over organisatieaangelegenheden aan mensen binnen en buiten de organisatie. Volgens [gedaagde] kan [eiser] niet verkroppen dat de overeenkomst door [gedaagde] is beëindigd en heeft [eiser] in een periode van nog geen vier maanden meer dan 100 berichten gestuurd aan betrokkenen. Ook heeft hij berichten in (sociale) media laten plaatsen. Volgens [gedaagde] gedraagt hij zich daarmee niet als goed opdrachtnemer in de zin van artikel 7:401 BW.
3.16.
Partijen zijn in de overeenkomst van opdracht het volgende geheimhoudingsbeding overeengekomen:
“7.1 Opdrachtnemer en opdrachtgever zullen de wettelijke bepalingen met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en privacy personen betrokken bij de opdrachtgever in acht nemen. Opdrachtnemer verzekert zich met voldoende maatregelen om geheimhouding te verzekeren met betrekking tot alle gegevens waarvan zij kennis neemt bij het vervullen van de opdracht ten behoeve van de opdrachtgever, teneinde de persoonsgegevens van de personen betrokken bij opdrachtgever te beschermen.
7.2
Partijen verbinden zich zowel tijdens de overeenkomst als ook na de beëindiging van deze overeenkomst op geen enkele wijze aan wie dan ook enige kennis of gegevens te openbaren met betrekking tot zaken van partijen.
7.3
Partijen zullen op geen enkele wijze documenten, correspondentie of afschriften daarvan, betrekking hebbend op de zaken van partijen die hij in verband met de opdracht onder zich heeft, langer onder zich houden dan voor de vervulling van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst noodzakelijk is. In ieder geval zijn partijen verplicht documenten en correspondentie (en afschriften daarvan) bij de beëindiging van de overeenkomst aan de belanghebbende partij ter hand te stellen.
7.4
Het is opdrachtnemer verboden om zowel gedurende de looptijd van de overeenkomst als ook na de beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm ook, enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden betreffende opdrachtgever of diens stichting, op straffe van verbeurte van een (…) boete groot € 5.000,= (…)”.
3.17.
De kantonrechter stelt vast dat de door [gedaagde] gevorderde ge- en verboden vallen onder het tussen partijen overeengekomen geheimhoudingsbeding en ook overigens passen bij de zorg die een goed opdrachtnemer tijdens en na afloop van de overeenkomst in acht moet nemen. De vorderingen worden daarom toegewezen zoals door [gedaagde] geformuleerd. [eiser] heeft tegen deze vorderingen ook geen verweer gevoerd.
3.18.
De kantonrechter ziet in het in aantal door [eiser] verstuurde berichten en het feit dat hij daarmee ondanks sommaties van [gedaagde] is blijven doorgaan, reden om ook de door [gedaagde] gevorderde dwangsom toe te wijzen. De dwangsom wordt gesteld op € 5.000 per overtreding, met een maximum van € 50.000.
Proceskosten en uitvoerbaarheid bij voorraad
3.19.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. Aan de zijde van [gedaagde] worden die kosten in conventie begroot op
€ 1.221 aan salaris gemachtigde en nakosten (2 punten x € 543 aan salaris gemachtigde +
€ 135 aan nakosten). Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden de kosten aan de zijde van [gedaagde] in reconventie begroot op nihil.
3.20.
De kantonrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [gedaagde] is verzocht. Hier is geen verweer tegen gevoerd en ook overigens ziet de kantonrechter geen beletselen voor toewijzing daarvan.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] hier niet tijdig aan voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart de kostenveroordeling in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
4.4.
verklaart voor recht dat de overeenkomst van opdracht tussen [eiser] en [gedaagde] is geëindigd per 4 december 2023;
4.5.
gebiedt [eiser] om tegenover derden (waaronder wordt verstaan: alle natuurlijke personen en rechtspersonen die geen (leden van een) bestuurlijk en/of toezichthoudend orgaan zijn van [gedaagde] ) strikte geheimhouding te betrachten ter zake van alle informatie waarvan hij uit hoofde van zijn opdracht bij [gedaagde] kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen, voor zover het gaat om organisatieaangelegenheden waarvan hij weet of behoort te weten dat deze geheim of vertrouwelijk zijn en verbiedt [eiser] om dergelijke informatie in zijn contacten met genoemde derden te gebruiken;
4.6.
verbiedt [eiser] om, behoudens een uitdrukkelijk andersluidend verzoek van of namens [gedaagde] , (organen van) [gedaagde] in woord of (elektronisch) geschrift te benaderen, voor zover het gaat over organisatieaangelegenheden van [gedaagde] in de ruimste zin van het woord;
4.7.
verbiedt [eiser] om, al dan niet op zijn initiatief, contact te hebben met individuele medewerkers respectievelijk opdrachtnemers van [gedaagde] , voor zover het gaat over organisatieaangelegenheden van [gedaagde] in de ruimste zin van het woord;
4.8.
verbiedt [eiser] om, al dan niet op zijn initiatief, contact te hebben met derden (waaronder wordt verstaan: alle natuurlijke personen en rechtspersonen die niet behoren tot de hiervoor onder 4.5 tot en met 4.7 genoemde categorieën) over organisatieaangelegenheden van [gedaagde] in de ruimste zin van het woord;
4.9.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van een dwangsom van € 5.000 voor iedere overtreding van het onder 4.5 tot en met 4.8 bepaalde, tot een maximum van
€ 50.000;
4.10.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
4.11.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
4.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar (bij vervroeging) uitgesproken op 3 juli 2024.