Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 4 juli 2024, wordt het beroep van eiser behandeld. Eiser heeft een aanvraag voor herbeoordeling ingediend op 9 februari 2024 in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia). Verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van acht weken, zoals voorgeschreven in artikel 102, derde lid, van de Wia, is overschreden, aangezien verweerder uiterlijk op 9 april 2024 had moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 10 april 2024 in gebreke gesteld, waarna er twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Volgens artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder verplicht een dwangsom te betalen voor elke dag dat hij in gebreke blijft, tot een maximum van 42 dagen. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, die verschuldigd is van 25 april 2024 tot 6 juni 2024. Verweerder moet nu alsnog binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een beslissing nemen. Daarnaast moet verweerder een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de nieuwe beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank bepaalt verder dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die wordt vastgesteld op € 218,75. Ook moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.