ECLI:NL:RBMNE:2024:4069

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/3552
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag herbeoordeling Wia

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 4 juli 2024, wordt het beroep van eiser behandeld. Eiser heeft een aanvraag voor herbeoordeling ingediend op 9 februari 2024 in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia). Verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van acht weken, zoals voorgeschreven in artikel 102, derde lid, van de Wia, is overschreden, aangezien verweerder uiterlijk op 9 april 2024 had moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 10 april 2024 in gebreke gesteld, waarna er twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Volgens artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder verplicht een dwangsom te betalen voor elke dag dat hij in gebreke blijft, tot een maximum van 42 dagen. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, die verschuldigd is van 25 april 2024 tot 6 juni 2024. Verweerder moet nu alsnog binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een beslissing nemen. Daarnaast moet verweerder een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de nieuwe beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank bepaalt verder dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die wordt vastgesteld op € 218,75. Ook moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C.J. Loef)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag voor een herbeoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 9 februari 2024. Verweerder moet binnen acht weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 102, derde lid, van de Wia. Verweerder had dus uiterlijk op 9 april 2024 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 10 april 2024 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd van 25 april 2024 tot 6 juni 2024 en bedraagt € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder geeft aan dat hij tot op heden niet in staat is om een beslissing af te geven, omdat een tekort aan artsen leidt tot een flinke vertraging in de afhandeling van bezwaren. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, gezien deze omstandigheid, de beslistermijn vast te stellen op vier weken. Dit betekent dat verweerder binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. De vergoeding wordt, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [1] , als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.