ECLI:NL:RBMNE:2024:4065

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/16/575268 / KL ZA 24-122
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, eigenaar van een boerderij, vorderde ontruiming van een deel van zijn pand dat door de gedaagde, een besloten vennootschap, werd gebruikt als locatie voor een woongroep voor vrouwen die begeleiding krijgen bij het herstel van hun verslaving. De eiser stelde dat de huurovereenkomst was geëindigd en dat de gedaagde het pand moest ontruimen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser geen spoedeisend belang heeft aangetoond voor de gevorderde ontruiming. De rechtbank weegt hierbij de belangen van beide partijen. De eiser had zelf bijna vier maanden gewacht met het indienen van de dagvaarding, terwijl de gedaagde een belangrijke rol speelt in de begeleiding van kwetsbare vrouwen. De rechtbank concludeert dat de eiser kan wachten op de uitkomst van een bodemprocedure en wijst de vorderingen van de eiser af. Daarnaast is de eiser veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die in totaal € 1.581,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
locatie Lelystad
Vonnis in kort geding van 1 juli 2024
in de zaak met zaaknummer: C/16/575268 / KL ZA 24-122 D/51246 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. V.L.M.J. Boitelle,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. O. Planten.

1.De procedure

p
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 mei 2024 met 11 producties;
- de conclusie van antwoord met 14 producties;
- de aanvullende producties 12 tot en met 14 van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2024. Namens [eiser] was mr. Boitelle aanwezig. Namens [gedaagde] was de heer [bestuurder] , bestuurder, aanwezig. Hij werd bijgestaan door mr. Planten en mr. J. van Heusden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Mr. Boitelle heeft de standpunten van [eiser] toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat op 1 juli 2024 uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] biedt mensen begeleiding bij het herstel van hun verslaving. Zij gebruikt een deel van de boerderij van [eiser] als locatie voor een woongroep voor vrouwen. [eiser] wil dat [gedaagde] de locatie ontruimt. Hij wil ook dat [gedaagde] tot aan de ontruiming een gebruiksvergoeding betaalt. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af. [eiser] heeft namelijk geen spoedeisend belang bij de gevraagde ontruiming.

3.De beoordeling

Het pand waar het om draait
3.1.
[eiser] is eigenaar van de boerderij aan de [adres] in [woonplaats] . In het ene deel van de boerderij woont [eiser] zelf. Het andere deel (hierna: het pand) is vanaf 1 november 2021 verhuurd aan [gedaagde] . Volgens [eiser] is de huurovereenkomst geëindigd en moet [gedaagde] daarom het pand ontruimen. [gedaagde] is het daar niet mee eens.
Geen spoedeisend belang bij ontruiming
3.2.
De vordering tot ontruiming kan in dit kort geding alleen worden toegewezen als [eiser] een spoedeisend belang bij ontruiming heeft. Van een spoedeisend belang is sprake als een onmiddellijke voorziening nodig is en van [eiser] niet kan worden verlangd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Bij de beoordeling moeten de belangen van beide partijen worden meegewogen.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk gemaakt. Volgens zijn eigen stellingen had [gedaagde] het pand al op uiterlijk 31 januari 2024 moeten ontruimen. [eiser] heeft vervolgens zelf bijna vier maanden gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de eerste verdieping van het pand is ingericht als woongroep. Volgens [gedaagde] bestaat de woongroep uit kwetsbare, vaak getraumatiseerde en (seksueel) misbruikte (jonge) vrouwen. Deze vrouwen krijgen op dit moment de begeleiding die zij nodig hebben. [gedaagde] heeft er dus een groot belang bij om het pand voorlopig te mogen blijven gebruiken. [eiser] stelt daar alleen tegenover dat hij het pand nu niet aan een andere partij kan verhuren en dat hij zich ergert aan [gedaagde] . Deze stellingen van [eiser] zijn – in het licht van het zwaarwegende belang van [gedaagde] – niet voldoende. Verder weegt de rechtbank mee dat [gedaagde] geen betalingsachterstand heeft. Zij heeft de overeengekomen vergoeding tot nu toe elke maand aan [eiser] betaald, ook nadat [eiser] de huurovereenkomst had opgezegd. Gelet op al deze omstandigheden kan van [eiser] worden verlangd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
3.4.
Omdat een spoedeisend belang ontbreekt, zal de vordering tot ontruiming worden afgewezen. Dat geldt ook voor de daarmee samenhangende gebruiksvergoeding die [eiser] heeft gevorderd. Aan een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen komt de rechtbank niet toe. Partijen kunnen de discussie over de opzegging van de huurovereenkomst bij de bodemrechter voeren.
Proceskosten
3.5.
[eiser] heeft ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.581,00

4.De beslissing

De rechtbank, recht doende in kort geding:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.581,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart de veroordeling onder 4.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2024.