In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Buiten-Mere Properties B.V. en [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2]. Buiten-Mere, de verhuurder, vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte die door [gedaagde sub 1] werd geëxploiteerd, vanwege een huurachterstand van € 74.299,42. De gedaagden betwistten de huurachterstand en stelden dat [gedaagde sub 2] geen huurder meer was. De voorzieningenrechter oordeelde dat Buiten-Mere een spoedeisend belang had bij de ontruiming, omdat de huurachterstand al meer dan acht maanden liep en de financiële situatie van [gedaagde sub 1] zorgwekkend was. De voorzieningenrechter wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van veertien dagen voor [gedaagde sub 1] om de bedrijfsruimte te ontruimen.
Daarnaast werden de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, contractuele boetes van € 2.700,- en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.428,02. De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde sub 2] ook aansprakelijk was voor de huurachterstand, ondanks zijn bewering dat hij geen huurder meer was. De vordering tot ontruiming tegen [gedaagde sub 2] werd afgewezen, omdat hij geen bestuurder was van [gedaagde sub 1]. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan Buiten-Mere, die de kosten van de dagvaarding en griffierechten vergoed kreeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.