ECLI:NL:RBMNE:2024:4063

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
16-083902-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte] B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De zaak betreft een doorzoeking op 30 september 2020 in Amsterdam, waar een grote hoeveelheid goederen is aangetroffen die bestemd waren voor de productie en handel in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verschillende versnijdingsmiddelen en voorwerpen voorhanden had en te koop aanbood, waarvan zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten. De officier van justitie had een geldboete van € 30.000,- geëist, maar de rechtbank heeft deze verlaagd naar € 18.000,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank heeft de verdachte ook gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het medeplegen van de voorbereidingshandelingen is bewezen verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/083902-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan de [adres 1] , [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen dhr. [A] als wettelijk vertegenwoordiger namens verdachte en de raadsman van verdachte, mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 30 september 2020 te Amsterdam, samen met een ander, voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor Opiumwetdelicten met cocaïne en/of amfetamine en/of heroïne, door stoffen en voorwerpen te koop aan te bieden en voorhanden te hebben, waarvan zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van die feiten.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het laatste gedachtestreepje en de ten laste gelegde ‘lepels’, omdat daar onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor in het dossier voorhanden is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. In de eerste plaats dient vrijspraak te volgen, omdat het onderzoek naar de verdachte te beperkt is geweest. De stoffen en voorwerpen die verdachte te koop aanbood en voorhanden heeft gehad hebben een legale bestemming. Verdachte heeft voor de aanwezigheid van de stoffen en voorwerpen een uitleg, en uit het dossier blijkt niet dat de goederen voor illegale doeleinden werden gebruikt. De inbeslaggenomen stoffen zijn ook niet door het Nederlands Forensisch Instituut getest. In de tweede plaats ontbreekt het (voorwaardelijk) opzet van verdachte, zodat ook om die reden niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Uit het dossier volgt niet dat sprake was van een aanmerkelijke kans, noch dat verdachte wetenschap heeft gehad van die aanmerkelijke kans en die ook bewust heeft aanvaard. Verdachte ging er immers van uit dat de goederen enkel voor legale doeleinden werden gebruikt en hoorde pas in 2020 voor het eerst over mogelijk strafbaar gebruik. Daarnaast waren de goederen die als versnijdingsmiddel zouden kunnen worden gebruikt slechts beperkt aanwezig.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [2] van 5 oktober 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op woensdag 30 september 2020 vond een controle plaats in het bedrijf [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan de [adres 2] , [vestigingsplaats 2] . In het gehele pand werd een enorme hoeveelheid goederen aangetroffen die enkel en alleen zijn gericht op de drugsgebruiker dan wel de drugsdealer. De inbeslaggenomen goederen betroffen onder meer versnijdingsmiddelen (mannitol, inositol en cafeïne), verpakkingsmaterialen (zgn. ponypacks), weegschalen, persen en testers voor cocaïne, heroïne en MDMA. In het pand van [bedrijf 1] B.V. is een showroom aanwezig. In deze showroom worden een groot aantal goederen ten toon gespreid die door [bedrijf 1] B.V. worden verkocht. Het gaat daarbij om versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen zoals ponypacks en gripzakjes, basepijpen, goederen met verborgen ruimten, grinders, drugstesten etc. Bij de controle waren medewerkers van Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aanwezig. Zij gaven aan dat de aangetroffen hoeveelheden van dit soort goederen, al dan niet in combinatie met elkaar, enkel en alleen bestemd zijn voor de drugshandel. De medewerkers van het NFl gaven voorts aan dat de beperkte keuzemogelijkheid van voedingssupplementen opvallend te noemen is. Die beperkte keuzemogelijkheid wijst juist op het gebruik van deze voedingssupplementen als versnijdingsmiddel voor drugs. Zeker in combinatie met de overige aangetroffen goederen.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in
een proces-verbaal van bevindingen [3] van 24 januari 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Wij zijn gaan kijken naar de winkel [winkel] in [plaats 1] , gevestigd op de [adres 3] te [vestigingsplaats 3] . Wij verbalisanten zagen dat dit een soort souvenirs winkel betreft met voornamelijk goederen, welke in relatie staan tot het gebruik van soft en harddrugs. Wij zagen dat er cannabis cake, cannabis koekje, cannabis snoep, grip zakjes, pony packs, vloeipapier, aanstekers, asbakken, bongs, Shisha pijpen, water pijpen te koop waren. In de winkel stond ook een soort vitrinekast met verschillende soorten hennep zaadjes. In de winkel stond een hele stellage van het merk RAW. Al deze goederen kunnen worden gebruikt voor het gebruik van cannabis. Deze goederen herkende ik uit de catalogus van [bedrijf 1] . Een gedeelte van de catalogus werd bij ons onderzoek aangeleverd door politie uit Den Haag. Tevens stond achterin de winkel een vitrine kast met heel veel verschillende goederen gerelateerd aan voornamelijk het gebruik van harddrugs. Wij, verbalisanten zagen snuifpijpjes en snuifkits, Vaporizers, weegschalen, lepeltjes, drugstesten voor cocaïne en andere drugstesten. Tevens zagen wij grote potten van het merk Hyper Blend en Vita blend met Manitol en Insitol. Potten van 1000 gram, 500 gram en 100 gram. Tevens herkende ik deze potten met versnijdingsmiddelen uit de catalogus van [bedrijf 1] .
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [4] van 2 december 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Mannitol wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor drugs (hoofdzakelijk drugs van Lijst I van de Opiumwet). lnositol wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor drugs (hoofdzakelijk drugs van Lijst I van de Opiumwet). Cafeïne wordt veel gebruikt als versnijdingsmiddel voor drugs (hoofdzakelijk drugs van Lijst I van de Opiumwet). De persen en stempels zoals in de bijlage getoond worden veel gebruikt bij het samenpersen (en voorzien van een stempel) van zowel Lijst I als II drugs van de Opiumwet. Ook de daarbij getoonde attributen, zoals persvormen (mallen), persplaten, bijbehorende stempel zijn specifiek voor het maken van zogenaamde blokken van verschillende drugssoorten. Zij duiden niet op normaal legaal gebruik. Persen en stempels worden veelvuldig aan getroffen in productielocaties, als wel bij het verpakken van drugs (bijvoorbeeldcocaïne/heroïne/hasj). Getoonde stash producten hebben allemaal de intentie om iets te verbergen/buiten het zicht te houden. Vanuit inbeslagnemingen door politie en douane is bekend dat dit soort producten veelvuldig gebruikt worden om drugs te smokkelen/te verbergen. Getoonde weegschalen hebben allemaal een (zeer) beperkt bereik (van milligrammen tot max. 600 gram) en hebben daardoor een beperkt gebruik. Dit soort weegschalen wordt zeer vaak aangetroffen in productielocaties en bij dealers en worden gebruikt om drugs af te wegen. Van grotere hoeveelheden voor de handel tot kleine gebruikershoeveelheden voor gebruikers. Deze testen zijn zoals ze zelf al aangeven bedoeld om drugs (Opiumwet Lijst I stoffen) te testen. Om vast te stellen welke soort drugs het zijn, welke versnijdingsmiddelen gebruikt zijn, of te testen of het bepaalde soorten NPS zijn. Deze producten kennen geen ander gebruik. De getoonde verpakkingsmaterialen, papier (zgn. snowseals) en plastic zakken (gripzakjes) worden zeer vaak gebruikt om drugs in te verpakken tot gebruikerseenheden en worden in grote hoeveelheden gevonden en inbeslaggenomen op locaties waar drugs verhandeld worden. Deze goederen zijn geen goederen die men verwacht bij een rokersbenodigdheden groothandel en duiden, ook gelet op de samenhang, op een bewuste handel in goederen bedoeld en bestemd voor drugshandel. Gelet op de in beslaggenomen goederen, bezien in de samenhang van het mogelijk gebruik, als geheel, gedeeltelijk en/of individueel gebruik, is het zeer aannemelijk dat opgesomde materialen gebruikt worden bij het testen, versnijden, afwegen en verpakken van onder andere drugs vermeld in de Opiumwet, dat zij daartoe aangeboden en verkocht worden en dat ze voor dit doel in voorraad worden gehouden.
Blijkens
een kennisgeving van inbeslagname [5] is onder medeverdachte [medeverdachte] B.V. in beslag genomen:
Naam rechtspersoon: [bedrijf 1] B.V.
Adres: [adres 2]
Postcode plaats: [vestigingsplaats 2]
Artikelnummer
Omschrijving [bedrijf 1]
CHEM-022
Vitablend Mannitol Crystalized 1/2 oz /14,2 g
CHEM-030
VitaBlend Mannitol Crystalized 1/2 oz /14,2 g
CHEM-040
VitaBlend Inositol 1/2 oz/14,2 g
CHEM-070
Hyper Blend Mannitol 100 g
CHEM-073
Hyper Blend Inositol 100 g
CHEM-076
Hyper Blend Caffeine 100 g
Uit
een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut met bijlage [6] van 9 december 2020, opgesteld door dr. M.A. Hoitink, betreffende onderzoek aan materialen aangetroffen bij [bedrijf 1] in [plaats 2] op 30 september 2020, volgt, zakelijk weergegeven:
De poeders in de kunststof potten zijn de stoffen die worden genoemd op de etiketten, namelijk mannitol, inositol en coffeïne. In relatie tot drugs zijn mannitol, inositol en coffeïne versnijdingsmiddelen.
Kenmerk
Omschrijving
Resultaat van het fysisch-chemisch onderzoek
CHEM-030
monster, één lichtgrijze kunststof pot met als opdruk onder meer ‘MANNITOL’ en ‘14.2 grams’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 59 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij mannitol (conform etiket)
CHEM-040
monster, één witte kunststof pot met als opdruk onder meer ‘INOSITOL’ en ‘14.2 grams’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 92 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij inositol (conform etiket)
CHEM-070
monster, één witte kunststof pot met als opdruk onder meer ‘Mannitol - 100 Gramm’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 78 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij mannitol (conform etiket)
CHEM-073
monster, één witte kunststof pot met als opdruk onder meer ‘InositoI - 100 Gramm’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 28 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij inositol (conform etiket)
CHEM-076
monster, één witte kunststof pot met als opdruk onder meer ‘Caffeine – 100 Gramm’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 56 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij coffeïne (conform etiket)
CHEM-022
monster, één lichtgrijze kunststof pot met als opdruk onder meer ‘MANNITOL’ en ‘14.2 grams’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 96 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij mannitol (conform etiket)
[A] , wettelijk vertegenwoordiger van verdachte, heeft
ter terechtzitting van 5 juni 2024 verklaard:
[winkel] verkocht de voedingssupplementen aan consumenten die zij kocht bij [bedrijf 1] B.V. Er werden door [winkel] ook snuifbuisjes verkocht.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [7] van 27 november 2019 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik heb contact opgenomen met [B] zij is generalist forensische opsporing verdovende middelen. Zij verklaarde dat zij in meerdere strafrechtelijke onderzoeken de stoffen mannitol, inositol en cafeïne had aangetroffen, waarbij deze stoffen gebruikt worden als versnijdingsmiddel. Door een Boa van de gemeente Utrecht werd er onderzoek gedaan naar goederen welke verkocht worden door smartshops. Uit dit rapport blijkt tevens informatie over de versnijdingsmiddelen. Uit dit rapport blijkt onder andere dat Mannitol, Cafeïne en lnositol gebruikt worden als versnijdingsmiddelen voor harddrugs. Mannitol en inositol wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne en heroïne. Cafeïne wordt veel al gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne en speed (amfetamine).
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [8] van 20 oktober 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Het bedrijf [medeverdachte] B.V. (statutaire vestiging) met daarin opgenomen de handelsnamen van
[bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. valt onder de moedermaatschappij [bedrijf 3]
B.V., gevestigd op de [adres 4] in [vestigingsplaats 3] . [bedrijf 3] B.V. is directeur en 100% aandeelhouder van zowel [bedrijf 4] B.V. als [verdachte] B.V., beiden gevestigd op hetzelfde adres in [plaats 1] . [verdachte] betreft een statutaire vestiging met daarin o.a. opgenomen elf handelsnamen, waaronder [winkel] , gevestigd op de [adres 3] in [vestigingsplaats 3] .
Uit internetonderzoek is gebleken dat [bedrijf 1] B.V. en [winkel] gebruik maken van het zelfde IP-adres. Op de website van [winkel] werd een digitale catalogus aangetroffen met goederen die aldaar online besteld konden worden. Deze goederen komen overeen met de goederen die ook door [bedrijf 1] B.V. te koop werden aangeboden. De artikelen hadden bij [winkel] en [bedrijf 1] B.V. dezelfde artikelnummers. Op 12 november 2019 is door een toezichthouder van de gemeente Wijdemeren een bestemmingsplancontrole uitgevoerd bij het bedrijf [bedrijf 1] B.V. Ten tijde van deze controle werd door medewerker [medewerker] van het bedrijf [bedrijf 1] B.V. aan de toezichthouder verklaard dat het bedrijf [bedrijf 1] B.V. in Amsterdam over een aantal winkels beschikte. Eén van deze winkels betreft [winkel] , gevestigd aan de [adres 3] te [plaats 1] .
Verbalisant [verbalisant 5] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [9] van 19 oktober 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op woensdag 30 september 202 omstreeks 10.20 uur bevond ik mij in de [verbalisant 5] te [plaats 1] . In verband met een lopend onderzoek was ik belast met de doorzoeking van het pand [adres 3] te [plaats 1] . In het genoemde pand is een zogenaamde smartshop is gevestigd, genaamd [winkel] . Bij het aanrijden richting het pand zag ik, verbalisant dat er een bedrijfsauto op het trottoir voor het bovengenoemde pand geparkeerd stond. Deze bedrijfsauto was voorzien van het kenteken [kenteken] , merk Volkswagen en type Transporter. Ik zag dat de achterklep van deze bedrijfsauto openstond en dat er door een manspersoon diverse dozen vanuit de bedrijfsauto in genoemd pand werden getild. Onderzoek in de voor mij beschikbare systemen heeft uitgewezen dat de bedrijfsauto op naam staat van een rechtspersoon, [medeverdachte] B.V. [adres 2] [plaats 2] . Op dit adres is het bedrijfspand van [bedrijf 1] gevestigd.
Tot slot viel het mij op dat vanaf de straat een groot deel van de winkel niet te zien was doordat er een kamerscherm in de etalage van de winkel stond. Ik zag dat achter dit kamerscherm persen van verschillende formaten stonden. Deze waren vanuit het pand
zelf wel goed zichtbaar en van dichtbij te aanschouwen. Ik zag dat er boven de persen een
geplastificeerd papier van A4 formaat hing met daarop de tekst: “A.U.B. geen foto’s van persen en mallen! Ook niet opmeten S.V.P. NO pictures from de presses and molds please! No measuring! Tijdens de doorzoeking zijn de onderstaande goederen inbeslaggenomen. Deze goederen werden aangetroffen in de dozen die werden geleverd kort voordat het pand werd betreden, bevonden zich in de glazen vitrines dan wel de lades onder deze vitrines, lagen op of achter de toonbank, stonden in de etalage of lagen in een stellingkast in het magazijn.
1. Versnijdingsmiddelen: 183 stuks
2. Stash goederen: 76 stuks
3. Drugstesters: 98 stuks
4 Weegschalen: 115 stuks
5. Persen en stempels: 42 stuks
6. Verpakkingsmateriaal: 138604 stuks
Uit
de verklaring van getuige [getuige 1] [10] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat is jouw functie bij [bedrijf 1] B.V.?
A: Ik werk als magazijn medewerker bij dit bedrijf.
V: Wat voor producten verkoopt het bedrijf [bedrijf 1] B.V.?
A: Het zijn voornamelijk dingen om drugs mee te gebruiken of te verpakken.
V: Heb je wel eens bestellingen bestemd voor [winkel] verpakt en/of klaargezet?A: Ja.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 2] [11] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw functie bij het bedrijf [bedrijf 1] BV?
A: lk ben productiemedewerkster.
V: Wat kun je vertellen over [winkel] ? Wat is de band tussen [bedrijf 1] B.V. en [winkel] ?
A: Ja, dit is ook een zaak van [A] volgens mij.
V: Hoe weetje dat?
A: Ja, dat hoor ik wel eens. Dan hoor ik dat er spulletjes naar [winkel] moeten.
V: Hoe hoor je dit dan?
A: Vanaf het magazijn, dat er spullen gestuurd moeten worden naar [winkel] .
Uit
de verklaring van getuige [getuige 3] [12] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw functie bij het bedrijf [bedrijf 1] BV?
A: Algemeen Medewerker
V: Waar bestaan uw werkzaamheden uit?
A: Ik zorg ervoor dat alles in elkaar word gezet van losse onderdelen. Kitjes voor heroïne, zoals spiegeltje, mesje, om te versnijden zeg maar. Hulpmiddelen. Ook flesje voor heroïne.
V: Wat kun je vertellen over [winkel] ? Wat is de band tussen [bedrijf 1] B.V. en [winkel] ?
A: Dezelfde eigenaar. Zit in [plaats 1] .
V: Heb je wel eens bestellingen bestemd voor [winkel] verpakt en/of klaargezet?
A: Ja wel eens ja. Er gaat wel elke week bestellingen naar [winkel] .
V: Hoe wist je dan dat dit bestellingen waren voor [winkel] ?
A: Dat wordt gevraagd en hoor ik.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 4] [13] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw functie bij het bedrijf [bedrijf 1] BV?
A: Sindskort meewerkend voorman. Ik moet [C] helpen aansturen van het personeel. Ik zorg dat goederen aanwezig zijn zoals verpakkingsmateriaal en ik beheer ook de voorraad.
V: Wat kun je vertellen over [winkel] ? Wat is de band tussen [bedrijf 1] B.V. en [winkel] ?
A: Dat zit in [plaats 1] . Het is een klant van ons.
V: Heb je wel eens bestellingen bestemd voor [winkel] verpakt en/of klaargezet?
A: Ik heb daar wel eens pakketjes naartoe gebracht.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 5] [14] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw functie bij het bedrijf [bedrijf 1] B.V.?
A: lk rijd de bestellingen in Amsterdam.
V: Heb je wel eens bestellingen bestemd voor [winkel] verpakt en/of klaargezet?
A: Ja, iedere woensdag breng ik hier pakketjes naar toe om precies te zijn.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 6] [15] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw functie bij het bedrijf [bedrijf 1] BV?A: Warehouse manager. lk heb de verantwoordelijkheid over het bulk magazijn, de productie,expeditie post, de kleine productie, het pick en peck magazijn. Ik doe een stukje pandbeheer. Denk dan aan verbouwing, onderhoud en dergelijke. lk doe het alarm systeem. lk doe deels ook personeelszaken.V: Wie zijn hoofdzakelijk de klanten van het bedrijf [bedrijf 1] BV?A: Met name [winkel] in [plaats 1] . Die zit onder dezelfde holding. We verschepen wereldwijd.
Bewijsoverwegingen
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken het volgende vast.
Het bedrijf [medeverdachte] B.V. met daarin opgenomen onder andere de handelsnaam van [bedrijf 1] B.V. valt onder de moedermaatschappij [bedrijf 3] B.V., gevestigd op de [adres 4] in [plaats 1] . [bedrijf 3] B.V. is directeur en 100% aandeelhouder van zowel [bedrijf 4] B.V. als verdachte, beiden gevestigd op hetzelfde adres in [plaats 1]
.Verdachte handelt onder meer onder de handelsnaam [winkel] . In 2017 en 2018 heeft de Politie Den Haag op grond van de Opiumwet onderzoek gedaan naar een aantal winkels en ondernemingen. Uit die politieonderzoeken (Eland II, Jakhals en Reiger) werd duidelijk dat het bedrijf [bedrijf 1] B.V., dat valt onder medeverdachte [medeverdachte] B.V., zeer veel van de goederen die in de Haagse onderzoeken in beslag zijn genomen, heeft geleverd. Het gaat dan onder meer om de stoffen mannitol, inositol en cafeïne, en voorwerpen zoals ponypacks en persen. Naar aanleiding van de bevindingen uit de Haagse onderzoeken en een bestuurlijke controle op 12 november 2019 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V. start de politie een onderzoek naar [bedrijf 1] B.V. Op 30 september 2020 vindt een doorzoeking van het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V. plaats, en wordt een grote hoeveelheid en verscheidenheid aan stoffen en voorwerpen in beslag genomen. Naar aanleiding van de bevindingen in het onderzoek naar [bedrijf 1] B.V. vindt er op 30 september 2020 ook (tegelijkertijd) een doorzoeking plaats in het bedrijfspand van verdachte. In het bedrijfspand van [winkel] wordt een groot aantal potten mannitol, mannitol crystalized, inositol en cafeïne, diverse ponypacks, grammenweegschaaltjes, persen, testers voor cocaïne, heroïne en MDMA, snuifpijpjes en snuifkitjes aangetroffen. Deze goederen werden middels een catalogus en in de winkel van [winkel] te koop aangeboden en verkocht. De catalogus die [winkel] gebruikt, is dezelfde catalogus als die [bedrijf 1] B.V. gebruikt. De rechtbank stelt vast dat verdachte de aangetroffen goederen op 30 september 2022 in het bedrijfspand van [winkel] te koop heeft aangeboden en voorhanden heeft gehad.
De vraag die vervolgens voorligt is of verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
Artikel 10a van de Opiumwet
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet te kunnen komen, is allereerst vereist dat kan worden vastgesteld dat de stoffen en voorwerpen die verdachte te koop heeft aangeboden, heeft verkocht en voorhanden heeft gehad, voorwerpen zijn waarmee de productie van verdovende middelen die op Lijst I van de Opiumwet staan, wordt voorbereid c.q. bevorderd. Voor een bewezenverklaring is voorts vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte – kort gezegd – opzet heeft gehad op het voorbereiden c.q. bevorderen van de productie en/of verkoop van harddrugs. Voorwaardelijk opzet is voldoende, waarvan sprake is indien verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde omstandigheid zich zal voordoen. Voor de toepassing van artikel 10a van de Opiumwet is niet vereist dat bekend is welk concreet strafbaar feit in de zin van artikel 10 lid 4 en/of 5 van de Opiumwet aan de orde is, noch dat kan worden vastgesteld dat de (voorhanden zijnde) voorwerpen of stoffen daadwerkelijk bij een dergelijk strafbaar feit zijn gebruikt. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is toepassing van artikel 10a van de Opiumwet niet beperkt tot ‘organisatoren en geldschieters’, omdat uit de wetsgeschiedenis niet volgt dat de wetgever de vervolgbaarheid enkel tot deze groep heeft beperkt en anderen heeft willen uitsluiten. De wetgever heeft met deze bepaling beoogd vat te krijgen op allen die de handel organiseren en deze financieren.
Aard aangetroffen stoffen en voorwerpen
De rechtbank constateert op basis van de bewijsmiddelen dat de artikelen die verdachte verkocht en voorhanden heeft gehad, worden gebruikt bij het gehele proces rondom het versnijden, het verpakken, het wegen en de verkoop van verdovende middelen die voorkomen op lijst I van de Opiumwet, zijnde harddrugs. Volgens de jurisprudentie is het een feit van algemene bekendheid dat cafeïne een veel gezien versnijdingsmiddel is voor heroïne. Ook op drugsinfo.nl (overgelegd door de raadsman) worden cafeïne, mannitol en inositol genoemd als versnijdingsmiddelen. De overige in beslag genomen voorwerpen en te koop aangeboden voorwerpen, te weten de ponypacks, snowseals, grammenweegschaaltjes, persen, testers voor cocaïne, heroïne en MDMA acht de rechtbank eveneens voorwerpen waarmee de productie van en de handel in verdovende middelen die op Lijst I van de Opiumwet staan, wordt voorbereid c.q. bevorderd.
Wetenschap bij verdachte en opzet
Verdachte heeft verklaard dat zij de stoffen mannitol, mannitol crystalized, inositol en cafeïne te koop heeft aangeboden als voedingssupplementen, en dat de overige in beslag genomen voorwerpen allemaal een legale toepassing hebben. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken om meerdere redenen ongeloofwaardig. De rechtbank licht dit hieronder toe.
Allereerst roept het vragen op dat deze goederen zijn aangetroffen bij verdachte, terwijl verdachte, handelend onder de naam [winkel] , zich concentreert op de verkoop van rokersbenodigdheden. De bij [winkel] aangetroffen stoffen en voorwerpen betreffen immers merendeels geen goederen die vallen onder rokersbenodigdheden. Daarnaast is opvallend dat verdachte, van alle voedingssupplementen die op de markt beschikbaar zijn, uitgerekend enkel die voedingssupplementen verkocht die ook gebruikt worden als versnijdingsmiddel. Dat de stoffen mannitol, mannitol crystalized, inositol en cafeïne die bij verdachte zijn aangetroffen niet door het NFI zijn getest, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting immers af dat [winkel] exact dezelfde goederen verkocht als [bedrijf 1] B.V. Sterker nog, uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat [bedrijf 1] B.V. de leverancier was van de goederen voor [winkel] . Zij gebruikten beiden dezelfde catalogus voor de verkoop van hun spullen.
Verder is van belang dat het een feit van algemene bekendheid is dat ponypacks worden gebruikt om harddrugs te verpakken, en dat cafeïne als versnijdingsmiddel voor harddrugs wordt gebruikt. Voor de drugstesten die werden aangeboden geldt bovendien vanzelfsprekend dat deze gericht zijn op harddrugs. Sterker nog, de drugstesten kennen geen andere toepassing dan het testen van harddrugs.
Verdachte was bovendien bekend met de softdrugsscene, blijkens het feit dat zij in haar winkel ook meerdere goederen te koop aanbood die daarmee verband hielden. Verdachte was dus (ook) actief in een markt die betrekkelijk dicht tegen die van de harddrugs aan kan liggen. Zeker in die markt, waar strafbare feiten deels worden gedoogd en die dus uit haar aard op het randje van de wetgeving opereert, kan geen sprake zijn van naïviteit. Dat verdachte zich welbewust was van de mogelijke illegale doeleinden van de producten die zij te koop aanbood, blijkt ook uit het feit dat de zware persen die zij te koop aanbood achter een kamerscherm stonden zodat deze vanaf de straatkant niet direct zichtbaar waren, en dat potentiële klanten geen foto’s mochten maken van die zware persen, noch de persen mochten opmeten.
Op grond van voornoemde omstandigheden gaat de rechtbank voorbij aan de verklaring van verdachte dat zij niet op de hoogte was van het feit dat de relevante goederen gebruikt konden worden in de wereld van de harddrugs. Het in samenhang te koop aanbieden en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die worden gebruikt bij het gehele proces rondom het versnijden, het verpakken, het wegen, het testen en de verkoop van verdovende middelen op Lijst I van de Opiumwet, roept de aanmerkelijke kans in het leven dat met de verkoop van die artikelen wordt bijgedragen aan een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er daarbij vanuit dat verdachte ook wetenschap had van deze aanmerkelijke kans. Het handelen van verdachte, zoals hiervoor omschreven, kan (voor zover al geen sprake zou zijn van vol opzet) naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het bijdragen aan een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop ook bewust heeft aanvaard.
Conclusie
De stoffen en voorwerpen die verdachte te koop heeft aangeboden, heeft verkocht en voorhanden heeft gehad betreffen voorwerpen waarmee de productie van verdovende middelen die op Lijst I van de Opiumwet staan wordt voorbereid c.q. bevorderd. Verdachte heeft ook in voorwaardelijke zin opzet gehad op het voorbereiden c.q. bevorderen van de productie van harddrugs. Zij heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de in beslag genomen stoffen en voorwerpen worden gebruikt ten behoeve van het voorbereiden en bevorderen van de productie van en handel in harddrugs.
Toerekening gedragingen aan [verdachte] B.V.
Juridisch kader
De vraag die vervolgens voorligt is of [verdachte] B.V. zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet. Bij die beoordeling dient allereerst te worden bepaald of de gedragingen, het te koop aanbieden, verkopen en voorhanden hebben van de stoffen en voorwerpen zoals aangetroffen in het bedrijfspand van [winkel] , kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [verdachte] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedragingen hebben plaatsgevonden, dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Dergelijke gedragingen kunnen in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Volgens de Hoge Raad zal van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De beoordeling
Het te koop aanbieden, verkopen en voorhanden hebben van de stoffen en voorwerpen zoals genoemd in de tenlastelegging gebeurt door natuurlijke personen vanuit hun dienstbetrekking, en betreft de kern van de bedrijfsactiviteiten van verdachte. Dit past dan ook bij uitstek binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte, en kan daarom aan deze rechtspersoon worden toegeschreven. Deze gedragingen waren verdachte bovendien dienstig, want de winst van de verkoop van de stoffen en voorwerpen zoals genoemd in de tenlastelegging kwam ten gunste aan verdachte. Verdachte kon er ook over beschikken of het voorhanden hebben en de verkoop van bepaalde producten al dan niet zou plaatsvinden en heeft ook aanvaard dat de producten voorhanden waren en werden verkocht.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat alle ten laste gelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de onder het vierde gedachtestreepje ten laste gelegde lepeltjes en het onder het vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde, omdat uit het dossier niet blijkt dat dergelijke goederen bij verdachte zijn aangetroffen.
Medeplegen
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte zelfstandig uitvoeringshandelingen heeft verricht die strafbaar zijn gesteld in artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank dient voorts de vraag te beantwoorden of sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte en medeverdachte [verdachte] B.V. maken deel uit van dezelfde groep en hebben dezelfde moedermaatschappij. Onder verdachte valt zoals gezegd onder meer de handelsnaam [winkel] . Voor medeverdachte [medeverdachte] B.V. geldt dat hier onder andere de handelsnaam [bedrijf 1] B.V. onder valt. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken volgt dat [bedrijf 1] B.V. en [winkel] gebruikmaken van hetzelfde IP-adres. Op de website van [winkel] is een digitale catalogus aangetroffen met goederen die aldaar online besteld konden worden. Deze catalogus en goederen komen overeen met de goederen die ook door [bedrijf 1] B.V. te koop werden aangeboden. De artikelen bij [winkel] hadden bovendien dezelfde artikelnummers als de artikelen van [bedrijf 1] B.V. Uit de verklaringen van verschillende medewerkers van [bedrijf 1] B.V. volgt voorts dat [bedrijf 1] B.V. op regelmatige basis producten leverde aan [winkel] , welke producten vervolgens in het winkelpand van [winkel] worden verkocht aan consumenten. In dit verband is ook van belang dat er tijdens de doorzoeking van [winkel] een bedrijfsauto op naam van medeverdachte [medeverdachte] B.V. geparkeerd stond, en dat een persoon diverse dozen vanuit die bedrijfsauto het pand van [winkel] in tilde. Eén van de medewerkers van [bedrijf 1] B.V., de heer [getuige 6] , verklaart bovendien dat [winkel] één van de winkels is waarover [bedrijf 1] B.V. beschikt. De rechtbank stelt gelet op al deze feiten en omstandigheden vast dat [bedrijf 1] B.V. als leverancier van [winkel] optrad, en dat er afstemming tussen beiden plaatsvond over de producten die vanuit [bedrijf 1] B.V. aan [winkel] worden geleverd. Die afstemming heeft moeten plaatsvinden zodat [winkel] de goederen vervolgens in Amsterdam aan consumenten kan verkopen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rol van verdachte, namelijk het verkopen van de goederen aan consumenten die worden geleverd door medeverdachte [medeverdachte] B.V, is van wezenlijk belang geweest en haar bijdrage is van voldoende gewicht geweest om haar aan te merken als medepleger. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 september 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, verstrekken en vervoeren, en
- het opzettelijk vervaardigen,

van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en amfetamine en heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, in een winkelpand gelegen aan de [adres 3] stoffen en voorwerpen, te weten grote hoeveelheden

- versnijdingsmiddelen (te weten: mannitol en mannitol crystalized en inositol en cafeïne) en
- grammenweegschalen en
- verpakkingsmaterialen (te weten: snowseals en ponypacks) en
- snuifpijpjes en snuifkits en
- drugstesten

te koop heeft aangeboden en voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en haar mededader wisten dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat feit.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een geldboete van € 30.000,-.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke geldboete. Een onvoorwaardelijke geldboete is gelet op alle omstandigheden, en in het bijzonder de gevolgen die de strafrechtelijke vervolging al voor verdachte heeft gehad, niet aan de orde.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Verdachte heeft verschillende versnijdingsmiddelen en voorwerpen die gebruikt worden bij de productie van en handel in harddrugs voorhanden gehad en te koop aangeboden. Verdachte heeft door haar handelen de productie van en handel in harddrugs gefaciliteerd. Hierdoor heeft zij ook bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat de productie en handel van harddrugs gepaard gaan met zware criminaliteit. De maatschappelijke impact van dit soort criminaliteit is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank acht het bovendien kwalijk dat verdachte tot en met de terechtzitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Verdachte blijft wijzen naar de autoriteiten, en sluit zijn ogen voor de eigen verantwoordelijkheid die zij als onderneming heeft.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 26 april 2024. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtspraak heeft geen oriëntatiepunten voor het bepalen van de (hoogte van de) straf in dit soort zaken. Om die reden heeft de rechtbank bij het opleggen van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, en naar de Richtlijn voor strafvordering voorbereiding/bevordering synthetische drugs (artikel 10a Opiumwet) van het Openbaar Ministerie. De maximale strafbedreiging van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet is een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en een geldboete van de vijfde categorie. Gelet op het feit dat verdachte een rechtspersoon betreft, is alleen oplegging van een geldboete een passende strafmodaliteit.
Anders dan de raadsman heeft verzocht, is de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en ernst van het feit, van oordeel dat, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete geboden is. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete, zoals verzocht door de raadsman, is niet passend.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de gevolgen die de strafrechtelijke vervolging voor verdachte hebben gehad. In het bijzonder heeft de rechtbank meegewogen dat er sprake is geweest van een tijdelijke bestuurlijke sluiting.
Met betrekking tot het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens vaste jurisprudentie bedraagt de redelijke termijn van berechting een periode van 24 maanden. De termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden is aangevangen op 30 september 2020. Dat is de datum waarop er een doorzoeking heeft plaatsgevonden in het bedrijfspand van verdachte, waaruit zij in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 19 juni 2024. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen verdachte is berecht in totaal bijna 45 maanden bedraagt. Het voorgaande betekent dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van 21 maanden. De rechtbank zal met deze schending rekening houden bij de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf.
Alles afwegende zou de rechtbank aan verdachte een geldboete van € 20.000,- hebben opgelegd. Vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank dat naar beneden bijstellen tot € 18.000,-. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, vanwege een andere weging van de gevolgen die de strafrechtelijke vervolging voor verdachte al heeft gehad.

9.BESLAG

Blijkens een ‘
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen’van 28 mei 2024 is beslag gelegd op:
19.741.501 STK Verpakkingsmateriaal (Omschrijving: _626112 Magazijn verpakkingsmiddelen. Totaal snowseals 90.485 stuks, totaal aantal zakjes 19.651.016 stuks, totaal aantal stuks verpakkingsmiddelen 19.741.501 stuks);
1.706 STK Drugstesters (Omschrijving: _626103);
274 STK drugs persen en stempels (Omschrijving: _625823);
1.370 STK Weegschaal (Omschrijving: _626041);
492 STK Stash producten (Omschrijving: _626040).
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de hierboven omschreven in beslag genomen voorwerpen onder 1 tot en met 5 te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van alle in beslag genomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, zoals hierboven omschreven onder 1 tot en met 5 onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Met betrekking tot deze voorwerpen is het bewezenverklaarde begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 23, 36b, 36c, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 10a van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan

€ 18.000,- (achttienduizend euro);

Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 19.741.501 STK Verpakkingsmateriaal (Omschrijving: _626112 Magazijn verpakkingsmiddelen. Totaal snowseals: 90.485 stuks, totaal aantal zakjes: 19.651.016 stuks, totaal aantal stuks verpakkingsmiddelen: 19.741.501 stuks);
  • 1.706 STK Drugstesters (Omschrijving: _626103);
  • 274 STK drugs persen en stempels (Omschrijving: _625823);
  • 1.370 STK Weegschaal (Omschrijving: _626041);
  • 492 STK Stash producten (Omschrijving: _626040).
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en T. van Haaren-Paulus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.E. Heins, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2024.
Mr. B.F Hammerle is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 30 september 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen,
van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
in een (winkel)pand gelegen aan de [adres 3] stoffen en/of voorwerpen, te weten (een) grote hoeveelheid/hoeveelheden, althans één of meerdere,
- voedingssupplementen en/of versnijdingsmiddelen (te weten: mannitol en/of mannitol crystalized en/of inositol en/of cafeïne) en/of
- grammenweegschalen en/of
- verpakkingsmaterialen (te weten: snowseals en/of ponypacks) en/of
- snuifpijpjes en/of snuifkits en/of lepeltjes en/of
- drugstesten en/of
- dan wel voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen,

te koop heeft aangeboden en/of voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die stoffen en/of voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 februari 2021, genummerd 2019309747, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 557. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 94 tot en met 96.
3.Pagina 460 en 461.
4.Pagina 127 en 128.
5.Pagina 533 en 534.
6.Pagina 144.
7.Pagina 150.
8.Pagina 457 en 458.
9.Pagina 488 tot en met 491.
10.Pagina 164 en 166.
11.Pagina 169.
12.Pagina 191 en 192.
13.Pagina 180.
14.Pagina 176 en 178.
15.Pagina 203.