ECLI:NL:RBMNE:2024:4062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
16-083893-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs door een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V., die zich gedurende meer dan viereneenhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als groothandel verschillende versnijdingsmiddelen en voorwerpen die gebruikt worden bij de productie van harddrugs voorhanden heeft gehad en verkocht. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 225.000,-. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte op de hoogte was van de illegale doeleinden van de stoffen en voorwerpen die zij te koop aanbood. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar verklaringen van getuigen en de administratie van de verdachte, waaruit bleek dat de verdachte actief betrokken was bij de verkoop van goederen die bestemd waren voor de drugshandel. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte dat zij niet op de hoogte was van de illegale bestemming van de goederen als ongeloofwaardig bestempeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 september 2020 handelde in stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor de productie van harddrugs, en dat zij daarbij opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en de opgelegde geldboete gemotiveerd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen van de strafrechtelijke vervolging voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/083893-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan de [adres 1] , [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: verdachte

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen dhr. [D] als wettelijk vertegenwoordiger namens verdachte en de raadsman van verdachte, mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 september 2020 te Loosdrecht, samen met een ander, voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor Opiumwetdelicten met cocaïne en/of amfetamine en/of heroïne, door stoffen en voorwerpen te koop aan te bieden en voorhanden te hebben, waarvan zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van die feiten.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het laatste gedachtestreepje, omdat daar onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor in het dossier voorhanden is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. In de eerste plaats dient vrijspraak te volgen, omdat de stoffen en voorwerpen die verdachte te koop aanbood en voorhanden heeft gehad een legale bestemming hadden. Verdachte heeft voor de aanwezigheid van de stoffen en voorwerpen een uitleg, en uit het dossier blijkt niet dat de goederen voor illegale doeleinden werden gebruikt. In de tweede plaats ontbreekt het (voorwaardelijk) opzet van verdachte, zodat ook om die reden niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Uit het dossier volgt niet dat sprake was van een aanmerkelijke kans, noch dat verdachte wetenschap heeft gehad van die aanmerkelijke kans en die ook bewust heeft aanvaard. Verdachte ging ervan uit dat de goederen enkel voor legale doeleinden werden gebruikt en hoorde pas in 2020 voor het eerst over mogelijk strafbaar gebruik. Daarnaast waren de goederen die als versnijdingsmiddel zouden kunnen worden gebruikt slechts beperkt aanwezig.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [2] van 16 september 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Dit onderzoek was gericht op de giftshop [naam 1] , gevestigd op de [adres 2] in [vestigingsplaats 2] . De aanleiding van dit onderzoek was de waarneming van een drugsdeal. Tijdens het onderzoek werd de administratie opgevraagd van de giftshop [naam 1] . Hieruit bleek dat er facturen waren van een groothandel genaamd [bedrijf 1] B.V. Deze groothandel leverde
producten, die voor het gebruik en de handel van verdovende middelen zijn. Deze facturen werden opgevraagd bij het bedrijf [bedrijf 1] B.V.. Uit de administratie van onderzoek Eland II blijkt dat door [bedrijf 1] B.V. tussen januari 2016 en december 2017 onder andere onderstaande hoeveelheden zijn geleverd:
• 88,20 kg manitol;
• 62,50 kg cafeïne en
• 43,20 kg inositol.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [3] van 18 september 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Dit onderzoek was gericht op een Smartshop [naam 2] , gevestigd op de [adres 3] in [vestigingsplaats 2] . Uit de gegevens van onderzoek Reiger blijkt dat door [bedrijf 1] B.V. tussen maart 2019 en april 2019 onder andere onderstaande hoeveelheden zijn geleverd:
• 5,95 kg inositol;
• snowseals.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [4] van 8 augustus 2019 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 3 februari 2018 werd een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Jakhals/DH1F018005. Dit opsporingsonderzoek richtte zich op de verdachte [A] , geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats] in India. [A] werd verdacht van voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen. Hij zou onder andere versnijdingsmiddelen en ponypacks verkopen vanuit zijn winkel, [winkel] , gevestigd op de [adres 4] te [vestigingsplaats 2] . Bij de doorzoeking van [winkel] werden meerdere facturen aangetroffen van het bedrijf [bedrijf 1] B.V., gevestigd op de [adres 5] te [vestigingsplaats 3] . Door officier van justitie mr. K.J.R. van Halderen werden de historische gegevens/facturen van [winkel] gevorderd bij [bedrijf 1] . Hieruit bleek dat het volgende besteld was in de periode 24 april 2013 tot en met 24 april 2018.
• 1.090.700 ponypacks;
• 7 kilogram inositol;
• 24 kilogram manitol;
• 61 kilogram cafeïne;
• 825 weegschalen;
• 38 goederen met een verborgen ruimte.
Op 8 mei 2018 heeft de verdachte [A] zich gemeld bij politiebureau de [straat 1] te 's-
Gravenhage. Bij zijn aanhouding overhandigde [A] een catalogus van [bedrijf 1]
B.V. Bij het verhoor verklaarde [A] dat hij zijn goederen inkocht bij dit bedrijf.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [5] van 5 oktober 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op woensdag 30 september 2020 vond een controle plaats in het bedrijf [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan de [adres 5] , [vestigingsplaats 3] . In het gehele pand werd een enorme hoeveelheid goederen aangetroffen die enkel en alleen zijn gericht op de drugsgebruiker dan wel de drugsdealer. De inbeslaggenomen goederen betroffen onder meer versnijdingsmiddelen (mannitol, inositol en cafeïne), verpakkingsmaterialen (zgn. ponypacks), weegschalen, persen en testers voor cocaïne, heroïne en MDMA. In een afzonderlijke ruimte in het bedrijf [bedrijf 1] B.V. werden een groot aantal voor verzending gereed staande pakketten aangetroffen. Aan de hand van de adreslabels op deze pakketten kan worden geconstateerd dat het bedrijf [bedrijf 1] B.V. bestellingen over een groot deel van de wereld levert. In de ruimte waar de bestellingen worden klaargezet stond een bestelling gereed, bestaande uit een grote hoeveelheid ponypacks, versnijdingsmiddelen en weegschaaltjes. Opvallend was dat aan de hand van de pakbon bleek dat deze bestelling bestemd was voor een souvenirshop in [plaats] . In het pand van [bedrijf 1] B.V. is een showroom aanwezig. In deze showroom worden een groot aantal goederen ten toon gespreid die door [bedrijf 1] B.V. worden verkocht. Het gaat daarbij om versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen zoals ponypacks en gripzakjes, basepijpen, goederen met verborgen ruimten, grinders, drugstesten etc. Bij de controle waren medewerkers van Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aanwezig. Zij gaven aan dat de aangetroffen hoeveelheden van dit soort goederen, al dan niet in combinatie met elkaar, enkel en alleen bestemd zijn voor de drugshandel. De medewerkers van het NFl gaven voorts aan dat de beperkte keuzemogelijkheid van voedingssupplementen opvallend te noemen is. Die beperkte keuzemogelijkheid wijst juist op het gebruik van deze voedingssupplementen als versnijdingsmiddel voor drugs. Zeker in combinatie met de overige aangetroffen goederen.
Op de administratie werd op een bureau een notitie bij een bericht betreffende een retourzending uit Spanje aangetroffen. Op deze notitie stond geschreven: "Komen retour - Doorgegeven aan [B] . Hebben inval gehad. Op ons verzoek laten retourneren".
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [6] van 2 december 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Mannitol wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor drugs (hoofdzakelijk drugs van Lijst I van de Opiumwet). lnositol wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor drugs (hoofdzakelijk drugs van Lijst I van de Opiumwet). Cafeïne wordt veel gebruikt als versnijdingsmiddel voor drugs (hoofdzakelijk drugs van Lijst I van de Opiumwet). De persen en stempels zoals in de bijlage getoond worden veel gebruikt bij het samenpersen (en voorzien van een stempel) van zowel Lijst I als II drugs van de Opiumwet. Ook de daarbij getoonde attributen, zoals persvormen (mallen), persplaten, bijbehorende stempel zijn specifiek voor het maken van zogenaamde blokken van verschillende drugssoorten. Zij duiden niet op normaal legaal gebruik. Persen en stempels worden veelvuldig aan getroffen in productielocaties, als wel bij het verpakken van drugs (bijvoorbeeld cocaïne/heroïne/hasj). Getoonde stash producten hebben allemaal de intentie om iets te verbergen/buiten het zicht te houden. Vanuit inbeslagnemingen door politie en douane is bekend dat dit soort producten veelvuldig gebruikt worden om drugs te smokkelen/te verbergen. Getoonde weegschalen hebben allemaal een (zeer) beperkt bereik (van milligrammen tot max. 600 gram) en hebben daardoor een beperkt gebruik. Dit soort weegschalen wordt zeer vaak aangetroffen in productielocaties en bij dealers en worden gebruikt om drugs af te wegen. Van grotere hoeveelheden voor de handel tot kleine gebruikershoeveelheden voor gebruikers. Deze testen zijn zoals ze zelf al aangeven bedoeld om drugs (Opiumwet Lijst I stoffen) te testen. Om vast te stellen welke soort drugs het zijn, welke versnijdingsmiddelen gebruikt zijn, of te testen of het bepaalde soorten NPS zijn. Deze producten kennen geen ander gebruik. De getoonde verpakkingsmaterialen, papier (zgn. snowseals) en plastic zakken (gripzakjes) worden zeer vaak gebruikt om drugs in te verpakken tot gebruikerseenheden en worden in grote hoeveelheden gevonden en inbeslaggenomen op locaties waar drugs verhandeld worden. Deze goederen zijn geen goederen die men verwacht bij een rokersbenodigdheden groothandel en duiden, ook gelet op de samenhang, op een bewuste handel in goederen bedoeld en bestemd voor drugshandel. Gelet op de in beslaggenomen goederen, bezien in de samenhang van het mogelijk gebruik, als geheel, gedeeltelijk en/of individueel gebruik, is het zeer aannemelijk dat opgesomde materialen gebruikt worden bij het testen, versnijden, afwegen en verpakken van onder andere drugs vermeld in de Opiumwet, dat zij daartoe aangeboden en verkocht worden en dat ze voor dit doel in voorraad worden gehouden.
Blijkens
een kennisgeving van inbeslagname [7] is onder verdachte in beslag genomen:
Naam rechtspersoon: [bedrijf 1] B.V.
Adres: [adres 5]
Postcode plaats: [vestigingsplaats 3]
Artikelnummer
Omschrijving [bedrijf 1]
CHEM-022
Vitablend Mannitol Crystalized 1/2 oz /14,2 g
CHEM-030
VitaBlend Mannitol Crystalized 1/2 oz /14,2 g
CHEM-040
VitaBlend Inositol 1/2 oz/14,2 g
CHEM-070
Hyper Blend Mannitol 100 g
CHEM-073
Hyper Blend Inositol 100 g
CHEM-076
Hyper Blend Caffeine 100 g
Uit
een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut met bijlage [8] van 9 december 2020, opgesteld door dr. M.A. Hoitink, betreffende onderzoek aan materialen aangetroffen bij [bedrijf 1] in [vestigingsplaats 3] op 30 september 2020, volgt, zakelijk weergegeven:
De poeders in de kunststof potten zijn de stoffen die worden genoemd op de etiketten, namelijk mannitol, inositol en coffeïne. In relatie tot drugs zijn mannitol, inositol en coffeïne versnijdingsmiddelen.
Kenmerk
Omschrijving
Resultaat van het fysisch-chemisch onderzoek
CHEM-030
monster, één lichtgrijze kunststof pot met als opdruk onder meer ‘MANNITOL’ en ‘14.2 grams’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 59 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij mannitol (conform etiket)
CHEM-040
monster, één witte kunststof pot met als opdruk onder meer ‘INOSITOL’ en ‘14.2 grams’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partijvan in totaal 92 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij inositol (conform etiket)
CHEM-070
monster, één witte kunststof pot met als opdruk onder meer ‘Mannitol - 100 Gramm’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 78 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij mannitol (conform etiket)
CHEM-073
monster, één witte kunststof pot met als opdruk onder meer ‘InositoI - 100 Gramm’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 28 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij inositol (conform etiket)
CHEM-076
monster, één witte kunststof pot met als opdruk onder meer ‘Caffeine – 100 Gramm’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 56 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij coffeïne (conform etiket)
CHEM-022
monster, één lichtgrijze kunststof pot met als opdruk onder meer ‘MANNITOL’ en ‘14.2 grams’ met wit poeder. Dit monster is genomen uit een partij van in totaal 96 potten.
het uiterlijk en de resultaten passen bij mannitol (conform etiket)
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [9] van 27 november 2019 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik heb contact opgenomen met [medewerker NFI] , zij is generalist forensische opsporing verdovende middelen. Zij verklaarde dat zij in meerdere strafrechtelijke onderzoeken de stoffen mannitol, inositol en cafeïne had aangetroffen, waarbij deze stoffen gebruikt worden als versnijdingsmiddel. Door een Boa van de gemeente Utrecht werd er onderzoek gedaan naar goederen welke verkocht worden door smartshops. Uit dit rapport blijkt tevens informatie over de versnijdingsmiddelen. Uit dit rapport blijkt onder andere dat Mannitol, Cafeïne en lnositol gebruikt worden als versnijdingsmiddelen voor harddrugs. Mannitol en inositol wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne en heroïne. Cafeïne wordt veel al gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne en speed (amfetamine).
Verbalisant [verbalisant 5] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen [10] van 2 november 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 30 september 2020 werd een doorzoeking ter inbeslagneming uitgevoerd in het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan de [adres 5] te [vestigingsplaats 3] .
Bij deze doorzoeking werden onder andere 11 ordners met kasadministratie aangetroffen en in beslag genomen. Bij onderzoek aan de aangetroffen facturen, bleek dat een groot aantal facturen, waren weggezet onder klantcode [klantcode] . Deze klantcode hield kennelijk in dat er kontante verkoop vanuit de showroom bij het bedrijf in [vestigingsplaats 3] had plaats gevonden. Hierbij was niet te herleiden aan wie de goederen door [bedrijf 1] B.V. waren verkocht.
Opvallend hierbij was dat op deze facturen veel goederen vermeld stonden, welke doorgaans veel gebruikt worden voor de drugshandel. Ook zaten er facturen tussen, waarbij uit de samenhang van goederen, opgemaakt kon worden dat de gekochte goederen bestemd waren voor de drugshandel. Zo zijn er meerdere facturen waarbij er sprake is van verkoop van een combinatie van producten met snowseals/ponypacks, versnijdingsmiddelen, zip-lock zakjes, stash-producten, digitale weegschalen en persen.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [11] van 20 oktober 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Het bedrijf [verdachte] B.V. (statutaire vestiging) met daarin opgenomen de handelsnamen van
[bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. valt onder de moedermaatschappij [bedrijf 3]
B.V., gevestigd op de [adres 6] in [vestigingsplaats 4] . [bedrijf 3] B.V. is directeur en 100% aandeelhouder van zowel [bedrijf 4] B.V. als [medeverdachte] B.V., beiden gevestigd op hetzelfde adres in [vestigingsplaats 4] . [medeverdachte] betreft een statutaire vestiging met daarin o.a. opgenomen elf handelsnamen, waaronder [handelsnaam] , gevestigd op de [adres 7] in [vestigingsplaats 4] .
Uit internetonderzoek is gebleken dat [bedrijf 1] B.V. en [handelsnaam] gebruik maken van het zelfde IP-adres. Op de website van [handelsnaam] werd een digitale catalogus aangetroffen met goederen die aldaar online besteld konden worden. Deze goederen komen overeen met de goederen die ook door [bedrijf 1] B.V. te koop werden aangeboden. De artikelen hadden bij [handelsnaam] en [bedrijf 1] B.V. dezelfde artikelnummers. Op 12 november 2019 is door een toezichthouder van de gemeente Wijdemeren een bestemmingsplancontrole uitgevoerd bij het bedrijf [bedrijf 1] B.V. Ten tijde van deze controle werd door medewerker [C] van het bedrijf [bedrijf 1] B.V. aan de toezichthouder verklaard dat het bedrijf [bedrijf 1] B.V. in [vestigingsplaats 4] over een aantal winkels beschikte. Eén van deze winkels betreft [handelsnaam] , gevestigd aan de [adres 7] te [vestigingsplaats 4] .
Verbalisant [verbalisant 6] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [12] van 19 oktober 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op woensdag 30 september 2020 omstreeks 10.20 uur bevond ik mij in de [straat 2] te [vestigingsplaats 4] . In verband met een lopend onderzoek was ik belast met de doorzoeking van het pand [adres 7] te [vestigingsplaats 4] . In het genoemde pand is een zogenaamde smartshop gevestigd, genaamd [handelsnaam] . Bij het aanrijden richting het pand zag ik, verbalisant, dat er een bedrijfsauto op het trottoir voor het bovengenoemde pand geparkeerd stond. Deze bedrijfsauto was voorzien van het kenteken [kenteken] , merk Volkswagen en type Transporter. Ik zag dat de achterklep van deze bedrijfsauto openstond en dat er door een manspersoon diverse dozen vanuit de bedrijfsauto in genoemd pand werden getild. Onderzoek in de voor mij beschikbare systemen heeft uitgewezen dat de bedrijfsauto op naam staat van een rechtspersoon, [verdachte] B.V. [adres 5] [vestigingsplaats 3] . Op dit adres is het bedrijfspand van [bedrijf 1] gevestigd.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [13] van 14 oktober 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op woensdag 30 september 2020 vond een controle plaats in het bedrijf [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan de [adres 5] , [vestigingsplaats 3] . Tijdens deze doorzoeking trof ik in het kantoor een map aan voorzien van de naam: “Handleiding werkzaamheden 2018". Hierbij viel mij één specifieke werkinstructie (Kontante verkoop/showroom) op. De instructie voor de kontante verkoop niet op bedrijfsnaam luidt dat:
- deze geboekt/geregistreerd moet worden op “Kontante verkoop";
- deze ingevoerd moet worden op debiteurennummer: [klantcode] ;
- deze niet hoger mag zijn dan € 1500,-, indien de order hoger is, moet deze worden opgesplitst;
- er mag geen factuur worden meegegeven, alleen een pakbon.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 1] [14] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat voor producten verkoopt het bedrijf [bedrijf 1] B.V.?
A: Het zijn voornamelijk dingen om drugs mee te gebruiken of te verpakken.
V: Heb je wel eens bestellingen bestemd voor [handelsnaam] verpakt en/of klaargezet?A: Ja.
V: Waarvoor worden de producten van [bedrijf 1] B.V. gebruikt?A: Gebruik of verpakking van drugs.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 2] [15] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat kun je vertellen over [handelsnaam] ? Wat is de band tussen [bedrijf 1] B.V. en [handelsnaam] ?
A: Ja, dit is ook een zaak van [D] volgens mij.
V: Hoe weetje dat?
A: Ja, dat hoor ik wel eens. Dan hoor ik dat er spulletjes naar [handelsnaam] moeten.
V: Hoe hoor je dit dan?
A: Vanaf het magazijn, dat er spullen gestuurd moeten worden naar [handelsnaam] .
Uit
de verklaring van getuige [getuige 3] [16] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat voor producten verkoopt het bedrijf [bedrijf 1] B.V.?
A: Alles om drugs heen, maar niet drugs zelf.
V: Wie zijn hoofdzakelijk de klanten van het bedrijf [bedrijf 1] B.V.?
A: Met name coffeeshops in Amsterdam. Maar het wordt wereldwijd verkocht.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 4] [17] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Waar bestaan uw werkzaamheden uit?
A: Ik doe alles qua draaiwerk. Ik zorg ervoor dat alles in elkaar word gezet van losse onderdelen. Lk zorg dat van de onderdelen bijvoorbeeld een waterpijp, crackpijp of dergelijke worden gemaakt. Met name pijpjes. Maar ook hulzen om joints in te bewaren. Kitjes voor heroïne, zoals spiegeltje, mesje, om te versnijden zeg maar. Hulpmiddelen. Ook flesje voor heroïne. Dat noemen we Bot. We hebben verschillende maten.
V: Wat kun je vertellen over [handelsnaam] ? Wat is de band tussen [bedrijf 1] B.V. en [handelsnaam] ?
A: Dezelfde eigenaar. Zit in [plaats] .
V: Heb je wel eens bestellingen bestemd voor [handelsnaam] verpakt en/of klaargezet?
A: Ja wel eens ja. Er gaat wel elke week bestellingen naar [handelsnaam] .
V: Hoe wist je dan dat dit bestellingen waren voor [handelsnaam] ?
A: Dat wordt gevraagd en hoor ik.
V: Waarvoor worden de producten van [bedrijf 1] B.V. gebruikt?
A: Voor marihuana, maar ook voor heroïne.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 5] [18] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat kun je vertellen over [handelsnaam] ? Wat is de band tussen [bedrijf 1] B.V. en [handelsnaam] ?
A: Dat zit in [plaats] . Het is een klant van ons.
V: Heb je wel eens bestellingen bestemd voor [handelsnaam] verpakt en/of klaargezet?
A: Ik heb daar wel eens pakketjes naartoe gebracht.
V: Waarvoor worden de producten van [bedrijf 1] B.V. gebruikt?
A: Nou kijk, vloeitjes en tippies, worden gebruikt voor wiet natuurlijk. De ponypaks om coke in te doen.
Uit
de verklaring van getuige [getuige 6] [19] van 30 september 2020 volgt, zakelijk weergegeven:
V: Wat is uw functie bij het bedrijf [bedrijf 1] B.V.?
A: lk rijd de bestellingen in [plaats] .
V: Heb je wel eens bestellingen bestemd voor [handelsnaam] verpakt en/of klaargezet?
A: Ja, iedere woensdag breng ik hier pakketjes naar toe om precies te zijn.
Bewijsoverwegingen
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken het volgende vast. Verdachte handelt onder meer onder de handelsnaam [bedrijf 1] B.V. In 2017 en 2018 heeft de Politie Den Haag op grond van de Opiumwet onderzoek gedaan naar een aantal winkels en ondernemingen. Uit die politieonderzoeken (Eland II, Jakhals en Reiger) werd duidelijk dat het bedrijf [bedrijf 1] B.V. zeer veel van de goederen die in de Haagse onderzoeken in beslag zijn genomen, heeft geleverd. Het gaat dan onder meer om de stoffen mannitol, inositol en cafeïne, en voorwerpen zoals snowseals, ponypacks, weegschalen en persen. Naar aanleiding van de bevindingen uit de Haagse onderzoeken en een bestuurlijke controle op 12 november 2019 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V. start de politie een onderzoek naar [bedrijf 1] B.V.
Op 30 september 2020 vindt een doorzoeking van het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V. plaats en wordt een grote hoeveelheid en verscheidenheid aan stoffen en voorwerpen in beslag genomen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 30 september 2020 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V. een groot aantal potten mannitol, mannitol crystalized, inositol en cafeïne, diverse ponypacks, grammenweegschaaltjes, persen, testers voor cocaïne, heroïne en MDMA, goederen met verborgen ruimten, basepijpen, gripzakjes en grinders voorhanden heeft gehad. Deze goederen werden middels een catalogus en in de showroom te koop aangeboden aan winkels en consumenten, en zowel nationaal als wereldwijd verkocht. De rechtbank stelt voorts vast, mede op basis van de bevindingen uit de Haagse onderzoeken en de administratie van [bedrijf 1] B.V., dat verdachte deze goederen vanaf januari 2016 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V. te koop heeft aangeboden, heeft verkocht en voorhanden heeft gehad.
De vraag die vervolgens voorligt is of verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
Artikel 10a van de Opiumwet
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet te kunnen komen, is allereerst vereist dat kan worden vastgesteld dat de stoffen en voorwerpen die verdachte te koop heeft aangeboden, heeft verkocht en voorhanden heeft gehad, voorwerpen zijn waarmee de productie van verdovende middelen die op Lijst I van de Opiumwet staan, wordt voorbereid c.q. bevorderd. Voor een bewezenverklaring is voorts vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte – kort gezegd – opzet heeft gehad op het voorbereiden c.q. bevorderen van de productie en/of verkoop van harddrugs. Voorwaardelijk opzet is voldoende, waarvan sprake is indien verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde omstandigheid zich zal voordoen. Voor de toepassing van artikel 10a van de Opiumwet is niet vereist dat bekend is welk concreet strafbaar feit in de zin van artikel 10 lid 4 en/of 5 van de Opiumwet aan de orde is, noch dat kan worden vastgesteld dat de (voorhanden zijnde) voorwerpen of stoffen daadwerkelijk bij een dergelijk strafbaar feit zijn gebruikt.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is toepassing van artikel 10a van de Opiumwet niet beperkt tot ‘organisatoren en geldschieters’, omdat uit de wetsgeschiedenis niet volgt dat de wetgever de vervolgbaarheid enkel tot deze groep heeft beperkt en anderen heeft willen uitsluiten. De wetgever heeft met deze bepaling beoogd vat te krijgen op allen die de handel organiseren en deze financieren.
Aard aangetroffen stoffen en voorwerpen
De rechtbank constateert op basis van de bewijsmiddelen dat de artikelen die verdachte voorhanden had en verkocht, worden gebruikt bij het gehele proces rondom het versnijden, het verpakken, het wegen, het vervoer en de verkoop van verdovende middelen die voorkomen op lijst I van de Opiumwet, zijnde harddrugs. Volgens de jurisprudentie is het een feit van algemene bekendheid dat cafeïne een veel gezien versnijdingsmiddel is voor heroïne. Ook op drugsinfo.nl (overgelegd door de raadsman) worden cafeïne, mannitol en inositol genoemd als versnijdingsmiddelen. De overige in beslag genomen voorwerpen en te koop aangeboden voorwerpen, te weten de ponypacks, snowseals, grammenweegschaaltjes, persen, stempels, testers voor cocaïne, heroïne en MDMA en goederen met verborgen ruimten acht de rechtbank eveneens voorwerpen waarmee de productie van en de handel in verdovende middelen die op Lijst I van de Opiumwet staan, wordt voorbereid c.q. bevorderd.
Wetenschap bij verdachte en opzet
Verdachte heeft bij monde van haar wettelijk vertegenwoordiger verklaard dit niet te weten en dat zij de stoffen mannitol, mannitol crystalized, inositol en cafeïne te koop heeft aangeboden als voedingssupplementen, en dat ook de overige in beslag genomen voorwerpen allemaal een legale toepassing hebben. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, om meerdere redenen ongeloofwaardig. De rechtbank licht dit hieronder toe.
Om te beginnen roept het vragen op dat deze goederen zijn aangetroffen bij verdachte, terwijl verdachte, handelend onder de naam [bedrijf 1] B.V., zich richt op de verkoop van rokersbenodigdheden. De aangetroffen stoffen en voorwerpen waar het in deze zaak om draait, betreffen grotendeels goederen die niet vallen onder rokersbenodigdheden.
Daarnaast is opvallend dat verdachte, van alle voedingssupplementen die op de markt beschikbaar zijn, uitgerekend enkel die voedingssupplementen verkocht die ook gebruikt worden als versnijdingsmiddel.
Hier komt bij dat uit het onderzoek naar de administratie van [bedrijf 1] B.V. blijkt dat deze stoffen (de versnijdingsmiddelen) veelal in combinatie met de overige in beslag genomen voorwerpen werden verkocht, te weten snowseals, ponypacks en goederen met een verborgen ruimte. Die voorwerpen, in onderling verband en samenhang beschouwd, worden gebruikt bij het gehele proces rondom het verpakken, het wegen, het vervoer, het testen en de verkoop van verdovende middelen die voorkomen op lijst I van de Opiumwet, zijnde harddrugs.
Voorts is van belang dat [bedrijf 1] B.V. naar aanleiding van de hiervoor genoemde politieonderzoeken in Den Haag, is gevorderd facturen over te leggen en daarmee op de hoogte is geweest van het feit dat de goederen die zij leverde door de politie in het kader van strafrechtelijke onderzoeken in beslag zijn genomen. Daar komt nog bij dat de politie tijdens de controle op 30 september 2020 bij [bedrijf 1] B.V. op een bureau een notitie aantrof met betrekking tot een retourzending uit Spanje waarin stond: "
Komen retour - Doorgegeven aan [B] . Hebben inval gehad. Op ons verzoek laten retourneren". Uit vorenstaande blijkt dat verdachte ervan op de hoogte was dat er bij verschillende klanten een inval is geweest. Ook uit diverse verklaringen van medewerkers van [bedrijf 1] B.V. volgt dat zij op de hoogte waren van de illegale bestemming en doeleinden van de stoffen en voorwerpen die zij voorhanden hadden en te koop aanboden. In dit verband wijst de rechtbank op de verklaring van medewerker [getuige 5] die verklaart over ponypacks om cocaïne in te doen, en op de verklaring van medewerker [getuige 4] die verklaart over het in elkaar zetten van heroïne kitjes en over het feit dat de producten van [bedrijf 1] B.V. worden gebruikt voor heroïne en versnijden. In het dossier zitten meer verklaringen van medewerkers van [bedrijf 1] B.V. die verklaren dat [bedrijf 1] B.V. spullen verkocht om drugs mee te gebruiken en te verpakken, en dat eigenlijk alles rondom drugs werd verkocht, behalve de drugs zelf.
Daarbij bood verdachte haar klanten de mogelijkheid om de goederen anoniem te kopen. Dit blijkt uit de anonieme facturen die zijn aangetroffen en de specifieke werkinstructie die de politie tijdens de controle op 30 september 2020 aantrof bij [bedrijf 1] B.V. met betrekking tot de contante verkoop van goederen niet op bedrijfsnaam. Deze handelswijze duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte zich welbewust was van de illegale bedoelingen die sommige klanten hadden.
Ten slotte geldt dat verdachte (ook) actief was in een markt (coffeeshops, softdrugs) die betrekkelijk dicht tegen die van de harddrugs aan kan liggen. Zeker in die markt, waar strafbare feiten deels worden gedoogd en die dus uit haar aard op het randje van de wetgeving opereert, kan geen sprake zijn van naïviteit. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zij niet heeft geweten waar een ponypack voor dient en waarom de tenlastegelegde producten, in onderlinge samenhang bezien, (ook) een illegaal doel hadden, om die reden onaannemelijk.
Op grond van voornoemde omstandigheden gaat de rechtbank voorbij aan de verklaring van verdachte dat zij niet op de hoogte was van het feit dat de relevante goederen gebruikt konden worden in de wereld van de harddrugs. Het in samenhang te koop aanbieden, verkopen en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die worden gebruikt bij het gehele proces rondom het versnijden, het verpakken, het wegen, het vervoer en de verkoop van verdovende middelen op Lijst I van de Opiumwet, roept de aanmerkelijke kans in het leven dat met de verkoop van die artikelen wordt bijgedragen aan een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er daarbij vanuit dat verdachte ook wetenschap had van deze aanmerkelijke kans. Het te koop aanbieden en daadwerkelijk verkopen van deze goederen, veelal gezamenlijk en onder de omstandigheden zoals hierboven omschreven, kan (voor zover al geen sprake zou zijn van vol opzet) naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het bijdragen aan een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop ook bewust heeft aanvaard.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat [bedrijf 1] B.V. meermalen een bestuurlijke controle heeft gehad, en dat door de autoriteiten toen niet aan hen te kennen is gegeven dat zij goederen voorhanden hadden en te koop aanboden waarmee zij in strijd zouden handelen met artikel 10a Opiumwet, maar deze stelling vindt geen onderbouwing in het dossier. Daar komt nog bij dat verdachte een eigen verantwoordelijkheid heeft om te handelen binnen de regels van de bestaande wet- en regelgeving.
Conclusie
De stoffen en voorwerpen die verdachte te koop heeft aangeboden, heeft verkocht en voorhanden heeft gehad betreffen voorwerpen waarmee de productie van verdovende middelen die op Lijst I van de Opiumwet staan wordt voorbereid c.q. bevorderd. Verdachte heeft (minstens) in voorwaardelijke zin opzet gehad op het voorbereiden c.q. bevorderen van de productie van harddrugs. Zij heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de in beslag genomen stoffen en voorwerpen werden gebruikt ten behoeve van het voorbereiden en bevorderen van de productie van en handel in harddrugs.
Toerekening gedragingen aan [verdachte] B.V.
Juridisch kader
De vraag die vervolgens voorligt is of de rechtspersoon [verdachte] B.V., zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet. Bij die beoordeling dient te worden bepaald of de gedragingen, het te koop aanbieden, verkopen en voorhanden hebben van de stoffen en voorwerpen zoals aangetroffen in het bedrijfspand van [bedrijf 1] B.V., kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [verdachte] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedragingen hebben plaatsgevonden, dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Dergelijke gedragingen kunnen in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Volgens de Hoge Raad zal van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De beoordeling
Het te koop aanbieden, verkopen en voorhanden hebben van de stoffen en voorwerpen zoals genoemd in de tenlastelegging gebeurt door natuurlijke personen vanuit hun dienstbetrekking, en betreft de kern van de bedrijfsactiviteiten van verdachte. Dit past dan ook bij uitstek binnen de normale bedrijfsvoering van verdachte, en kan daarom aan deze rechtspersoon worden toegeschreven. Deze gedragingen waren verdachte bovendien dienstig, want de winst van de verkoop van de stoffen en voorwerpen zoals genoemd in de tenlastelegging kwam ten gunste aan verdachte. Verdachte kon er ook over beschikken of het voorhanden hebben en de verkoop van bepaalde producten al dan niet zou plaatsvinden en heeft ook aanvaard dat de producten voorhanden waren en werden verkocht.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat alle ten laste gelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onder het zevende gedachtestreepje tenlastegelegde, omdat uit het dossier niet blijkt dat dergelijke goederen bij verdachte zijn aangetroffen.
Medeplegen
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte zelfstandig uitvoeringshandelingen heeft verricht die strafbaar zijn gesteld in artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank dient voorts de vraag te beantwoorden of sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] B.V. maken deel uit van dezelfde groep en hebben dezelfde moedermaatschappij. Onder verdachte valt zoals gezegd onder meer de handelsnaam [bedrijf 1] B.V. Voor medeverdachte [medeverdachte] B.V. geldt dat hier onder andere de handelsnaam [handelsnaam] onder valt. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken volgt dat [bedrijf 1] B.V. en [handelsnaam] gebruikmaken van hetzelfde IP-adres. Op de website van [handelsnaam] is een digitale catalogus aangetroffen met goederen die aldaar online besteld konden worden. Deze goederen komen overeen met de goederen die ook door [bedrijf 1] B.V. te koop werden aangeboden. De artikelen bij [handelsnaam] hadden bovendien dezelfde artikelnummers als de artikelen van [bedrijf 1] B.V. Uit de verklaringen van verschillende medewerkers van [bedrijf 1] B.V. volgt voorts dat [bedrijf 1] B.V. op regelmatige basis producten leverde aan [handelsnaam] , deze producten werden vervolgens doorverkocht. In dit verband is ook van belang dat er tijdens de doorzoeking van [handelsnaam] een bedrijfsauto op naam van verdachte [verdachte] B.V. geparkeerd stond, en dat een persoon diverse dozen vanuit die bedrijfsauto het pand van [handelsnaam] in tilde. Eén van de medewerkers, de heer [C] , verklaart bovendien dat [handelsnaam] één van de winkels is waarover [bedrijf 1] B.V. beschikt. De rechtbank stelt gelet op al deze feiten en omstandigheden vast dat [bedrijf 1] B.V. als leverancier van [handelsnaam] optrad, en dat er afstemming tussen beiden plaatsvond over de producten die vanuit [bedrijf 1] B.V. aan [handelsnaam] werden geleverd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rol van verdachte, namelijk die van leverancier, is van wezenlijk belang geweest en haar bijdrage is van voldoende gewicht geweest om haar aan te merken als medepleger. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode gelegen tussen 1 januari 2016 tot en met 30 september
2020 te [vestigingsplaats 3] , tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, verstrekken en vervoeren, en
- het opzettelijk vervaardigen,

van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en amfetamine en heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, in een bedrijfspand en op het bijbehorende terrein aan de [adres 5] stoffen en voorwerpen, te weten grote hoeveelheden,

- versnijdingsmiddelen (te weten: mannitol en mannitol crystalized en inositol en cafeïne) en
- grammenweegschalen en
- verpakkingsmaterialen (te weten: snowseals en ponypacks) en
- goederen met een verborgen ruimte en
- stempels en persen en
- drugstesten

te koop heeft aangeboden en voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en haar mededader wisten dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat feit.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een geldboete van € 400.000,-,
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke geldboete. Een onvoorwaardelijke geldboete is, gelet op alle omstandigheden, en in het bijzonder de gevolgen die de strafrechtelijke vervolging al voor verdachte heeft gehad, niet aan de orde.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende ruim viereneenhalf jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Verdachte heeft als groothandel verschillende versnijdingsmiddelen en voorwerpen die gebruikt worden bij de productie van harddrugs voorhanden gehad en verkocht. Deze versnijdingsmiddelen en voorwerpen werden op grote schaal verkocht. Verdachte heeft door haar handelen bijgedragen aan de productie van en handel in harddrugs. Hierdoor heeft zij ook bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat de productie en handel van harddrugs gepaard gaan met zware criminaliteit. De maatschappelijke impact van dit soort criminaliteit is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank acht het bovendien kwalijk dat verdachte tot en met de terechtzitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Verdachte blijft wijzen naar de autoriteiten en sluit haar ogen voor de eigen verantwoordelijkheid die zij als onderneming heeft.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 26 april 2024. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij eerder is veroordeeld. De rechtbank constateert echter dat het niet gaat om een soortgelijke feit, en dat deze veroordeling bovendien zeer oud is. Om die redenen zal zij deze niet in strafverzwarende zin meenemen bij de strafoplegging.
De op te leggen straf
De rechtspraak heeft geen oriëntatiepunten voor het bepalen van de (hoogte van de) straf in dit soort zaken. Om die reden heeft de rechtbank bij het opleggen van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, en naar de Richtlijn voor strafvordering voorbereiding/bevordering synthetische drugs (artikel 10a Opiumwet) van het Openbaar Ministerie. De maximale strafbedreiging van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet is een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en een geldboete van de vijfde categorie. Gelet op het feit dat verdachte een rechtspersoon betreft, is alleen oplegging van een geldboete een passende strafmodaliteit. Op grond van artikel 23 lid 7 Wetboek van Strafrecht kan de maximale geldboete onder omstandigheden ook een boete van categorie zes zijn.
Anders dan de raadsman heeft verzocht, is de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en ernst van het feit, van oordeel dat, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete geboden is. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete, zoals verzocht door de raadsman, is niet passend.
De aard en ernst van de feiten en de door verdachte gedraaide omzet bij de verkoop van voornoemde goederen maken dat de rechtbank van oordeel is dat voornoemde boetecategorie vijf geen passende bestraffing toelaat. Verdachte heeft blijkens het financieel onderzoek over de jaren 2016 tot en met 2020 druggerelateerde winsten behaald variërend van € 220.060,00 tot € 472.605,98. Dit is berekend door de omzet te verminderen met de kostprijs. Verdachte heeft gesteld dat hij in het geheel geen winsten heeft gemaakt, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd. Gelet op het bepaalde in artikel 23 lid 7 van het Wetboek van Strafrecht bedraagt de maximale straf boetecategorie zes. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de gevolgen die de strafrechtelijke vervolging voor verdachte heeft gehad. In het bijzonder heeft de rechtbank meegewogen dat er sprake is geweest van een tijdelijke bestuurlijke sluiting van [bedrijf 1] B.V. voor de duur van zes maanden.
Met betrekking tot het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens vaste jurisprudentie bedraagt de redelijke termijn van berechting een periode van 24 maanden. De termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden is aangevangen op 30 september 2020. Dat is de datum waarop er een doorzoeking heeft plaatsgevonden in het bedrijfspand van verdachte, waaruit zij in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen haar zou instellen. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 19 juni 2024. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen verdachte is berecht in totaal bijna 45 maanden bedraagt. Het voorgaande betekent dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van 21 maanden. De rechtbank zal met deze schending rekening houden bij de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf.
Alles afwegende zou de rechtbank aan verdachte een geldboete van € 250.000,- hebben opgelegd. Vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank dat naar beneden bijstellen tot € 225.000. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, vanwege een andere weging van de gevolgen die de strafrechtelijke vervolging voor verdachte al heeft gehad.

9.BESLAG

Blijkens een ‘
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen’van 4 juni 2024 is beslag gelegd op:
STK Verdovende middelen (omschrijving: PL0900-2019309747-2706017, Vitablend);
1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706027, Hyperblend);
1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706036, Hyperblend);
1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706044, Hyperblend);
1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706051, Vitablend Mannitol)
1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706054, Vitablend Mannitol);
1 STK Zakje wit poeder (Omschrijving: PL0900-2019309747-2705724).
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de hierboven omschreven in beslag genomen voorwerpen onder 1 tot en met 7 te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van alle in beslag genomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, zoals hierboven omschreven onder 1 tot en met 7 onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Met betrekking tot deze voorwerpen is het bewezenverklaarde begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 23, 36b, 36c, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 10a van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 225.000,- (tweehonderdvijfentwintigduizend euro);
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende middelen (omschrijving: PL0900-2019309747-2706017, Vitablend);
  • 1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706027, Hyperblend);
  • 1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706036, Hyperblend);
  • 1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706044, Hyperblend);
  • 1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706051, Vitablend Mannitol)
  • 1 STK Verdovende middelen (Omschrijving: PL0900-2019309747-2706054, Vitablend Mannitol);
  • 1 STK Zakje wit poeder (Omschrijving: PL0900-2019309747-2705724).
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en T. van Haaren-Paulus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.E. Heins, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2024.
Mr. B.F Hammerle is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2016 tot en met 30 september
2020 te [vestigingsplaats 3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen,

van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, in een loods/bedrijfspand en/of op het (bijbehorende) terrein aan de [adres 5] stoffen en/of voorwerpen, te weten (magazijnopslag)(een) grote hoeveelheid/hoeveelheden, althans één of meerdere,

- voedingssupplementen en/of versnijdingsmiddelen (te weten: mannitol en/of mannitol crystalized en/of inositol en/of cafeïne) en/of
- grammenweegschalen en/of
- verpakkingsmaterialen (te weten: snowseals en/of ponypacks) en/of
- goederen met een verborgen ruimte en/of
- stempels en/of persen en/of
- drugstesten en/of
- dan wel voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen,

te koop heeft aangeboden en/of voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die stoffen en/of voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 februari 2021, genummerd 2019309747, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 557. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 34.
3.Pagina 55 en 56.
4.Pagina 67 en 68.
5.Pagina 94 tot en met 96.
6.Pagina 127 en 128.
7.Pagina 533 en 534.
8.Pagina 144.
9.Pagina 150.
10.Pagina 283 tot en met 293.
11.Pagina 457 en 458.
12.Pagina 488 en 489.
13.Pagina 102 tot en met 104.
14.Pagina 164 en 166.
15.Pagina 169.
16.Pagina 180.
17.Pagina 191 en 192.
18.Pagina 180.
19.Pagina 176 en 178.