ECLI:NL:RBMNE:2024:4057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
16/032557-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met braak in woning met emotionele schade voor slachtoffer

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van diefstal met braak. De verdachte heeft in de nacht van 3 oktober 2021 samen met een ander ingebroken in een woning in [plaats] en daarbij een grote hoeveelheid waardevolle goederen, waaronder sieraden en een elektrische fiets, weggenomen. De verdachte heeft het feit bekend en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. I.P.J. van den Heuvel. De officier van justitie, mr. P.J. Jansen, heeft gevorderd tot een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/032557-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft op 20 juni 2024 plaatsgevonden.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.P.J. van den Heuvel, advocaat te De Meern. Namens het Openbaar Ministerie is mr. P.J. Jansen, officier van justitie, verschenen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 3 oktober 2021 te [plaats] samen met een ander heeft ingebroken in de woning gelegen aan de [adres 2] en daarbij sieraden en andere goederen heeft weggenomen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal met braak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft bekend dat hij in de nacht van 3 oktober 2021 samen met een ander heeft ingebroken in de woning aan de [adres 2] en dat zij de in de tenlastelegging vermelde goederen hebben weggenomen. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 3 oktober 2021, genummerd PL0900-2021315733-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de aangifte van [aangever] , doorgenummerde pagina 5 e.v.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 3 oktober 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, een grote hoeveelheid sieraden en horloges en een of meer (zonne)brillen en een tablet (merk Huawei) en een elektrische fiets (merk Trek) en een jas (merk Canada Goose) en een of meer verpakkingen parfum, die geheel aan [aangever] toebehoorden heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4º en 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de door de reclassering geadviseerde (bijzondere) voorwaarden;
  • een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis;
  • opheffing van het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte hard bezig is om zijn leven een andere, positievere, wending te geven. Verdachte krijgt hierbij hulp van zijn omgeving en -in het kader van schorsingsvoorwaarden- van de reclassering. Dit gaat echter met vallen en opstaan. Verdachte is ervan doordrongen dat wat hij heeft gedaan niet kan en dat hij hiervoor een straf verdient. Bij de bepaling van een straf dient mee te wegen de vraag of het feit wel volledig aan verdachte kan worden toegerekend, gelet op de bij hem geconstateerde problematiek, zoals blijkt uit de rapportage van het NIFP uit 2017.
De raadsvrouw heef verder naar voren gebracht dat het gaat om een oud feit, waarbij de redelijke termijn is overschreden. Daarbij is in deze zaak de voorlopige hechtenis van verdachte ruim twee en half jaar geleden geschorst, onder voorwaarden. Verdachte heeft zich in die twee en half jaar aan alle twaalf schorsingsvoorwaarden gehouden. Ook de reclassering is van mening dat het met verdachte de goede kant opgaat.
Het is de vraag welk doel nog wordt gediend met oplegging van een straf. Als in het geheel geen straf wordt opgelegd zal ook de begeleiding en toezicht vanuit de reclassering stoppen. Verdachte zegt eerlijk dat hij op dit moment nog begeleiding nodig heeft. Om hieraan tegemoet te komen verzoekt de raadsvrouw om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van het verbod op het gebruik van drugs. Om te voorkomen dat verdachte in de P.I. onder invloed van de verkeerde mensen komt, is het verzoek om geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf van aanzienlijke duur.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met een ander ingebroken in de woning van het slachtoffer.
Het slachtoffer was een weekend weg en werd bij terugkomst geconfronteerd met het feit dat verdachte in haar woning was geweest en daarbij heel haar huis had doorzocht op zoek naar waardevolle spullen. Verdachte heeft voor meer dan € 50.000,- aan goederen uit de woning van het slachtoffer meegenomen. Het gaat, onder meer, om sieraden die voor het slachtoffer een hoge emotionele waarde hadden. Deze goederen zijn niet teruggevonden en konden dus niet worden teruggegeven. Verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op het privéleven van het slachtoffer door in te breken in haar woning, een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat verdachte uitsluitend bezig was met zijn eigen financiële belang en geen moment heeft stil gestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een op 17 mei 2024 gedateerd uittreksel van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte voor het laatst is veroordeeld op 18 juni 2021 voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en voor het rijden onder invloed van drugs. Daarnaast blijkt dat verdachte op 5 januari 2018 is veroordeeld voor een soortgelijk feit als in deze zaak bewezen is verklaard.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een door GGZ Reclassering Inforsa Utrecht opgemaakt reclasseringsadvies van 13 juni 2024. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende. Sinds februari 2022 is in deze zaak sprake van reclasseringstoezicht in het kader van schorsing uit preventieve hechtenis. Verdachte liep op het moment van de pleegdatum in een toezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling; als hij schuldig bevonden wordt aan dit strafbare feit dan is sprake van recidive binnen zijn proeftijd. Er is sprake van een (zorgelijk) delictpatroon. Er lijkt sprake te zijn van minder delictgedrag wanneer verdachte structuur heeft in de vorm van een stabiele, zinvolle dagbesteding. Alcoholgebruik is direct delictgerelateerd, maar sinds een verkeersongeval in november 2023 heeft hij geen alcohol meer gedronken. Daarnaast is het softdruggebruik heel problematisch en bepalend geweest voor zijn functioneren. Ook daarvan zou sinds het ongeluk geen sprake meer van zijn geweest. Maar opgemerkt wordt dat er recentelijk sprake is geweest van een ‘uitglijder’. In 2017 heeft het NIFP een persoonlijkheidsonderzoek gedaan en een norm overschrijdende gedragsstoornis, een ongespecificeerde cannabisgerelateerde stoornis en een beneden gemiddeld intelligentieniveau bij verdachte vastgesteld. Hoewel het onderzoek verouderd is, lijkt deze problematiek nog steeds actueel en valt op dat verdachte over gebrekkige copingvaardigheden beschikt en impulsief handelt, voornamelijk wanneer hij onder invloed van alcohol is. Verdachte doet zijn best om mee te werken aan de aangeboden hulpverlening en behandeling. Op basis van de beschikbare informatie wordt een relatie gezien tussen de psychische problemen, gebrekkige copingvaardigheden om met zijn emoties en stressvolle situaties om te gaan, middelengebruik en delictgedrag. Op dit moment zijn de leefgebieden dagbesteding, relaties en huisvesting steunende factoren.
Het risico op algemene recidive wordt ingeschat op hoog en het risico op letselschade als gemiddeld. Wanneer met verdachte wordt gewerkt aan het verminderen van de risicogebieden als alcoholgebruik en psychosociaal functioneren, kan het risico op recidive wellicht lager worden. Het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat op gemiddeld.
Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: (1) een meldplicht bij de reclassering, (2) ambulante behandeling, (3) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, (4) drugsverbod, (5) alcoholverbod, (6) dagbesteding, (7) meewerken aan schuldhulpverlening en (8) meewerken aan middelen-controle. Omdat inmiddels ruim twee jaar sprake is van reclasseringstoezicht in het kader van schorsing uit preventieve hechtenis, is de inschatting dat een proeftijd van een jaar voldoende zou moeten zijn voor uitvoering van het traject.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en bij de bepaling van de duur daarvan rekening gehouden met het volgende.
In soortgelijke zaken, waarbij sprake is van een woninginbraak, met recidive, wordt in het algemeen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden opgelegd.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte de inbraak heeft gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep van een eerder opgelegde veroordeling. Een van de redenen voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel (met daaraan een proeftijd gekoppeld) is om herhaling te voorkomen. Vastgesteld moet worden dat het verdachte er echter niet van heeft kunnen weerhouden om een strafbaar feit te plegen. Daarnaast is verdachte al eerder veroordeeld voor het plegen van een inbraak. De rechtbank laat ook de (hoge) waarde van de weggenomen goederen meewegen.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 7 februari 2022, de dag dat de verdachte is aangehouden. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna twee jaar en vier maanden verstreken, terwijl dit volgens Europese regelgeving – behoudens bijzondere omstandigheden – twee jaar mag zijn. In deze zaak is geen sprake van bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeert daarom dat de redelijke termijn met vier maanden is overschreden en zal daarmee in strafmatigende zin rekening houden. Daarnaast weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat verdachte zich al meer dan twee jaar aan de voorwaarden houdt die zijn verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis en dat hij verantwoordelijkheid neemt voor het gepleegde feit.
De rechtbank ziet geen reden om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Uit de rapportage van de reclassering blijkt dat in 2017 het NIFP bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens heeft vastgesteld, in de vorm van een norm-overschrijdende gedragsstoornis. Dat is echter onvoldoende om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot oplegging van volgende straf: een taakstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 16 dagen. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat de hulp, begeleiding en toezicht vanuit de reclassering worden voortgezet; verdachte heeft ter zitting te kennen gegeven hier vooralsnog niet zonder te kunnen. Om de ernst van het feit te benadrukken zal aan verdachte ook een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, worden opgelegd. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde voorwaarden koppelen aan dit voorwaardelijk deel, met uitzondering van de ook geadviseerde voorwaarde die ziet op een verbod op het gebruik van cannabis. Anders dan bij het gebruik van alcohol volgt uit het advies van de reclassering niet dat het gebruik van cannabis een verhoogd risico op het plegen van delicten met zich meebrengt.
De rechtbank vindt het daarom op dit moment niet noodzakelijk om naast een alcoholverbod ook een (soft)drugsverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen. Voorkomen moet echter wel worden dat het gebruik van cannabis leidt tot een negatieve invloed op het dagelijks functioneren van verdachte. Daarom vindt de rechtbank het van belang dat verdachte blijft meewerken aan middelencontrole, zodat de reclassering in staat is het gebruik van cannabis te monitoren. Indien noodzakelijk kan een wijziging van deze voorwaarde worden gevorderd.
De rechtbank zal de proeftijd stellen op twee jaar, zodat voldoende tijd en gelegenheid bestaat om de hulp en begeleiding die verdachte krijgt langzaam af te bouwen.
De rechtbank zal overgaan tot opheffing van het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaarthet ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaarthet meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
verklaarthet bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is
vermeld;
verklaartverdachte strafbaar;
Oplegging straf
veroordeeltverdachte tot een taakstraf van 180 uren;
beveeltdat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
beveeltdat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering
en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
veroordeeltverdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
bepaaltdat de gevangenisstraf van twee maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij
de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte voor het einde van de proeftijd
de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
steltdaarbij een proeftijd van
2(
twee) jaren vast;
steltals algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig
maakt aan een strafbaar feit;
steltals bijzondere voorwaarden dat verdachte:
meldplicht bij de reclassering
zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Utrechtseweg 11-13 in Amersfoort. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
ambulante behandeling
zich laat behandelen door FAZ/FACT Inforsa in Amersfoort of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
begeleid wonen of maatschappelijke opvang
indien door de reclassering geïndiceerd verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk vanaf het moment dat de reclassering overgaat tot aanmelding hiervan. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
alcoholverbod
geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte betrokkene wordt gecontroleerd;
dagbesteding
zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
meewerken aan schuldhulpverlening
meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of bewindvoering. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
meewerken aan middelencontrole
meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Voorlopige hechtenis
heftop het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Garvelink, voorzitter, mr. J.F. Haeck en mr. N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2021 tot en met 3 oktober 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een (grote) hoeveelheid sieraden en/of een of meer horloge(s) en/of drie, althans een of meer (zonne)bril(len) en/of een tablet (merk Huawei) en/of een (elektrische) fiets (merk Trek en/of een jas (merk Canada Goose) en/of een of meer verpakkingen parfum,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )