8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met een ander ingebroken in de woning van het slachtoffer.
Het slachtoffer was een weekend weg en werd bij terugkomst geconfronteerd met het feit dat verdachte in haar woning was geweest en daarbij heel haar huis had doorzocht op zoek naar waardevolle spullen. Verdachte heeft voor meer dan € 50.000,- aan goederen uit de woning van het slachtoffer meegenomen. Het gaat, onder meer, om sieraden die voor het slachtoffer een hoge emotionele waarde hadden. Deze goederen zijn niet teruggevonden en konden dus niet worden teruggegeven. Verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op het privéleven van het slachtoffer door in te breken in haar woning, een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat verdachte uitsluitend bezig was met zijn eigen financiële belang en geen moment heeft stil gestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een op 17 mei 2024 gedateerd uittreksel van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte voor het laatst is veroordeeld op 18 juni 2021 voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en voor het rijden onder invloed van drugs. Daarnaast blijkt dat verdachte op 5 januari 2018 is veroordeeld voor een soortgelijk feit als in deze zaak bewezen is verklaard.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een door GGZ Reclassering Inforsa Utrecht opgemaakt reclasseringsadvies van 13 juni 2024. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende. Sinds februari 2022 is in deze zaak sprake van reclasseringstoezicht in het kader van schorsing uit preventieve hechtenis. Verdachte liep op het moment van de pleegdatum in een toezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling; als hij schuldig bevonden wordt aan dit strafbare feit dan is sprake van recidive binnen zijn proeftijd. Er is sprake van een (zorgelijk) delictpatroon. Er lijkt sprake te zijn van minder delictgedrag wanneer verdachte structuur heeft in de vorm van een stabiele, zinvolle dagbesteding. Alcoholgebruik is direct delictgerelateerd, maar sinds een verkeersongeval in november 2023 heeft hij geen alcohol meer gedronken. Daarnaast is het softdruggebruik heel problematisch en bepalend geweest voor zijn functioneren. Ook daarvan zou sinds het ongeluk geen sprake meer van zijn geweest. Maar opgemerkt wordt dat er recentelijk sprake is geweest van een ‘uitglijder’. In 2017 heeft het NIFP een persoonlijkheidsonderzoek gedaan en een norm overschrijdende gedragsstoornis, een ongespecificeerde cannabisgerelateerde stoornis en een beneden gemiddeld intelligentieniveau bij verdachte vastgesteld. Hoewel het onderzoek verouderd is, lijkt deze problematiek nog steeds actueel en valt op dat verdachte over gebrekkige copingvaardigheden beschikt en impulsief handelt, voornamelijk wanneer hij onder invloed van alcohol is. Verdachte doet zijn best om mee te werken aan de aangeboden hulpverlening en behandeling. Op basis van de beschikbare informatie wordt een relatie gezien tussen de psychische problemen, gebrekkige copingvaardigheden om met zijn emoties en stressvolle situaties om te gaan, middelengebruik en delictgedrag. Op dit moment zijn de leefgebieden dagbesteding, relaties en huisvesting steunende factoren.
Het risico op algemene recidive wordt ingeschat op hoog en het risico op letselschade als gemiddeld. Wanneer met verdachte wordt gewerkt aan het verminderen van de risicogebieden als alcoholgebruik en psychosociaal functioneren, kan het risico op recidive wellicht lager worden. Het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat op gemiddeld.
Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: (1) een meldplicht bij de reclassering, (2) ambulante behandeling, (3) begeleid wonen of maatschappelijke opvang, (4) drugsverbod, (5) alcoholverbod, (6) dagbesteding, (7) meewerken aan schuldhulpverlening en (8) meewerken aan middelen-controle. Omdat inmiddels ruim twee jaar sprake is van reclasseringstoezicht in het kader van schorsing uit preventieve hechtenis, is de inschatting dat een proeftijd van een jaar voldoende zou moeten zijn voor uitvoering van het traject.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en bij de bepaling van de duur daarvan rekening gehouden met het volgende.
In soortgelijke zaken, waarbij sprake is van een woninginbraak, met recidive, wordt in het algemeen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden opgelegd.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte de inbraak heeft gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep van een eerder opgelegde veroordeling. Een van de redenen voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel (met daaraan een proeftijd gekoppeld) is om herhaling te voorkomen. Vastgesteld moet worden dat het verdachte er echter niet van heeft kunnen weerhouden om een strafbaar feit te plegen. Daarnaast is verdachte al eerder veroordeeld voor het plegen van een inbraak. De rechtbank laat ook de (hoge) waarde van de weggenomen goederen meewegen.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 7 februari 2022, de dag dat de verdachte is aangehouden. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna twee jaar en vier maanden verstreken, terwijl dit volgens Europese regelgeving – behoudens bijzondere omstandigheden – twee jaar mag zijn. In deze zaak is geen sprake van bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeert daarom dat de redelijke termijn met vier maanden is overschreden en zal daarmee in strafmatigende zin rekening houden. Daarnaast weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat verdachte zich al meer dan twee jaar aan de voorwaarden houdt die zijn verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis en dat hij verantwoordelijkheid neemt voor het gepleegde feit.
De rechtbank ziet geen reden om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Uit de rapportage van de reclassering blijkt dat in 2017 het NIFP bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens heeft vastgesteld, in de vorm van een norm-overschrijdende gedragsstoornis. Dat is echter onvoldoende om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot oplegging van volgende straf: een taakstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 16 dagen. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat de hulp, begeleiding en toezicht vanuit de reclassering worden voortgezet; verdachte heeft ter zitting te kennen gegeven hier vooralsnog niet zonder te kunnen. Om de ernst van het feit te benadrukken zal aan verdachte ook een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, worden opgelegd. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde voorwaarden koppelen aan dit voorwaardelijk deel, met uitzondering van de ook geadviseerde voorwaarde die ziet op een verbod op het gebruik van cannabis. Anders dan bij het gebruik van alcohol volgt uit het advies van de reclassering niet dat het gebruik van cannabis een verhoogd risico op het plegen van delicten met zich meebrengt.
De rechtbank vindt het daarom op dit moment niet noodzakelijk om naast een alcoholverbod ook een (soft)drugsverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen. Voorkomen moet echter wel worden dat het gebruik van cannabis leidt tot een negatieve invloed op het dagelijks functioneren van verdachte. Daarom vindt de rechtbank het van belang dat verdachte blijft meewerken aan middelencontrole, zodat de reclassering in staat is het gebruik van cannabis te monitoren. Indien noodzakelijk kan een wijziging van deze voorwaarde worden gevorderd.
De rechtbank zal de proeftijd stellen op twee jaar, zodat voldoende tijd en gelegenheid bestaat om de hulp en begeleiding die verdachte krijgt langzaam af te bouwen.
De rechtbank zal overgaan tot opheffing van het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.