Het eindoordeel
Standpunten van partijen
9. Het Uwv heeft zich onder verwijzing naar het verzekeringsgeneeskundig rapport van 16 april 2024 op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om tot een andere conclusie te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 16 april 2024 dat er geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. De volledige arbeidsongeschiktheid wordt bepaald door de psychische problematiek die verergerde door de lichamelijke klachten vanaf 2018. Het gaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep om behandelbare aandoeningen. Onder andere middels medicatie, structurerende gesprekken exposure en EMDR. Ook intensievere behandelingen in de vorm van dagbehandeling of opname zijn mogelijk.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 16 april 2024 verder dat het mogelijk is dat de belastbaarheid in het komende jaar zal verbeteren. Tot nu toe waren er met name contacten met psychologen met onvoldoende continuïteit. Uit de recente informatie van GGZ-Centraal blijkt dat EMDR ingezet gaat worden, dit betreft wekelijkse sessies. Nog niet eerder kreeg de (ex-)werknemer traumabehandeling. Gelet op de belangrijke rol die traumatische ervaringen in de jeugd en ten tijde van de behandeling van de lichamelijke en psychische klachten spelen, valt hiervan verbetering van het psychisch functioneren te verwachten met verbetering van de stress-tolerantie, concentratievermogen en functioneren in sociale contacten. Hierdoor zal een restcapaciteit voor werken kunnen ontstaan in niet stresserend en fysiek niet al te zwaar werk, mogelijk parttime. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert daarnaast dat er een redelijk tot goede kans bestaat dat de belastbaarheid na het komende jaar zal verbeteren. Gelet op de ernst en duur van de klachten zal behandeling op korte termijn nog niet tot toename van de belastbaarheid leiden. Dit zal mogelijk langer dan een jaar vergen.
11. In reactie van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2024 heeft eiseres een rapport van verzekeringsarts en medisch adviseur [medisch adviseur] ingediend van 30 april 2024. [medisch adviseur] concludeert dat er wel sprake is van zeer aanzienlijke en blijvende lichamelijke beperkingen en dat er voor een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van de lichamelijke klachten nog steeds medische informatie per datum in geding nodig is over de lichamelijke klachten. Volgens [medisch adviseur] zit de aanvraagbrief van de behandelend sector niet in het dossier, terwijl dit een dossierstuk is die conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) deel uit dient te maken van het dossier. [medisch adviseur] concludeert verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de vraag of de behandeling nog gericht is op herstel van reëel arbeidsvermogen of alleen nog maar gericht is op stabilisatie in de thuissituatie en ter voorkoming van verdere/nieuwe decompensatie, niet beantwoord heeft. Hierdoor heeft het Uwv ongewijzigd niet toereikend gemotiveerd dat er geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen. Uit de informatie kan in ieder geval worden opgemaakt dat in januari 2024 (vier jaar na ziekmelding en twee jaar na einde wachttijd WIA) men nog niet verder is gekomen dan psycho-educatie en steunende en structurerende gesprekken. De (ex-)werknemer moet nog starten met wekelijkse sessies traumabehandeling. Dit wijst volgens [medisch adviseur] niet op een meer dan geringe kans op herstel van reëel arbeidsvermogen.
12. De rechtbank oordeelt dat het Uwv het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. Wat eiseres daar met het rapport van [medisch adviseur] tegenin brengt, leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank legt dit hierna uit.
13. De rechtbank overweegt allereerst dat de rechtbank ten aanzien van de lichamelijke beperkingen en de duurzaamheid daarvan blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Wat [medisch adviseur] daarover in zijn reactie heeft geschreven laat de rechtbank dus onbesproken.
14. De rechtbank stelt verder vast dat de aanvraagbrief van de behandelend sector weliswaar niet apart in het dossier is opgenomen, maar alle vragen die het Uwv aan de behandelend sector gericht heeft zijn opgenomen in de brief van GGZ-centraal van 9 januari 2024 die het Uwv wel aan het dossier heeft toegevoegd. De rechtbank vindt dit voldoende.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met de aanvullende verzekeringsgeneeskundige rapportage van 16 april 2024 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat er meer dan een geringe kans is op herstel van de beperkingen van de (ex-)werknemer van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan wat het te verwachten resultaat van de behandelingen is voor de klachten en beperkingen van de (ex-)werknemer, namelijk een verbetering van de stress-tolerantie, concentratievermogen en functioneren in sociale contacten. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verwachting van verbeteringen voldoende concreet heeft gemaakt, door te wijzen op het feit dat de (ex-)werknemer nu wekelijkse sessies EMDR zal krijgen, dat de zij niet eerder traumabehandeling heeft gehad en dit in de toekomst mogelijk wel kan zorgen voor verbetering van de klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd dat de behandeling gericht is op herstel van reëel arbeidsvermogen door toe te lichten dat er een restcapaciteit voor werken zal kunnen ontstaan in niet stresserend en fysiek niet al te zwaar werk, mogelijk parttime. De rechtbank ziet in de op de datum in geding beschikbare medische gegevens geen aanleiding voor twijfel aan dat medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgronden slagen niet.
16. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu het Uwv in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,00 vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt het Uwv ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
19. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van de kosten van inschakeling van medisch adviseur en verzekeringsarts [medisch adviseur] als deskundige. De te vergoeden kosten voor de werkzaamheden door deskundige stelt de rechtbank vast aan de hand van artikel 2, aanhef, en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003. De deskundige heeft in 2023 en 2024 gerapporteerd. Dit betekent dat een tarief van ten hoogste € 142,75 per uur in 2023 en € 154,50 per uur in 2024 voor vergoeding in aanmerking komt.
20. In de urenspecificatie van 10 juli 2023 is 2,25 uur verantwoord. Deze uren zien op het bestuderen van het dossier en het opstellen van de rapportage van 2 december 2022.
In het rapport van 30 april 2024 is 1,25 uur verantwoord. Deze uren zien op het opstellen van de rapportage. De rechtbank vindt dit niet onredelijk. De rechtbank stelt de vergoeding aan de hand van het ten hoogste geldende tarief voor 2023 vast op 2,25 x € 142,75 zijnde € 321,19. Inclusief 21% btw is dit € 388,64. Voor 2024 stelt de rechtbank de vergoeding vast op 1,25 uur x € 154,50 zijnde € 193,13. Inclusief 21% btw is dit € 233,69. De deskundigenkosten bedragen in totaal € 554,88.
21. Het totale bedrag aan proceskosten dat het Uwv moet vergoeden komt daarmee op
€ 1.750,- + € 554,88 = € 2.304,88.