8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van [minderjarige] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[minderjarige] heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een scherp voorwerp te steken/snijden. Daarnaast heeft zij [slachtoffer 1] ook mishandeld door haar te slaan en aan haar haren te trekken. [minderjarige] heeft met dit geweld een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . De rechtbank wil hierbij nogmaals benadrukken dat het ook heel anders had kunnen aflopen. Het is niet aan [minderjarige] te danken dat het bij het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen, is gebleven. [slachtoffer 1] heeft in haar slachtofferverklaring ook heel duidelijk gemaakt dat zij tot op de dag van vandaag gevoelens van onveiligheid en angst ervaart en nog dagelijks last heeft van wat er is gebeurd. De rechtbank neemt dat [minderjarige] kwalijk. De rechtbank heeft op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de indruk gekregen dat niet alleen [minderjarige] , maar ook [slachtoffer 1] erop uit was om te vechten. Hoewel dat het door [minderjarige] toegepaste geweld geenszins rechtvaardigt (in het bijzonder niet het gebruik van een scherp voorwerp daarbij), neemt de rechtbank deze omstandigheid wel in (enigszins) strafmatigende zin mee bij het bepalen van de straf.
Strafblad
De rechtbank heeft bij haar beslissing ook rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van [minderjarige] van 7 mei 2024, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke (gewelddadige) feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt het strafblad daarom niet in strafverzwarende zin mee.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar de verschillende rapportages die over [minderjarige] zijn opgemaakt, waaronder:
- de Pro Justitia Rapportage van 11 juli 2023, opgesteld door G.H.J. Friedrichs-Groenendaal (kinder- en jeugdpsycholoog);
- het rapport van de Raad voor Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 juni 2024, opgesteld door [B] (raadsonderzoeker);
- het rapport van Samen Veilig Midden-Nederland van 14 juni 2024, opgesteld door [A] , jeugdreclasseringswerker.
Bij alle rapportages komt duidelijk naar voren dat [minderjarige] een beschadigd meisje is dat al heel veel heeft meegemaakt in haar jonge leven.
Pro Justitia Rapportage
Uit de Pro Justitia Rapportage blijkt dat bij [minderjarige] is sprake van een andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis en aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis. Daarnaast is er sprake van een onveilige gehechtheidsstijl. [minderjarige] heeft door een instabiele opgroeisituatie onvoldoende geleerd om te vertrouwen en terug te vallen op steunfiguren. Op basis van wantrouwen en uit zelfbescherming lijkt zij ‘foute’ keuzes snel als gerechtvaardigd te zien en toont zij onvoldoende empathie en berouw. Door haar kwetsbaarheden is [minderjarige] aan de ene kant afhankelijk van de steun en sturing van haar omgeving, maar laat zij aan de andere kant - vanwege haar hechtingsproblematiek - anderen maar moeilijk toe.
Deze stoornissen en tekorten waren volgens de psycholoog aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Het lijkt aannemelijk dat met name de tekorten die samenhangen met de onveilige gehechtheidsstijl en de normoverschrijdende gedragsstoornis hebben doorgewerkt in het voelen, denken en handelen van [minderjarige] , voorafgaand en tijdens het tenlastegelegde. [minderjarige] lijkt in haar keuzevrijheid beperkt te zijn geweest ten aanzien van gezonde handelingsalternatieven. De psycholoog komt daarom tot het advies om de tenlastegelegde feiten verminderd aan [minderjarige] toe te rekenen.
Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. [minderjarige] lijkt gebaat te zijn bij het huidige juridische kader. In het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en ter beperking van het recidiverisico, wordt gedacht aan een plek waar [minderjarige] behandeld wordt, verblijft, naar school gaat en haar vrije tijd doorbrengt. Hiervoor wordt gedacht aan een orthopedagogische instelling met een behandelcentrum, zoals [instelling] waar gewerkt wordt aan een gezond dag- en nachtritme, een gezonde vrijetijdsbesteding en een continue schoolgang. Voor individuele behandeling wordt gedacht aan traumatherapie, zoals (de al ingezette) Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) en psychomotorische therapie (PMT).
Gelet op al het voorgaande, wordt in het Pro Justitia Rapport geadviseerd om [minderjarige] een straf op te leggen met een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarden dat zij gaat deelnemen aan voornoemde behandeling. Daarnaast wordt een verplicht jeugdreclasseringskader geadviseerd.
Adviezen van de Raad en Samen Veilig Midden-Nederland
Hoewel de Raad en Samen Veilig Midden-Nederland de bevindingen uit de Pro Justitia Rapportage grotendeels onderschrijven, komen zij vanwege de positieve verandering die [minderjarige] sinds haar schorsing heeft laten zien, tot een wat ander strafadvies.
Vanwege de positieve verandering die [minderjarige] sinds haar schorsing heeft laten zien, wordt het recidiverisico door de Raad en Samen-Veilig Midden-Nederland lager ingeschat dan is aangenomen in de Pro Justitia Rapportage. Dankzij de intensieve begeleiding van AZ-Multizorg achten de Raad en Samen Veilig Midden-Nederland het niet nodig dat [minderjarige] voor het ondergaan van de behandeling buitenshuis verblijft. Vanwege de positieve ontwikkeling heeft de Raad ook nagedacht of in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf geadviseerd kon worden. De Raad heeft hier echter, gelet op de ernst van de verdenkingen en omdat het jeugdreclasseringstoezicht [minderjarige] de afgelopen periode heeft doen helpen zich aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden te houden, niet voor de strafmodaliteit van de taakstraf gekozen. Hoewel de situatie van [minderjarige] sterk ten positieve is veranderd sinds haar schorsing en zij heeft laten zien prosociaal gedrag te kunnen inzetten bij problemen, vindt dit alles nog wel plaats in een gestructureerde en begeleide/besloten setting van hulpverlening in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis.
De Raad vraagt zich af in hoeverre [minderjarige] op dit moment al in staat is deze vaardigheden toe te passen in een ongestructureerde en vrije omgeving en is daarom van mening dat jeugdreclasseringstoezicht nodig is om [minderjarige] ook na de zitting te blijven helpen bij het continueren van de ingezette positieve verandering. Gelet op de vele uren dagbesteding en behandeling die [minderjarige] al ontvangt en de energie die dit haar kost, ziet de Raad geen toegevoegde waarde voor een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, naast de voorwaardelijke jeugddetentie. Een leerstraf is ook niet geïndiceerd omdat [minderjarige] al behandeling krijgt waardoor een leerstraf geen toegevoegde waarde meer heeft. De Raad en Samen Veilig Midden-Nederland adviseren om [minderjarige] een contactverbod met de slachtoffers als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak waren de heer [A] (van de jeugdreclassering) en mevrouw [B] (van de Raad voor de Kinderbescherming) aanwezig. Daarbij hebben zij, ter toelichting en aanvulling, nog het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] heeft de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling doorgemaakt waardoor het recidiverisico is verminderd. De deskundigen benadrukken dat er een tijd geleden heel veel zorgen waren, maar dat [minderjarige] sindsdien een meewerkende houding heeft, openstaat voor hulpverlening en persoonlijke groei laat zien. Desgevraagd geven de deskundigen ook aan dat zij - in tegenstelling tot het Pro Justitia Rapport - adviseren dat [minderjarige] de EMDR- therapie niet volgt terwijl ze bij [instelling] woont, maar vanuit huis. Op dit moment is een uithuisplaatsing niet in het belang van [minderjarige] , maar zou dat eerder traumatiserend werken.
Strafoplegging
De rechtbank is, gelet op bovenstaande bevindingen, van oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten
verminderdaan [minderjarige] kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest, een passende straf is voor [minderjarige] . [minderjarige] hoeft dus niet terug de (jeugd)gevangenis in. Door het opleggen van een forse voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur, hoopt de rechtbank dat [minderjarige] inziet dat het gedrag wat zij heeft laten zien niet kan, gemotiveerd blijft om mee te werken aan de (al ingezette) hulpverlening en niet opnieuw zal vervallen in het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank zal [minderjarige] daarom veroordelen tot een jeugddetentie van 90 dagen waarvan 87 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden (met uitzondering van de voorwaarde met betrekking tot de uithuisplaatsing) zoals geadviseerd door de Raad en de jeugdreclassering.
Deze straf is lager dat de straf die de officier van justitie heeft geëist en ook lager dan de landelijke uitgangspunten voor een (poging tot zware) mishandeling. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat zij minder (zware) feiten bewezen acht dan de officier van justitie, dat de rechtbank de indruk heeft gekregen dat aangeefster er zelf ook op uit was om met [minderjarige] te vechten, dat de feiten in verminderde mate aan [minderjarige] kunnen worden toegerekend, dat [minderjarige] zich al een tijd aan strenge (en ook vrijheidsbeperkende) schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden en dat er een positieve ontwikkeling gaande is in haar leven. Gelet op het in de rapportages genoemde risico op overvraging van [minderjarige] , zal de rechtbank volstaan met de voorwaardelijke jeugddetentie en daarnaast niet ook nog een taakstraf opleggen.
Dadelijk uitvoerbaar
[minderjarige] heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten (poging tot zware) mishandeling.
Hoewel de deskundigen hebben aangegeven dat het recidiverisico de afgelopen tijd is afgenomen, is de rechtbank van oordeel dat er (toch nog) ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [minderjarige] opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat het huidige hulpverleningstraject gecontinueerd wordt en is ook om die reden dadelijke uitvoerbaarheid geboden. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan [minderjarige] worden opgelegd en het toezicht door de jeugdreclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.