ECLI:NL:RBMNE:2024:4027

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
16.110508.23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag, veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van minderjarige

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte met opzet de intentie had om het leven van het slachtoffer, [slachtoffer 1], te beroven. De rechtbank oordeelde echter dat er wel sprake was van een poging tot zware mishandeling, aangezien de verdachte met een scherp voorwerp in de richting van [slachtoffer 1] heeft gestoken, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering. De rechtbank hevelde het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op en wees de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe. De zaak vond plaats achter gesloten deuren, gezien de minderjarigheid van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.110508.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 juli 2024
in de strafzaak tegen:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: [minderjarige] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2024. De zitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat [minderjarige] ten tijde van de ten laste gelegde feiten minderjarig was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van wat [minderjarige] en haar raadsman, mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mr. P. van der Geest (namens benadeelde partij [slachtoffer 1] ) en mr. A.Y. Bleeker (namens benadeelde partij [slachtoffer 2] ) naar voren hebben gebracht. Ook zijn de heer [A] van de jeugdreclassering en mevrouw [B] van de Raad voor de Kinderbescherming, en de moeder van [minderjarige] aan het woord geweest.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [minderjarige] :
feit 1 primair: op 27 april 2023 te Utrecht een poging tot doodslag heeft gepleegd door [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) met een mes of scherp voorwerp in haar oor/rug te steken, te snijden en/of meerdere steekbewegingen in de richting van [slachtoffer 1] te maken;
feit 1 subsidiair: op 27 april 2023 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen door haar met een mes of scherp voorwerp, in haar oor/rug/kleding/lichaam te steken te snijden en/of meerdere steekbewegingen in de richting van [slachtoffer 1] te maken;
feit 2: op 27 april 2023 te Utrecht [slachtoffer 1] en de moeder van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of aan de haren te trekken, en die [slachtoffer 2] met een mes in de hand te steken of te snijden.
3 VOORVRAGEN
Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of [minderjarige] de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [minderjarige] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Er is volgens de officier van justitie daarnaast ook voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het onder 2 ten laste gelegde: de mishandeling van [slachtoffer 1] en haar moeder. De officier van justitie acht het alternatieve scenario dat door [minderjarige] naar voren is gebracht (dat het letsel zou komen door haar acrylnagels) onaannemelijk en verzoekt de rechtbank om dit scenario terzijde te schuiven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen overtuigend bewijs is dat het letsel van [slachtoffer 1] is ontstaan door het steken met een mes. Als [minderjarige] een mes had gehad en daarmee (met kracht) zou hebben gestoken, was de schade volgens de raadsman veel groter geweest. De raadsman vraagt de rechtbank om de getuigenverklaringen met uiterste behoedzaamheid te gebruiken omdat er wisselend verklaard wordt over het zien van een mes. Tenslotte benadrukt de raadsman dat [minderjarige] van het begin af aan heeft verklaard dat zij acrylnagels had en dat het letsel van [slachtoffer 1] daardoor kan zijn gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 27 april 2023 (pagina 7 e.v.),
voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict : [straat] , [plaats] . Pleegdatum: donderdag 27 april 2023. [2]
Ik voelde dat [minderjarige] mij bij mijn haar pakte. Wij begonnen elkaar te slaan tegen elkaars gezicht met onze vuisten. [minderjarige] trok mij aan mijn haar naar beneden. Ik stond gebukt. [3] De linkerkant van mijn gezicht zat onder het bloed. De arts zei dat het een steekwond was. Toen ik op mijn rug voelde, voelde ik een gat. Uit dit gat kwam bloed. [4]
De verklaring van [minderjarige] ter terechtzitting d.d. 18 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 27 april 2023 kwam ik in Utrecht [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) tegen. Ik gaf haar een klap en toen zijn we in een gevecht beland. Ik heb aan haar (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) haar getrokken en haar met mijn vuisten geslagen.
Proces-verbaal van bevindingen (verklaring getuige [slachtoffer 2] ) d.d. 27 april 2023 (pagina 16 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was getuige van een steekincident op Koningsnacht van 26 april 2023 op 27 april 2023. [5] Ik zag dat [minderjarige] [slachtoffer 1] bij haar haar vastpakte en het hoofd van [slachtoffer 1] naar beneden trok zodat [slachtoffer 1] gebukt stond. Ik zag dat [minderjarige] een glinsterend voorwerp in haar hand had en deze verborg in haar mouw. Nadat ik dit had gezien, zag ik dat [minderjarige] weer op [slachtoffer 1] afstapte. Ik zag dat [slachtoffer 1] gebukt stond. [6] Ik zag dat [minderjarige] nog een paar slaande bewegingen maakte. Ik zag dat [slachtoffer 1] veel bloed had bij haar linkeroor en op de linkerkant van haar gezicht. Ik zag een snee bij het oor van [slachtoffer 1] . [7]
Een geschrift, te weten ‘Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Utrecht’ (betreffende het letsel van aangeefster [slachtoffer 1] ), opgemaakt door [C] , forensisch arts d.d. 29 april 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Gemelde toedracht bij het letsel: betrokkene vertelt in een gevecht gewond te zijn geraakt aan hoofd en rug. Betrokkene weet niet door welk voorwerp de verwondingen veroorzaakt zijn. Betrokkene vertelt gestoken te zijn, weet echter niet waarmee. Samenvatting letsel: een medisch behandelde driehoekige snij- of steekverwonding voor het linker oor; een medisch behandeld letsel op de rug. De gemelde toedracht kan goed passen bij het geconstateerde letsel tijdens lichamelijk onderzoek. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat penetrerend trauma in het hoofd een risico op ernstig letsel kan opleveren.
Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 18 juni 2024:
De rechtbank ziet op foto 2 van de fotobijlage [8] dat er, net als in de jas van [slachtoffer 1] , ook een streepvormig gat in de trui zat die [slachtoffer 1] , zo begrijpt de rechtbank, tijdens de vechtpartij met [minderjarige] op 27 april 2023 onder haar jas aan had.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Soort voorwerp
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [minderjarige] bij de vechtpartij een mes heeft gebruikt. Twee getuigen, de moeder en een vriendin van [slachtoffer 1] , hebben over een mes verklaard. Dat zijn geen objectieve getuigen. Uit de verklaringen van moeder lijkt te volgen dat zij iets glimmends heeft gezien en dat zij vervolgens zelf de conclusie heeft getrokken dat het om een mes ging. De vriendin van [slachtoffer 1] , [vriendin] , verklaart wel duidelijk een mes te hebben gezien. Bij de rechter-commissaris heeft zij omschreven hoe het mes eruit zag en hoe [minderjarige] dat vast zou hebben gehouden. Als die verklaring juist is, zou [minderjarige] het mes vast gehad moeten hebben bij het lemmet en had [minderjarige] daardoor ook verwondingen moeten hebben gehad. Daar is niks van gebleken.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het letsel van [slachtoffer 1] zou zijn ontstaan door de acrylnagels van [minderjarige] . De rechtbank gaat daar niet in mee en hecht hierbij in het bijzonder waarde aan het feit dat [minderjarige] [slachtoffer 1] niet alleen een snij- of steekwond heeft toegebracht onder haar oor, maar ook een verwonding heeft toegebracht op haar rug, waarbij met het scherpe voorwerp niet alleen door de jas, maar ook door de trui van [slachtoffer 1] (die onder haar jas zat) is heen gegaan. Zowel in de jas als in de trui van [slachtoffer 1] zat immers ter hoogte van één van de verwondingen van [slachtoffer 1] , een gat. Dat betekent dat er iets scherps door twee lagen kleding moet zijn gegaan om de huid van [slachtoffer 1] te kunnen bereiken en beschadigen. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat, mede gelet op hetgeen [minderjarige] over haar nagels ter terechtzitting heeft verklaard, haar acrylangels dusdanig scherp waren dat daarmee zulke schade kan worden veroorzaakt.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat de politie tijdens het verhoor van [minderjarige] op 29 april 2023 heeft vastgesteld dat er geen sprake was van beschadigingen aan het nagelbed, noch van afgebroken of (in)gescheurde nagels bij [minderjarige] . Op basis daarvan concludeert de rechtbank dat de verklaring van [minderjarige] dat sommige van haar nagels zouden zijn afgebroken tijdens de vechtpartij en dat zij daarna al haar nagels zou hebben verwijderd, niet geloofwaardig is. Gelet op het vastgestelde letsel, de schade aan de kleding van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring dat iets in de hand van [minderjarige] glinsterde, acht de rechtbank bewezen dat [minderjarige] [slachtoffer 1] met een scherp voorwerp heeft gestoken of gesneden. Dit sluit ook aan bij de aard en ernst van het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen.
Hoe moet dit handelen worden gezien?
Vervolgens ziet de rechtbank zich de vraag gesteld of het handelen van [minderjarige] moet worden gezien als een poging tot doodslag (primair) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat [minderjarige] daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven of om haar zwaar te verwonden. Dit neemt echter niet weg dat [minderjarige] door haar gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij haar. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer de dader weet dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat zijn handelen verkeerd uitpakt, maar waarbij hij die kans willens en wetens aanvaardt. Of, met andere woorden, hij weet dat de kans bestaat dat het mis gaat, maar dat maakt hem niets uit.
Poging doodslag: vrijspraak
In deze zaak staat niet vast waarmee is gestoken. Het was in ieder geval een scherp/puntig voorwerp dat niet heeft geleid tot diepe verwondingen. De rechtbank kan alleen daarom al niet vaststellen dat het steken of snijden zoals [minderjarige] heeft gedaan, tot de dood van [slachtoffer 1] had kunnen leiden. De rechtbank zal [minderjarige] daarom vrijspreken van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Poging zware mishandeling bewezen
Met betrekking tot de vraag naar het risico op zwaar lichamelijk letsel komt de rechtbank tot een andere conclusie, namelijk dat er wel een aanmerkelijke kans was dat het handelen van [minderjarige] tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] had kunnen leiden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is met vitale structuren. Door met een scherp voorwerp te steken of te snijden in (de richting van) het gezicht van [slachtoffer 1] , was er een aanmerkelijke kans dat [minderjarige] [slachtoffer 1] zwaarder letsel zou toebrengen dan nu is ontstaan. Het gevaar van het handelen van [minderjarige] moet voor haar, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door met een scherp voorwerp in het gezicht te steken/snijden, heeft [minderjarige] , zoals dat juridisch wordt omschreven, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij [slachtoffer 1] zwaar zou verwonden, waardoor sprake is van geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [minderjarige] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Mishandeling (feit 2)
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen vindt de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat [minderjarige] [slachtoffer 1] heeft mishandeld. [minderjarige] heeft zelf ook bekend dat zij [slachtoffer 1] heeft geslagen en aan haar haren heeft getrokken.
Partiële vrijspraakDe rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat het letsel van [slachtoffer 2] (de moeder van [slachtoffer 1] ) ook komt door het toedoen van [minderjarige] . [slachtoffer 2] heeft zelf niet gemerkt dat zij tijdens de strubbeling met [minderjarige] pijn of letsel heeft opgelopen, terwijl [minderjarige] ontkent dat zij [slachtoffer 2] heeft aangeraakt. Daarom zal [minderjarige] partieel worden vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging onder feit 2 dat [slachtoffer 2] betreft.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [minderjarige] :
ten aanzien van feit 1 (subsidiair):op 27 april 2023 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] met een scherp voorwerp, in het oor en in de rug,en in de kleding van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:op 27 april 2023 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meerdere malen in het gezicht en het lichaam te slaan en aan de haren te trekken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [minderjarige] is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [minderjarige] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond, is zijn of haar gedrag niet in strijd met het recht. Er is niet gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door [minderjarige] gepleegde feiten bestond. De door [minderjarige] gepleegde feiten zijn dus strafbaar. De wet noemt de door [minderjarige] gepleegde feiten:
feit 1 (subsidiair), feit 2: eendaadse samenloop van een poging tot zware mishandeling en mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond, is zijn of haar gedrag niet verwijtbaar. Er is niet gebleken dat [minderjarige] een beroep kan doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [minderjarige] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [minderjarige] te veroordelen tot een jeugddetentie van 180 dagen waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming. De officier van justitie heeft daarbij ook gevorderd de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om af te zien van het opleggen van een (voorwaardelijke) jeugddetentie, maar te volstaan met een voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om bij de oplegging van een eventuele straf rekening te houden met het punitieve en vrijheidsbeperkende karakter van de schorsingsvoorwaarden waar [minderjarige] zich al lange tijd aan heeft moeten houden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van [minderjarige] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[minderjarige] heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een scherp voorwerp te steken/snijden. Daarnaast heeft zij [slachtoffer 1] ook mishandeld door haar te slaan en aan haar haren te trekken. [minderjarige] heeft met dit geweld een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . De rechtbank wil hierbij nogmaals benadrukken dat het ook heel anders had kunnen aflopen. Het is niet aan [minderjarige] te danken dat het bij het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen, is gebleven. [slachtoffer 1] heeft in haar slachtofferverklaring ook heel duidelijk gemaakt dat zij tot op de dag van vandaag gevoelens van onveiligheid en angst ervaart en nog dagelijks last heeft van wat er is gebeurd. De rechtbank neemt dat [minderjarige] kwalijk. De rechtbank heeft op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de indruk gekregen dat niet alleen [minderjarige] , maar ook [slachtoffer 1] erop uit was om te vechten. Hoewel dat het door [minderjarige] toegepaste geweld geenszins rechtvaardigt (in het bijzonder niet het gebruik van een scherp voorwerp daarbij), neemt de rechtbank deze omstandigheid wel in (enigszins) strafmatigende zin mee bij het bepalen van de straf.
Strafblad
De rechtbank heeft bij haar beslissing ook rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van [minderjarige] van 7 mei 2024, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke (gewelddadige) feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt het strafblad daarom niet in strafverzwarende zin mee.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar de verschillende rapportages die over [minderjarige] zijn opgemaakt, waaronder:
  • de Pro Justitia Rapportage van 11 juli 2023, opgesteld door G.H.J. Friedrichs-Groenendaal (kinder- en jeugdpsycholoog);
  • het rapport van de Raad voor Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 juni 2024, opgesteld door [B] (raadsonderzoeker);
  • het rapport van Samen Veilig Midden-Nederland van 14 juni 2024, opgesteld door [A] , jeugdreclasseringswerker.
Bij alle rapportages komt duidelijk naar voren dat [minderjarige] een beschadigd meisje is dat al heel veel heeft meegemaakt in haar jonge leven.
Pro Justitia Rapportage
Uit de Pro Justitia Rapportage blijkt dat bij [minderjarige] is sprake van een andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis en aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis. Daarnaast is er sprake van een onveilige gehechtheidsstijl. [minderjarige] heeft door een instabiele opgroeisituatie onvoldoende geleerd om te vertrouwen en terug te vallen op steunfiguren. Op basis van wantrouwen en uit zelfbescherming lijkt zij ‘foute’ keuzes snel als gerechtvaardigd te zien en toont zij onvoldoende empathie en berouw. Door haar kwetsbaarheden is [minderjarige] aan de ene kant afhankelijk van de steun en sturing van haar omgeving, maar laat zij aan de andere kant - vanwege haar hechtingsproblematiek - anderen maar moeilijk toe.
Deze stoornissen en tekorten waren volgens de psycholoog aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Het lijkt aannemelijk dat met name de tekorten die samenhangen met de onveilige gehechtheidsstijl en de normoverschrijdende gedragsstoornis hebben doorgewerkt in het voelen, denken en handelen van [minderjarige] , voorafgaand en tijdens het tenlastegelegde. [minderjarige] lijkt in haar keuzevrijheid beperkt te zijn geweest ten aanzien van gezonde handelingsalternatieven. De psycholoog komt daarom tot het advies om de tenlastegelegde feiten verminderd aan [minderjarige] toe te rekenen.
Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. [minderjarige] lijkt gebaat te zijn bij het huidige juridische kader. In het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en ter beperking van het recidiverisico, wordt gedacht aan een plek waar [minderjarige] behandeld wordt, verblijft, naar school gaat en haar vrije tijd doorbrengt. Hiervoor wordt gedacht aan een orthopedagogische instelling met een behandelcentrum, zoals [instelling] waar gewerkt wordt aan een gezond dag- en nachtritme, een gezonde vrijetijdsbesteding en een continue schoolgang. Voor individuele behandeling wordt gedacht aan traumatherapie, zoals (de al ingezette) Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) en psychomotorische therapie (PMT).
Gelet op al het voorgaande, wordt in het Pro Justitia Rapport geadviseerd om [minderjarige] een straf op te leggen met een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarden dat zij gaat deelnemen aan voornoemde behandeling. Daarnaast wordt een verplicht jeugdreclasseringskader geadviseerd.
Adviezen van de Raad en Samen Veilig Midden-Nederland
Hoewel de Raad en Samen Veilig Midden-Nederland de bevindingen uit de Pro Justitia Rapportage grotendeels onderschrijven, komen zij vanwege de positieve verandering die [minderjarige] sinds haar schorsing heeft laten zien, tot een wat ander strafadvies.
Vanwege de positieve verandering die [minderjarige] sinds haar schorsing heeft laten zien, wordt het recidiverisico door de Raad en Samen-Veilig Midden-Nederland lager ingeschat dan is aangenomen in de Pro Justitia Rapportage. Dankzij de intensieve begeleiding van AZ-Multizorg achten de Raad en Samen Veilig Midden-Nederland het niet nodig dat [minderjarige] voor het ondergaan van de behandeling buitenshuis verblijft. Vanwege de positieve ontwikkeling heeft de Raad ook nagedacht of in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf geadviseerd kon worden. De Raad heeft hier echter, gelet op de ernst van de verdenkingen en omdat het jeugdreclasseringstoezicht [minderjarige] de afgelopen periode heeft doen helpen zich aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden te houden, niet voor de strafmodaliteit van de taakstraf gekozen. Hoewel de situatie van [minderjarige] sterk ten positieve is veranderd sinds haar schorsing en zij heeft laten zien prosociaal gedrag te kunnen inzetten bij problemen, vindt dit alles nog wel plaats in een gestructureerde en begeleide/besloten setting van hulpverlening in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis.
De Raad vraagt zich af in hoeverre [minderjarige] op dit moment al in staat is deze vaardigheden toe te passen in een ongestructureerde en vrije omgeving en is daarom van mening dat jeugdreclasseringstoezicht nodig is om [minderjarige] ook na de zitting te blijven helpen bij het continueren van de ingezette positieve verandering. Gelet op de vele uren dagbesteding en behandeling die [minderjarige] al ontvangt en de energie die dit haar kost, ziet de Raad geen toegevoegde waarde voor een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, naast de voorwaardelijke jeugddetentie. Een leerstraf is ook niet geïndiceerd omdat [minderjarige] al behandeling krijgt waardoor een leerstraf geen toegevoegde waarde meer heeft. De Raad en Samen Veilig Midden-Nederland adviseren om [minderjarige] een contactverbod met de slachtoffers als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak waren de heer [A] (van de jeugdreclassering) en mevrouw [B] (van de Raad voor de Kinderbescherming) aanwezig. Daarbij hebben zij, ter toelichting en aanvulling, nog het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] heeft de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling doorgemaakt waardoor het recidiverisico is verminderd. De deskundigen benadrukken dat er een tijd geleden heel veel zorgen waren, maar dat [minderjarige] sindsdien een meewerkende houding heeft, openstaat voor hulpverlening en persoonlijke groei laat zien. Desgevraagd geven de deskundigen ook aan dat zij - in tegenstelling tot het Pro Justitia Rapport - adviseren dat [minderjarige] de EMDR- therapie niet volgt terwijl ze bij [instelling] woont, maar vanuit huis. Op dit moment is een uithuisplaatsing niet in het belang van [minderjarige] , maar zou dat eerder traumatiserend werken.
Strafoplegging
De rechtbank is, gelet op bovenstaande bevindingen, van oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten
verminderdaan [minderjarige] kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest, een passende straf is voor [minderjarige] . [minderjarige] hoeft dus niet terug de (jeugd)gevangenis in. Door het opleggen van een forse voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur, hoopt de rechtbank dat [minderjarige] inziet dat het gedrag wat zij heeft laten zien niet kan, gemotiveerd blijft om mee te werken aan de (al ingezette) hulpverlening en niet opnieuw zal vervallen in het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank zal [minderjarige] daarom veroordelen tot een jeugddetentie van 90 dagen waarvan 87 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden (met uitzondering van de voorwaarde met betrekking tot de uithuisplaatsing) zoals geadviseerd door de Raad en de jeugdreclassering.
Deze straf is lager dat de straf die de officier van justitie heeft geëist en ook lager dan de landelijke uitgangspunten voor een (poging tot zware) mishandeling. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat zij minder (zware) feiten bewezen acht dan de officier van justitie, dat de rechtbank de indruk heeft gekregen dat aangeefster er zelf ook op uit was om met [minderjarige] te vechten, dat de feiten in verminderde mate aan [minderjarige] kunnen worden toegerekend, dat [minderjarige] zich al een tijd aan strenge (en ook vrijheidsbeperkende) schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden en dat er een positieve ontwikkeling gaande is in haar leven. Gelet op het in de rapportages genoemde risico op overvraging van [minderjarige] , zal de rechtbank volstaan met de voorwaardelijke jeugddetentie en daarnaast niet ook nog een taakstraf opleggen.
Dadelijk uitvoerbaar
[minderjarige] heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten (poging tot zware) mishandeling.
Hoewel de deskundigen hebben aangegeven dat het recidiverisico de afgelopen tijd is afgenomen, is de rechtbank van oordeel dat er (toch nog) ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [minderjarige] opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat het huidige hulpverleningstraject gecontinueerd wordt en is ook om die reden dadelijke uitvoerbaarheid geboden. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan [minderjarige] worden opgelegd en het toezicht door de jeugdreclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van 5.500,00 euro. Dit bedrag bestaat uit 550,00 euro aan materiële schade en 5.000,00 euro aan immateriële schade, ten gevolge van het aan [minderjarige] onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van 1.000,00 euro. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan [minderjarige] onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft gevorderd de gevorderde materiële schade integraal toe te wijzen. Bij de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er een bedrag van 2.000,00 euro kan worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering. Het toe te wijzen schadebedrag moet volgens de officier van justitie worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en daarbij moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd (zonder toepassing van de vervangende gijzeling omdat [minderjarige] minderjarig is).
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van 500,00 euro en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vordering. Het toe te wijzen schadebedrag moet volgens de officier van justitie worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en daarbij moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd (wederom zonder toepassing van de vervangende gijzeling omdat [minderjarige] nog minderjarig is).
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen en subsidiair om de vorderingen te matigen, vanwege de eigen schuld van de benadeelde partijen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de vordering die is ingediend door [slachtoffer 1] gedeeltelijk toewijzen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ter hoogte van 550,00 euro rechtstreekse schade betreft, voldoende onderbouwd is en voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal daarom de vordering tot vergoeding van de materiële schade integraal toewijzen.
Immateriële schade
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. [minderjarige] heeft [slachtoffer 1] met het bewezenverklaarde letsel toegebracht, te weten een snij- of steekwond onder haar oor en letsel op haar rug. De benadeelde partij heeft naast letsel nog steeds veel angst en verdriet van deze gebeurtenis. Gelet op soortgelijke zaken, is de rechtbank van oordeel dat 1.000,00 euro aan immateriële schade in dit geval billijk is.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot een totaalbedrag van 1.550,00 euro toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 april 2023 tot de dag van volledige betaling. De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Proceskostenveroordeling
[minderjarige] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan [minderjarige] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 1.550,00 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 april 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door [minderjarige] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [minderjarige] nog minderjarig is.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat [minderjarige] zal worden vrijgesproken van (de onder feit 2 ten laste gelegde) mishandeling van [slachtoffer 2] .

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [minderjarige] daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [minderjarige] strafbaar.
Strafoplegging
- veroordeelt [minderjarige] tot een
jeugddetentie van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [minderjarige] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie
in minderingzal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een
gedeelte van 87 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [minderjarige] de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast;
- als
algemene voorwaardegeldt dat [minderjarige] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat [minderjarige] :
zich in het kader van de maatregel van
Toezicht en Begeleiding, gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en haar medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
meewerkt aan
behandeling en/of begeleidinggericht op de zorgen over haar ontwikkeling (o.a. traumatherapie, agressiebeheersing, emotie-regulatie, gezonde seksuele ontwikkeling, accepteren van gezag en grenzen), zoals de jeugdreclassering in afstemming met haar gezinsvoogd dit nodig acht;
meewerkt aan en zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle
dagbestedingin de vorm van (vrijwilligers)werk, stage en/of school ( [minderjarige] gaat naar school/stage/dagbesteding volgens het rooster);
geen contact heeft met [slachtoffer 1](geboren op [geboortedatum 2] 2009), behalve als dit contact plaatsvindt in het kader van mediation/herstelbemiddeling. De politie ziet hierop toe;
meewerkt aan
ambulante begeleidingvanuit AZ-Multizorg of een gelijksoortige instelling, zolang de jeugdreclassering en AZ-Multizorg dit nodig achten;
meewerkt aan
aanvullende onderzoeken en/of behandelingen, indien en zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten
Samen Veilig Midden-Nederland
te Utrecht opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, en [minderjarige] ten behoeve daarvan te begeleiden. [minderjarige] is daarbij van rechtswege verplicht haar medewerking te verlenen aan het vaststellen van haar identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Dadelijk uitvoerbaar
- beveelt dat bovenstaande bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vorderingvan [slachtoffer 1]
    toetot een bedrag van
    1.550,00 euro,
  • veroordeelt [minderjarige] tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde
  • veroordeelt [minderjarige] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [minderjarige] de verplichting op ten behoeve van
  • bepaalt dat [minderjarige] van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • verklaart
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de [minderjarige] gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G. Schnitzler en mr. N.M.H. van Ek, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Besselink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juli 2024.
De oudste rechter, mr. G. Schnitzler, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 27 april 2023 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer 1] met een mes, althans scherp voorwerp, in het oor en/of in de rug,
althans het lichaam en/of in de kleding van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of heeft gesneden
en/of meerdere steekbewegingen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 april 2023 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 1] met een mes, althans scherp voorwerp, in het oor en/of in de rug,
althans het lichaam en/of in de kleding van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of heeft gesneden
en/of meerdere steekbewegingen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op of omstreeks 27 april 2023 te Utrecht [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] een of meerdere malen in/op het gezicht en/of het lichaam te slaan
en/of aan de haren te trekken en/of
- die [slachtoffer 2] met een mes, althans scherp voorwerp, in de hand te steken en/of te snijden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 april 2023, genummerd PL0900-2023122674, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 105. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 7.
3.p. 8.
4.p. 8.
5.p. 16.
6.p. 16.
7.p. 17.
8.p. 12.