ECLI:NL:RBMNE:2024:4014

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
16/020222-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 80-jarige man voor aanranding van zijn kleindochter

Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 80-jarige man, die werd beschuldigd van aanranding van zijn kleindochter, geboren in 2002. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als opa, op 8 mei 2020 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kleindochter, die destijds 17 jaar oud was. De rechtbank achtte de getuigenverklaring van de kleindochter, die drie jaar na het incident werd afgelegd, betrouwbaar en als steunbewijs voor haar verklaring. De verdachte heeft de kleindochter gedwongen ontuchtige handelingen te dulden, waarbij hij gebruik maakte van zijn geestelijke overwicht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het betasten van en knijpen in de borsten van de kleindochter, omdat dit niet voldoende was bewezen. Gezien de hoge leeftijd en gezondheid van de verdachte, werd er een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, ter hoogte van € 750,- voor immateriële schade, toegewezen, terwijl de gevorderde materiële schade werd afgewezen wegens gebrek aan bewijs van een rechtstreeks verband. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de kleindochter, die nog steeds last heeft van de gebeurtenissen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/020222-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1943] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 april 2024 (regie) en 19 juni 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. van Biljouw, advocaat te Breukelen, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. T.C. Cooman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:
Als opa op 8 mei 2020 te [woonplaats] ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwd minderjarig kleinkind, [slachtoffer] , geboren op [2002] door:
- het betasten van/knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van/knijpen in de billen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/strelen van het bovenbeen van die [slachtoffer] ;
Subsidiair:
[slachtoffer] op 8 mei 2020 te [woonplaats] heeft gedwongen tot het dulden van voornoemde handelingen, waarbij dat betasten op een onverhoedse wijze is verricht en verdachte daarbij misbruik heeft gemaakt van het fysieke en/of geestelijke overwicht dat hij als opa had over [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen is en dat verdachte daarvan vrijgesproken dient te worden. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De standpunten van de raadsman worden – voor zover van belang bij de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat [slachtoffer] niet aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd in de zin van artikel 249 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Hieronder zal de rechtbank nader uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 19 juni 2020, pagina 11 e.v., voor zover inhoudende:
V: wat is de volledige naam van jouw opa?
A: [verdachte] . Hij woont in [woonplaats] .
V: waar gebeurde het?
A: in zijn huis, [woonplaats] .
V: wanneer gebeurde het?
A: dit gebeurde allemaal op één dag. Toen ik jullie gebeld had, dat was een week later. Het was die vrijdag ervoor [de rechtbank begrijpt: 8 mei 2020] gebeurd.
V: wat kan je ons vertellen over wat er is gebeurd?
A: Ik was met mijn moeder broertje en zusje en zij zaten buiten bij mijn oma, achter in de tuin. Ik liep door de bijkeuken en toen kwam mijn opa ook. Hij trok mij via mijn arm de woonkamer in of de hal. Hij zei ik heb je al lang niet meer gezien en toen ging we knuffelen. Hij pakte mij beet en we stonden vlak tegen elkaar en toen begon hij kusjes te geven op mijn wang en zat hij met zijn handen op mijn billen en deed een stukje tong in mijn mond. Hij had zijn handen om mijn heen geslagen en had beide handen op mijn billen. Hij voelde gewoon een beetje. Hij bewoog niet veel en kneep ook niet. Toen we knuffelden was er geen ruimte tussen ons. Dat met die handen tong gebeurden allemaal tegelijk. Hij stopte echt opeens zijn tong in mijn mond. Het was maar heel kort dat hij dat deed. Hij bewoog verder niet met zijn tong.
V: Hoe had jij jouw mond?
A: Ik was aan het praten en opeens deed hij zijn tong er in. Dus niet helemaal open maar ook niet dicht.
V: wat voelde jij toen hij dat deed?
A: ik voelde me bang en overrompeld. Ik kreeg een black out ofzo. het voelde zo vies. Alles schoot door mijn hoofd. Ik weet uit het verleden dat hij agressief is en was ook wel bang.
V: hoe ging het verder?
A: zijn tong was er uit maar hij bleef met zijn handen strak om me heen en tegen me aan staan. Nog steeds strak tegen mij aan met zijn handen op mijn billen. Ik zei dat ik naar oma ging en toen liep ik naar buiten en een paar seconden later kwam hij ook naar buiten. [2]
V: hoe ging het toen verder?
A: Mijn opa, mijn broertje en ik gingen naar de dierenarts met de auto. We moesten even wachten en toen zat mijn opa met zijn hand bij mijn bovenbeen.
V: wat deed hij met zijn hand op je been?
A: hij aaide er even over. Het was net dat stukje boven mijn knie.
V: hoe ging het na het bezoek aan de dierenarts?
A: Toen kwamen we bij die melkschuur. In die melkschuur kneep mijn opa twee keer in mijn billen.
V: Hoe deed hij dat?
A: Zijn handen er in zetten en kneep dan. Hij kneep met één hand in dezelfde bil op dezelfde plek. Op mijn rechterbril. Hij kneep met zijn hele hand.
V: wat dacht jij toen?
A: Ik raakte weer in shock en dacht aan wat er daarvoor is gebeurd en dacht wat gaat er nog meer gebeuren. Ik voelde mij niet meer veilig.
V: en toen?
A: ik liep naar de keuken om mijn handen te wassen. Ik hoorde voetstappen en ik was [3] meteen heel bang dat opa weer zou komen. Opa kwam inderdaad en zei: wel fijn even lekker je handen wassen. Hij ging achter mij staan en had zijn armen om mij heen en vervolgens zijn handen ter hoogte van mijn kruis. Mijn broertje kwam aanlopen en toen stapte opa een stap opzij. Mijn broertje heeft gezien dat opa vlak achter mij stond.
V: wat deed jouw opa met zijn handen toen hij deze voor jou had?
A: hij had zijn handen los van elkaar en had ze tegen mijn heupen gelegd. Dus aan beide zijden één hand. Zijn vlakke hand en zijn vingers wezen richting mijn kruis. [4]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 31 mei 2023, pagina 1 e.v., voor zover inhoudende:
A: We begroetten toen opa en oma. Toen was er nog niets aan de hand en gingen wij buiten zitten. Op een gegeven moment ging ik naar binnen. Toen zag ik mijn zus daar huilen. Zij gaf aan dat ze opa een kus wilde geven om hem te begroeten en dat hij een tong in haar mond stak, bijna zoenend. Ik ging daarna opletten die dag op wat er tussen mijn zus en mijn opa gebeurde. Op een gegeven moment gingen wij naar de dierenarts, ik zag toen dat mijn opa met zijn hand op het been van mijn zus had gelegd en steeds verder naar boven ging. Toen we thuis kwamen, zei mijn opa tegen mij dat ik als eerste naar binnen moest gaan. Hij kwam na mij samen met mijn zus. Mijn zus vertelde later dat mijn opa toen aan haar kont had gezeten. Mijn opa en mijn zus waren toen op een gegeven moment heel lang weg. Ik ging naar binnen om hen te zoeken, maar deed alsof ik geleende laarzen aan mijn opa moest teruggeven. Toen zag ik opa staan met mijn zus met zijn hand beneden bij haar geslachtsdeel. Ik zag dat mijn opa schrok van mijn aanwezigheid. Hij deed een paar stappen naar achteren. Ik zag dat mijn zus bevroren was. Later moest ze ook huilen. [5]
V: Hoe ging het verder toen jullie bij de dierenarts waren?
A: Toen begon het met mijn opa, dat hij met zijn hand omhoog ging.
V: Waar was de hand van jouw opa eerst?
A: Op haar bovenbeen.
V: Hoe zag dat er precies uit?
A: Stukje voor stukje ging hij omhoog.
V: Hoe ver ging hij met zijn hand?
A: Net niet onder de rok van mijn zus.
V: Tot hoe ver kwam haar rok?
A: Tussen haar knie en haar dijen ongeveer. [6]
V: Wanneer vertelde jouw zus dat hij aan haar kont had gezeten?
A: We gingen nadat we thuis kwamen eerst samen naar buiten. lk moest op een gegeven moment naar de WC. Toen kwam mijn zus achter mij aan, en vertelde ze dat opa aan haar kont had gezeten.
V: Hoe reageerde zij?
A: Zij was bang dat er nog iets ging gebeuren die dag. lk vertelde dat ik wel zou opletten. Ze was wel emotioneel.
V: Hoe ging het daarna?
A: We gingen weer samen buiten zitten. Toen zat ik buiten en waren opeens mijn opa en mijn zus weg. Ik ging naar binnen om te kijken waar zij waren.
V: In welke ruimte ging je kijken?
A: Via de bijkeuken naar de hal ging ik gelijk de keuken in. lk zag toen mijn opa en mijn zus in de keuken staan. lk zag toen dat mijn zus tegen het aanrecht stond. Ik zag dat mijn opa dicht achter haar stond met zijn armen om haar heen met zijn handen naar beneden. Toen hij mij zag deed hij een stap naar achteren. Ik zag dat hij schrok en dat hij tegen mij zei: leg die laarzen daar maar neer'. Hij ging daarna meteen naar buiten.
V: Hoe stond jouw zus tegen het aanrecht?
A: Mijn zus stond met haar voorzijde tegen het aanrecht. Mijn opa stond daar achter. Ik heb dat niet heel goed gezien, omdat hij meteen schrok en naar achteren stapte toen ik binnen kwam. Ik zag wel dat hij heel dicht tegen mijn zus aan stond. Hij stond met zijn voorzijde tegen haar rug.
V: Hoe had hij zijn armen om haar heen?
A: Gewoon laag, beetje om haar heen. Zijn handen waren in de buurt van haar geslachtsdeel.
A: Hoe reageerde [slachtoffer] [de rechtbank begrijpt: aangeefster [slachtoffer] ] daarna?
V: ik zag dat zij bevroren stond. Zij vertelde meteen aan mij dat opa tegen haar aan stond. Zij was blij dat ik was gekomen, anders wist ze niet wat er gebeurd zou zijn.
V: Wat vertelde [slachtoffer] over wat er gebeurd was?
A: Zij vertelde alleen dat hij zijn handen bij haar geslachtdeel had, maar zij heeft niets verteld over wat er daarvoor was gebeurd. Alleen over wat ik al had gezien. [7]
Bewijsoverwegingen
Afwijzing voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht – in het geval dat de rechtbank niet tot een integrale vrijspraak komt – dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek verricht naar de gang van zaken tussen de brief van 17 februari 2023 dat de zaak geseponeerd wordt en het herstarten van het onderzoek door het horen van getuige [getuige 2] op 30 april 2023 en getuige [getuige 1] op 31 mei 2023. De rechtbank constateert dat onduidelijk is waarom het onderzoek, na de kennisgeving van het sepot, is herstart. In het dossier bevindt zich geen beslissing waarbij de sepotbeslissing wordt herzien en evenmin wat de reden voor herstart van het onderzoek is geweest. Wel heeft aangeefster bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdediging heeft aangegeven dat er nog een getuige was die nog niet was gehoord en dat de zaak toen is heropend. Nader onderzoek naar deze gang van zaken is echter naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk ter beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank wijst om die reden het verzoek van de verdediging af.
Bewijs in zedenzaken
Bij zedenzaken zijn vaak maar twee personen betrokken bij de feitelijke handelingen waarvan een verdachte wordt beschuldigd: de aangever en de verdachte. Om in zo’n geval tot een veroordeling te kunnen komen moet de rechtbank op de eerste plaats nagaan of de verklaringen van de aangever op zichzelf voldoende betrouwbaar zijn. Want alleen in dat geval mag een dergelijke verklaring voor het bewijs worden gebruikt. Daarbij kijkt de rechtbank naar de consistentie in de verschillende afgelegde verklaringen en de gedetailleerdheid van een verklaring.
Wanneer een verklaring betrouwbaar is, moet vervolgens beoordeeld worden of die verklaring ook steun vindt in ander bewijs. Een veroordeling op basis van slechts één verklaring is niet mogelijk, hoe betrouwbaar die verklaring ook is. Het is daarbij voldoende dat de verklaring van een aangever op bepaalde punten steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan aangever. Daarbij mag tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband bestaan.
Wanneer de verklaring betrouwbaar is en ook voldoende steun vindt in ander bewijs, moet tot slot worden bekeken of er contra-indicaties zijn op grond waarvan de rechtbank er desondanks toch niet van overtuigd is dat het feit is begaan door de verdachte.
De betrouwbaarheid van aangeefster
In onderhavige zaak staan de belastende verklaringen van aangeefster centraal. De rechtbank acht haar verklaringen betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft snel na het vermeende incident op 8 mei 2020, namelijk op 19 mei 2020 een informatief gesprek zeden gevoerd en vervolgens op 19 juni 2020 aangifte gedaan. Aangeefster is consistent in haar verklaringen en ook in haar verklaring bij de rechter-commissaris op 22 mei 2024. De rechtbank vindt het daarbij ook relevant dat de verklaringen van aangeefster gedetailleerd zijn en dat zij de gebeurtenissen niet groter of erger heeft gemaakt. Zo heeft aangeefster verklaard over het betasten van haar billen en schaamstreek over haar kleding heen. Dat maakt haar verklaring authentiek en geeft er blijk van dat het aangeefster er niet om gaat haar verklaring zo belastend mogelijk te maken voor verdachte. Verder is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat aangeefster enig belang heeft (gehad) bij het doen van aangifte. In tegendeel. Nadat ze aangifte had gedaan, zijn de voorheen hechte familiebanden onderling verstoord geraakt. Dit vooruitzicht had voor aangeefster een reden kunnen zijn om geen aangifte te doen, maar daar heeft ze niet voor gekozen. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaring betrouwbaar.
De betrouwbaarheid van getuige [getuige 1]
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van getuige [getuige 1] betwist. De rechtbank acht zijn verklaring wel betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt.
De eerste verklaring die is afgelegd door getuige [getuige 1] dateert van 31 mei 2023, 3 jaar na het vermeende incident. Vanwege dit tijdverloop en de mogelijkheid dat getuige zijn verklaring heeft afgestemd op de verklaring van aangeefster dient de rechtbank behoedzaam om te gaan met deze verklaring. De rechtbank ziet dat de verklaring van [getuige 1] op de belangrijke onderdelen de verklaringen van aangeefster ondersteunt maar dat deze verklaring ook niet op ieder detail overeenstemt. Dit maakt de verklaring van [getuige 1] betrouwbaarder. De verdediging heeft bovendien de gelegenheid gehad om de getuige te ondervragen bij de rechter-commissaris tijdens zijn verhoor op 22 mei 2024. De verklaring die [getuige 1] dan aflegt is ook weer consistent met zijn eerste verklaring. Dit alles overwegende maakt dat de rechtbank de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar vindt en deze verklaring zal gebruiken voor het bewijs.
Het steunbewijs en contra-indicaties
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] . Hij verklaart over de emoties die hij heeft waargenomen bij aangeefster na de verschillende ten laste gelegde handelingen. De getuige heeft waargenomen dat verdachte over het bovenbeen van aangeefster heeft gestreeld. Ook heeft de getuige verklaard dat hij zijn opa zag staan met zijn hand bij het geslachtsdeel van zijn zus. Dit maakt dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster.
Verdachte heeft ontkend dat hij ontuchtige handelingen bij zijn kleindochter heeft verricht, maar dat hij haar alleen heeft geknuffeld. Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte deze handelingen wel heeft verricht. De verdediging heeft nog aangevoerd dat een contra-indicatie voor het ten laste gelegde is dat de hond van verdachte ziek was en is overleden op de dag van het ten laste gelegde. Verdachte was hier door aangeslagen en zou zich onder die omstandigheid zich toch niet aan zijn kleindochter hebben vergrepen. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Dat verdachte was aangeslagen door het overlijden van de hond is geen contra-indicatie dat het feit niet is begaan door de verdachte. Ook andere contra-indicaties zijn niet gebleken.
Gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aangeefster heeft gedwongen de ontuchtige handelingen te dulden. Deze dwang bestaat uit het onverhoedse van de handelingen en het geestelijke overwicht dat verdachte daarbij als opa over aangeefster had. Zo volgt uit de verklaring van aangeefster duidelijk dat aangeefster dacht dat opa en zij gingen knuffelen en dat hij dan opeens zijn tong in haar mond deed en haar betastte. Zij verklaart dat zij zich hierdoor bang en overrompeld voelde, wist dat opa agressief kon zijn en een black out kreeg. Ook het knijpen in de bil en het betasten van de schaamstreek gebeurde op onverhoedse momenten waarbij verdachte gebruikte maakte van zijn overwicht als opa. Aangeefster kon geen weerstand bieden aan de verschillende handelingen van verdachte en werd aldus gedwongen tot het dulden van diens ontuchtige handelingen.
De rechtbank zal verdachte wel partieel vrijspreken van het betasten van en het knijpen in de borsten. Daartoe overweegt de rechtbank dat aangeefster hier alleen over heeft verklaard in het informatief gesprek zeden en dit niet heeft herhaald bij de aangifte of het verhoor bij de rechter-commissaris.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het strelen van het bovenbeen van aangeefster niet als een ontuchtige handeling kwalificeert. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank ziet de handeling van het strelen over het bovenbeen van aangeefster, waarbij zijn hand van de knie naar boven ging mede in het licht van de andere ontuchtige handelingen die aangeefster dan al heeft moeten dulden, zoals de tongzoen en het betasten van de billen. Naar het oordeel van de rechtbank is de handeling van het strelen over het bovenbeen in die context seksueel getint en te kwalificeren als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte subsidiair en laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op een of meer tijdstippen op 8 mei 2020 te [woonplaats] door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten van en knijpen in de billen van die [slachtoffer] en
- het betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer] en
- het tongzoenen van die [slachtoffer] en
- het strelen van het bovenbeen van die [slachtoffer] ,

dat betasten op een onverhoedse wijze heeft verricht en gebruik heeft gemaakt van het geestelijke overwicht dat hij, verdachte als opa, had over die [slachtoffer] .

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – in het geval van een bewezenverklaring – verzocht om een geheel voorwaardelijke straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van zijn destijds 17-jarige kleinkind toen zij bij hem op bezoek was. Verdachte heeft zich niet gedragen als van een opa jegens zijn kleinkind mag worden verwacht. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn rol als opa en van het vertrouwen dat zijn kleindochter in hem mocht stellen. De rechtbank acht het bewezen gedrag van verdachte ongepast en verwerpelijk. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat grensoverschrijdend seksueel gedrag zijn psychische sporen kan nalaten. Uit de door het slachtoffer ter zitting voorgedragen verklaring en de brief van haar vriend blijkt dat het slachtoffer nog steeds veel last heeft van wat verdachte heeft gedaan. Zij kan er moeilijk over praten, moet soms huilen en heeft last van herbelevingen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 14 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het strafblad werkt derhalve niet strafverzwarend. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat er bij hem kanker is gediagnosticeerd en dat hij sinds het bewezenverklaarde geen contact meer heeft gehad met het slachtoffer. Verdachte heeft – naar inschatting van de rechtbank – ter terechtzitting geen begrip getoond voor de gevoelens van het slachtoffer.
De straf
Gezien de ernst van het feit is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Mede gelet op de hoogte leeftijd van verdachte (80 jaar), zijn gezondheid en het gegeven dat verdachte niet in staat is om een taakstraf uit te voeren, zal de rechtbank in dit geval volstaan met het enkel opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Alles overwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden. De rechtbank wijkt bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie omdat zij het tijdsverloop van 4 jaar sinds het bewezenverklaarde meeweegt.
Het gevorderde contactverbod met het slachtoffer zal worden toegewezen omdat dit duidelijk in het belang van het slachtoffer is en verdachte daardoor niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.907. Dit bedrag bestaat uit € 407,- materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zicht op het standpunt gesteld dat de causaliteit tussen de geleden materiële schade en het ten laste gelegde ontbreekt. Ten aanzien van de immateriële gevorderde schade heeft de verdediging verzocht om matiging naar de uitspraken zoals aangehaald in de schriftelijke vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade en proceskosten
De benadeelde partij heeft materiële schade voor behandelingen bij de fysiotherapeut gevorderd. Uit de brief van de fysiotherapeut blijkt de behandeling is gestart op 7 maart 2024, bijna 4 jaar na het bewezen verklaarde feit, en dat het klinisch beeld past bij klachten als gevolg van langdurige (stress) in combinatie met autorijden meer dan 30 minuten en werkhouding. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de gevorderde materiële schade nu niet, althans onvoldoende, is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan deze schadepost bij de burgerlijke rechter aanbrengen en daar nader onderbouwen. De rechtbank zal om deze reden de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de gevorderde proceskosten voor het opvragen van informatie bij de fysiotherapeut.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij onder meer aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] in de huidige zaak met zich brengen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het slachtoffer door haar opa is aangerand en de lichamelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer daardoor in ernstige mate is aangetast. Zij zal nog jaren moeten leven met de herinnering aan het handelen van de verdachte. De rechtbank acht, gelet op de toewijzing van schadevergoedingen in vergelijkbare zaken, een bedrag van € 750,- billijk en zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2020.
De benadeelde partij heeft een hogere schadevergoeding gevorderd dan is toegewezen. De benadeelde partij zal in het deel dat niet is toegewezen niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
Veroordeling proceskosten, oplegging schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 mei 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 maanden;
-
bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren [2002] ), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie is belast met de naleving van het contactverbod;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 750,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk en bepaalt dat [slachtoffer] dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, mr S.C. Hagedoorn en mr. E. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2024.
mr. S.C. Hagedoorn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij - als opa - op een of meer tijdstippen op of omstreeks 8 mei 2020 te [woonplaats] ,
gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg,
opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige kleinkind, [slachtoffer] , geboren op [2002] , door
- het betasten van/knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van/knijpen in de billen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/strelen van het bovenbeen van die [slachtoffer] ;
(Artikel art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 8 mei 2020 te [woonplaats] , gemeente
Stichtse Vecht, althans in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten van/knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van/knijpen in de billen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/strelen van het bovenbeen van die [slachtoffer] , dat betasten op een onverhoedse wijze heeft verricht en/of misbruik/gebruik heeft gemaakt van het fysieke en/of geestelijke overwicht dat hij, verdachte (als opa en/of als volwassene), had over die [slachtoffer] en/of;
(Artikel art 246 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 januari 2023, genummerd PL0900-2020148513, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 27 en het in de wettelijke vorm opgemaakt aanvullend proces-verbaal van 20 juni 2023, genummerd 2020148513, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 6. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 13.
3.Pagina 14.
4.Pagina 15.
5.Pagina 2.
6.Pagina 3.
7.Pagina 4.