ECLI:NL:RBMNE:2024:4002

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
10894598 \ LC EXPL 24-242
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en onrechtmatige daad in het kader van elektrakosten en servicekosten door VvE

In deze zaak vordert de vereniging van eigenaren (VvE) van een flatgebouw schadevergoeding van de gedaagde, die als eigenaar van een garagebox in het gebouw onterecht gebruik heeft gemaakt van elektriciteit die door de VvE is betaald. De VvE stelt dat de gedaagde, die van 2003 tot 2018 voorzitter was van de VvE, nooit heeft ingegrepen in de situatie waarin zijn garagebox was aangesloten op de hoofd elektriciteitsmeter van het gebouw. Hierdoor heeft hij onterecht geprofiteerd van de elektriciteitskosten die door de VvE zijn betaald, wat volgens de VvE een ongerechtvaardigde verrijking oplevert volgens artikel 6:212 BW. De VvE vordert een bedrag van € 17.026,91, dat bestaat uit verschillende posten, waaronder € 4.647,84 aan elektrakosten, € 219,49 aan servicekosten en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat deze grotendeels is verjaard. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot schadevergoeding niet is verjaard, omdat de VvE pas in 2021 op de hoogte was van de schade. De rechter oordeelt dat de gedaagde € 4.647,84 aan elektrakosten moet betalen, maar wijst de vordering voor de buitengerechtelijke incassokosten van € 112,65 af, omdat de VvE onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de onrechtmatige daad van de gedaagde. De gedaagde wordt ook veroordeeld tot betaling van de servicekosten en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak met zaaknummer: 10894598 \ LC EXPL 24-242 van
de vereniging
V.V.E. FLATGEBOUW " [complex] ",
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: de VvE,
gemachtigde: mr. H.M.J. van de Vijver,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.J. Vijverberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 januari 2024 met 6 producties;
- de conclusie van antwoord met producties 7 tot en met 12;
- de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis met producties 7 en 8;
- de conclusie van dupliek met productie 13.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is sinds 2003 eigenaar van het appartementsrecht aan het adres [adres] in [woonplaats] en van een garagebox gelegen op de begane grond van het betreffende gebouw.
2.2.
[gedaagde] is als lid van de VvE maandelijks een bijdrage van (op dit moment) € 219,49 voor de servicekosten verschuldigd.
2.3.
In 2005 is de elektrische installatie van de garagebox van [gedaagde] aangepast van 42 Volt met een enkel lichtpunt naar 230 Volt met een lichtpunt en wandcontactdozen. In de garagebox is een kWh-meter gemonteerd, die rechtstreeks was aangesloten op de (hoofd)kWhmeter van het gebouw. De elektrakosten voor de garagebox van [gedaagde] zijn in de periode vanaf 2005-2021 door de VvE betaald.
2.4.
[gedaagde] is tot en met 2018 voorzitter geweest van het bestuur van de VvE.
2.5.
Op enig moment in 2018 heeft [bedrijf 1] B.V. de VvE een factuur gestuurd voor een abonnement dat ziet op liftonderhoud. De VvE heeft de factuur te laat betaald. Daarom heeft [bedrijf 1] B.V. € 112,62 aan rente en buitengerechtelijke incassokosten bij de VvE in rekening gebracht. De VvE heeft het bedrag van € 112,62 aan [bedrijf 1] B.V. voldaan.
2.6.
Per e-mail van 31 januari 2019 schrijft de incassogemachtigde van [bedrijf 1] B.V. – voor zover van belang – het volgende aan de VvE:

Een adreswijziging is voorafgaand aan deze factuur, dus voor juli 2018, niet overlegd. Logischerwijs is dan ook vastgehouden aan de bekende gegevens en is hierop het factuur- en aanmaningsproces voortgezet. (…)
(…) Na het uitblijven van tijdige betaling heeft cliënt [bedrijf 1] B.V. u middels een uitgebreid sommatietraject verzocht tot betaling over te gaan. Daar op 26 september 2018 uw betaling nog altijd niet was ontvangen, zag onze cliënt zich genoodzaakt de vordering uit handen te geven. Wij refereren hierbij aan onze eerste sommatie op voornoemde datum.”.
2.7.
In 2022 is de elektrische installatie in de garagebox van [gedaagde] aangepast.
2.8.
Per brief van 9 maart 2022 schrijft de VvE – voor zover van belang – het volgende aan [gedaagde] :

Vorig jaar hebben we, bestuur en 3 eigenaren ‘externe parkeergarages’, afgesproken de elektrische installaties van de 3 ‘externe parkeergarages’ aan te passen zodat dit voldoet aan de NEN 1010 en wederom een KWh meter per garage te monteren. Daarbij is ook afgesproken dat het KWh verbruik, over de periode 2005-2021, volgens de meterstanden per individuele garage eigenaar alsnog aan de VvE zal worden betaald. (…)
(…)
Al eerder is voor de afrekening van de fam. [A] berekend wat de gemiddelde KWh prijs over een lange periode van jaren (2012-2019) is. Dit komt uit op € 0,24 per KWh.
Het door jou te betalen bedrag wordt 19.409 – 42,5* = 19.366 KWh x € 0,24€ 4.647,84
netto kosten zonder berekening van rente
(* aftrek 42,5 KWh voor 2,5 KWh/jaar bij gebruik lichtpunt 42V installatie in servicekosten)”.
2.9.
Op 30 januari 2023 heeft technisch installatiebedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) in opdracht van de VvE een meetrapport opgesteld. In het meetrapport staat – voor zover van belang – het volgende:

Op 24 januari 2023 heeft [B] 3 KWh meters afgeleverd (met naamstickers [A] , [C] en [gedaagde] ) op ons kantoor in Dronten, met het verzoek deze meters te testen op de meterstand bij gelijktijdige belasting gedurende een periode van ca 4 uur.
(…)
Bij alle 3 de meters hebben wij een verbruik van 7,2 KWh afgelezen nadat de meting beëindigd is.
Onze conclusie is dus dat de KWh meters naar behoren functioneren.
Resultaten meting KWh meters.
[A]
[C]
[gedaagde]
Begin-/eindtijd
Beginstand (24-01-2023)
3794(2)
39(0)
19409(9)
08:31 uur
Eindstand testdag 30-01-2023
3801(4)
46(2)
19417(1)
12:22 uur
Verbruik / tijd
7,2 KWh
7,2 KWh
7,2 KWh
03:51 uur
(…)”.
2.10.
Op 29 april 2023 heeft de algemene ledenvergadering van de VvE besloten tot een eenmalige bijdrage in de reserve voor groot onderhoud ter grootte van een bedrag van € 10.000,- per appartement en € 1.111,- per garagebox. [gedaagde] heeft de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, verzocht het besluit van de algemene ledenvergadering te vernietigen. De kantonrechter heeft dit verzoek bij beschikking van 8 november 2023 afgewezen.
2.11.
Op 27 november 2023 heeft de gemachtigde van de VvE [gedaagde] per brief gesommeerd om binnen veertien dagen een bedrag van € 16.091,- te betalen.
2.12.
Op 30 december 2023 heeft [gedaagde] € 11.100,- aan de VvE betaald.
2.13.
Op 30 januari 2024 heeft [gedaagde] € 11,- aan de VvE betaald.

3.Het geschil

3.1.
De VvE vordert bij dagvaarding – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld om € 17.026,91 met daarover de wettelijke rente te betalen. Dit bedrag bestaat uit € 11.111,- aan eenmalige bijdrage voor het onderhoud, € 4.647,84 aan elektrakosten voor de garagebox van [gedaagde] , € 112,65 aan kosten die de VvE aan [bedrijf 1] B.V. heeft betaald, € 219,49 aan maandelijkse bijdrage voor de servicekosten en € 935,91 aan buitengerechtelijke incassokosten. Verder vordert de VvE dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten. Bij conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis heeft de VvE – naar de kantonrechter begrijpt – de vordering tot betaling van € 11.111,- aan eenmalige bijdrage voor het onderhoud ingetrokken.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de VvE.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagde] moet € 4.647,84 aan elektrakosten betalen
4.1.
De VvE vordert betaling van € 4.647,84 aan elektrakosten voor de garagebox van [gedaagde] in de periode vanaf 2005 tot en met 2021. De VvE stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat hij als bestuursvoorzitter nooit het initiatief heeft genomen om de verrijking van hem in privé ten koste van de VvE, veroorzaakt door de aansluiting van de kWh-meter in de garagebox van [gedaagde] op de (hoofd)kWh-meter van het gebouw, te beëindigen. Volgens de VvE heeft [gedaagde] de verrijking verzwegen. Verder heeft [gedaagde] volgens de VvE ook geen passende compensatie voor het onrechtmatige voordeel betaald. De VvE stelt dat zij door de onrechtmatige gedraging(en) van [gedaagde] schade geleden, omdat zij de elektrakosten van [gedaagde] ten onrechte heeft betaald.
4.2.
[gedaagde] betwist dat hij zichzelf zou hebben verrijkt ten koste van de VvE en dat hij dit willens en wetens heeft verzwegen. Mocht dit al zo zijn, dan zou de penningmeester van de VvE dit volgens [gedaagde] hebben opgemerkt.
4.3.
Uit de stellingen van de VvE begrijpt de kantonrechter dat zij zich onder meer beroept op schadevergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking zoals bedoeld in artikel 6:212 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van lid 1 van deze bepaling moet degene die ten koste van een ander ongerechtvaardigd is verrijkt, voor zover dit redelijk is, de schade van de ander vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Naar het oordeel van de kantonrechter is aan de vereisten in deze bepaling voldaan. Allereerst is [gedaagde] verrijkt: hij heeft kosten bespaard doordat de elektrakosten van zijn garagebox door de VvE zijn betaald. De VvE is hierdoor verarmd. Voor (het behouden van) de verrijking van [gedaagde] bestaat geen rechtvaardigingsgrond, zoals een wettelijke regeling of een rechtshandeling die de vermogensverschuiving legitimeert. Het is daarbij niet relevant of [gedaagde] de situatie met de elektrische installatie willens en wetens in stand heeft gelaten en of hij dit voor de overige leden van de VvE heeft verzwegen. Ook als dat niet zo is, is de verrijking ongerechtvaardigd. Verder is het naar het oordeel van de kantonrechter redelijk dat de elektrakosten voor de garagebox van [gedaagde] voor rekening van [gedaagde] zelf komen. [gedaagde] is dan ook schadeplichtig op grond van artikel 6:212 lid 1 BW. Voor zover de VvE zich beroept op schadevergoeding op grond van artikel 6:162 BW kan dit beroep onbesproken blijven.
4.4.
[gedaagde] voert aan dat de vordering van de VvE grotendeels is verjaard. Volgens [gedaagde] geldt een verjaringstermijn van vijf jaar en is die termijn in 2018 aangevangen, nadat hij volgens hem de administratie aan de nieuwe bestuursvoorzitter heeft overgedragen.
4.5.
Het verweer van [gedaagde] faalt. Op grond van artikel 3:310 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde (in dit geval de VvE) zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. De schadeveroorzakende gebeurtenis vond plaats in 2005, toen de elektrische installatie is aangepast en de kWh-meters van de garageboxen op de (hoofd)kWh-meter zijn aangesloten. Dat is nog geen twintig jaar geleden. De vraag is of de verjaringstermijn van vijf jaar is verlopen. Volgens de VvE kwam met ingang van 2 maart 2021 – toen een nieuwe bestuursvoorzitter is benoemd – pas aan het licht dat zij al jaren betaalde voor het stroomverbruik van de garagebox van [gedaagde] (en twee andere garageboxen in het gebouw). [gedaagde] heeft dit niet weersproken. Hij voert alleen aan dat de VvE eerder (namelijk in 2018) al met de schade bekend had kunnen zijn. Dat is in het kader van artikel 3:310 BW echter niet relevant. De verjaringstermijn is aangevangen op 2 maart 2021, toen de VvE bekend werd met de schade. Dit betekent dat de verjaringstermijn van vijf jaren uit artikel 3:310 BW nog niet is verstreken.
4.6.
De VvE begroot de door haar geleden schade op € 4.647,84. Volgens [gedaagde] is dit bedrag veel te hoog. Hij voert aan dat hij sinds 2003 nauwelijks in zijn garagebox is geweest, dat hij de garage alleen als opslag gebruikt en dat er tot 2021 niet eens verlichting in de garage aanwezig was. Verder is het schadebedrag volgens [gedaagde] gebaseerd op een gemiddelde kWh-prijs.
4.7.
Op grond van artikel 6:212 lid 1 BW heeft de VvE recht op vergoeding van haar schade tot ten hoogste het bedrag waarmee [gedaagde] is verrijkt. Het is aan de VvE om te onderbouwen dat [gedaagde] zelf € 4.647,84 aan elektrakosten had moeten betalen als de verrijking niet had plaatsgevonden.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de VvE met het meetrapport van [bedrijf 2] voldoende onderbouwd dat [gedaagde] stroom in zijn garagebox heeft verbruikt. Uit het rapport blijkt dat de kWh-meter uit de garagebox van [gedaagde] op 24 januari 2023 op 19.409 kWh stond. [gedaagde] heeft geen stukken ingediend waaruit blijkt dat die meterstand niet klopt. Hij heeft alleen een foto van de in 2022 geplaatste nieuwe energiemeter overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat de meter nog steeds op nul staat. De meterstand op die foto zegt echter niets over het stroomverbruik in de periode vanaf 2005 tot en met 2021. [gedaagde] voert verder nog aan dat de oude meter bij de plaatsing ervan in 2005 vermoedelijk niet op nul stond. Deze verklaring is onwaarschijnlijk en bovendien niet onderbouwd. De VvE heeft de meterstand van 19.409 kWh dan ook terecht als uitgangspunt genomen voor het stroomverbruik van [gedaagde] in de periode vanaf 2005 tot en met 2021.
4.9.
De VvE heeft de elektrakosten van € 4.647,84 berekend aan de hand van een tarief van € 0,24 per kWh. Dit is volgens de VvE de gemiddelde kWh-prijs over de periode vanaf 2012 tot en met 2019. Naar het oordeel van de kantonrechter is het gehanteerde tarief redelijk. [gedaagde] heeft hier ook geen ander tarief tegenover gesteld.
4.10.
Op grond van het voorgaande heeft de VvE voldoende onderbouwd dat [gedaagde] met een bedrag van € 4.647,84 is verrijkt. De gevorderde elektrakosten zullen dan ook worden toegewezen. [gedaagde] moet dus € 4.647,84 aan de VvE betalen.
[gedaagde] hoeft het bedrag van € 112,65 niet te vergoeden
4.11.
De VvE stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de factuur van [bedrijf 1] B.V. bij het einde van zijn voorzitterschap niet aan de penningmeester over te dragen en geen andere actie voor tijdige betaling te ondernemen. Hierdoor is de factuur volgens de VvE te lang onbetaald gebleven en heeft zij € 112,65 aan rente en buitengerechtelijke incassokosten moeten betalen. Volgens de VvE is [gedaagde] voor deze kosten aansprakelijk. [gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.
4.12.
De VvE beroept zich – naar de kantonrechter begrijpt – allereerst op artikel 2:9 in samenhang met artikel 5:124 lid 2 BW. Volgens deze bepalingen is een bestuurder tegenover de VvE gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Voor aansprakelijkheid jegens de VvE is vereist dat de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De VvE beroept zich verder ook op artikel 6:162 BW. Ook in het kader van die bepaling moet sprake zijn van een ernstig verwijt aan de zijde van [gedaagde] .
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de VvE onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Allereerst is onduidelijk gebleven wanneer [bedrijf 1] B.V. de factuur heeft verzonden, of [gedaagde] de factuur heeft ontvangen en op welk moment de VvE de rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden. Volgens [gedaagde] was hij niet bekend met enige (onbetaalde) facturen of correspondentie met [bedrijf 1] B.V. over het liftonderhoud. Gelet op deze betwisting lag het op de weg van de VvE om in ieder geval de betreffende factuur in te dienen, wat zij niet heeft gedaan. De VvE heeft ook geen betalingsherinneringen of sommaties van [bedrijf 1] B.V. ingediend die gericht zijn aan [gedaagde] . Zij verwijst ter onderbouwing alleen naar de email van de incassogemachtigde van [bedrijf 1] B.V. van 31 januari 2019, maar dit is zonder onderliggende stukken niet voldoende. Verder is ook onduidelijk gebleven of [gedaagde] ten tijde van de kwestie met [bedrijf 1] B.V. nog bestuursvoorzitter was. Daar komt nog bij dat de VvE niet (met stukken) heeft onderbouwd dat [gedaagde] de factuur niet (tijdig) heeft overgedragen. De VvE heeft ook geen andere stukken ingediend waaruit zou kunnen blijken dat [gedaagde] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 2:9 BW dan wel artikel 6:162 BW. Het gevorderde bedrag van € 112,65 zal dan ook worden afgewezen.
[gedaagde] moet € 219,49 aan servicekosten betalen
4.14.
Volgens de VvE heeft [gedaagde] een betalingsachterstand van € 219,49 in de maandelijkse bijdrage voor de servicekosten. Ter onderbouwing verwijst zij naar een specificatie die zij bij conclusie van repliek heeft ingediend. [gedaagde] voert aan dat hij de bijdrage altijd volledig heeft betaald.
4.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de VvE met de specificatie het bestaan en de hoogte van de betalingsachterstand van € 219,49 voldoende onderbouwd. Het lag op de weg van [gedaagde] om (met betalingsbewijzen) aan te tonen dat hij de openstaande posten in de specificatie al volledig heeft betaald. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. De kantonrechter zal het bedrag van € 219,49 daarom toewijzen.
Wettelijke rente
4.16.
De VVE vordert de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 12 december 2023. [gedaagde] is de wettelijke rente verschuldigd over de periode waarin hij met betaling van de verschuldigde bedragen van € 4.647,84 en € 219,49 in verzuim is. Omdat [gedaagde] niet binnen de betalingstermijn uit de brief van 27 november 2023 tot (volledige) betaling is overgegaan, is hij in verzuim geraakt. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.17.
De VvE maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Voor wat betreft het bedrag van € 219,49 aan maandelijkse bijdrage voor de servicekosten is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. De gevorderde vergoeding komt tot zover niet voor toewijzing in aanmerking. In de aanmaning van 27 november 2023 is aan [gedaagde] geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven ingaande op de dag na ontvangst van de aanmaning. In plaats daarvan is een termijn van “
14 dagen na dagtekening van deze brief” gegeven. Die termijn is niet in overeenstemming met artikel 6:96 lid 6 BW (zie Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:2016:2704). De gevorderde elektrakosten van € 4.647,84 hebben geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is. De vraag of [gedaagde] wat die vordering betreft buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is, moet worden beantwoord aan de hand van het Rapport BGK-integraal. De kantonrechter zal – met inachtneming van de tarieven uit het Besluit – een bedrag van € 589,78 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen. [gedaagde] moet dit bedrag aan de VvE betalen.
4.18.
De door de VvE gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding (15 januari 2024).
Proceskosten
4.19.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De VvE heeft de betaling van € 11.000,- door [gedaagde] op 30 december 2023 ten onrechte buiten beschouwing gelaten in de dagvaarding. De kantonrechter zal daarom uitgaan van een lager griffierecht. De proceskosten van de VvE worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.450,54

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de VvE te betalen:
I. € 4.647,84 aan elektrakosten voor de garagebox van [gedaagde] in de periode vanaf 2005 tot en met 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 12 december 2023 tot de dag van volledige betaling;
II. € 219,49 aan maandelijkse bijdrage voor de servicekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 12 december 2023 tot de dag van volledige betaling;
III. € 589,78 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 15 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.450,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.