ECLI:NL:RBMNE:2024:3993

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
10597614
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen van verhuurder en huurder na beëindiging huurrelatie met betrekking tot gebruiksvergoeding, huurprijs en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, zijn er vorderingen van zowel de verhuurder als de huurder na het beëindigen van hun huurrelatie. De huurder, [gedaagde], heeft de woning op 26 april 2023 verlaten, terwijl de verhuurder, [eiser], verschillende vorderingen heeft ingesteld, waaronder een gebruiksvergoeding voor de maand december 2022, huur voor mei 2023, en schadevergoeding voor niet-correcte oplevering van de woning. De huurder heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen en heeft zelf vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder immateriële schadevergoeding wegens mishandeling en inbreuk op privacy.

De kantonrechter heeft de vorderingen van de verhuurder gedeeltelijk toegewezen, met inbegrip van de gebruiksvergoeding van € 600,00 voor december 2022 en de huur voor mei 2023 van € 650,00. De vordering tot betaling van het voorschotbedrag servicekosten werd afgewezen. De afrekening van nutsvoorzieningen werd toegewezen voor een bedrag van € 301,67. De vorderingen van de huurder in reconventie werden echter afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims van immateriële schade en onrechtmatig handelen door de verhuurder.

De kantonrechter heeft de huurder veroordeeld tot betaling van in totaal € 921,92 aan de verhuurder, inclusief buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden ook aan de huurder opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk werd gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder direct kan overgaan tot uitvoering van de veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10597614 \ UC EXPL 23-4568 RJ/58605
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2. [eiseres sub 1],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen en in mannelijk enkelvoud te noemen: [eiser] .,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.P. van Veenendaal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juli 2023 met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 12 september 2023 met zes producties. [gedaagde] heeft producties 7 en 8 niet ingediend;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 6 oktober 2023 met producties 6 tot en met 10.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2023. Daarbij zijn de heer [eiser sub 1] (hierna: [eiser sub 1] ) en mevrouw [eiseres sub 1] (hierna: [eiseres sub 1] ) verschenen, bijgestaan door mr. M.P.H. van Wezel. [gedaagde] is ook verschenen, bijgestaan door mr. J.P. van Veenendaal. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.
2. Wat is er gebeurd?
2.1.
[gedaagde] huurde met ingang van 1 januari 2023 de woning aan het adres [adres] in [plaats] van [eiser] ., alwaar zij eind november 2022 is ingetrokken. De huurprijs bedroeg € 650,00 per maand en het voorschot nutsvoorzieningen € 100,00.
[gedaagde] heeft in het kader van de huurrelatie recht op het medegebruik van de ruimte op de begane grond. Op de begane grond maakte [eiser] . ook gebruik van de voor- en achtertuin, de woonkamer, de keuken en het toilet, omdat [eiseres sub 1] aldaar haar bloemenstal exploiteert. De verhoudingen tussen partijen is gaandeweg verslechterd, waarna [gedaagde] het gehuurde op 26 april 2023 heeft verlaten.
3. Wat willen partijen over en weer van elkaar en wat vinden zij over en weer daarvan?
in conventie
3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft [eiser] . zijn vorderingen toegelicht. De vorderingen van [eiser] . komen op het volgende neer.
3.2.
Ten eerste vordert [eiser] . een gebruiksvergoeding van € 600,00 voor de maand december 2022, omdat volgens [eiser] . partijen mondeling zouden hebben afgesproken dat [gedaagde] dit bedrag zou betalen voor het gebruik van het gehuurde, dan wel omdat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt door zonder grondslag in december 2022 in de woning te hebben verbleven.
Ten tweede stelt [eiser] . dat [gedaagde] de huurovereenkomst niet (tijdig) heeft opgezegd. Hij vordert daarom € 750,00 aan huur en voorschotbedrag servicekosten voor de maand mei 2023.
Ten derde stelt [eiser] . dat [gedaagde] de afrekening nutsvoorzieningen nog moet betalen. Dit komt neer op een bedrag van € 720,87 voor de periode van december 2022 tot en met april 2023.
Ten vierde vordert [eiser] . € 1.130,00 voor de kosten die hij heeft moeten maken vanwege niet-correcte oplevering door [gedaagde] .
Ten vijfde stelt [eiser] . dat [gedaagde] nog het Humax kastje van Ziggo (hierna: het Ziggo-kastje) onder zich heeft en vordert hij teruggave van het Ziggo-kastje uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft.
Ten zesde vordert [eiser] . € 86,85 aan schadevergoeding (zijnde betaalde huur voor dit Ziggo-kastje), omdat hij zonder het Ziggo-kastje het abonnement met Ziggo niet op kan zeggen, te vermeerderen met een bedrag van € 28,95 per maand vanaf 1 juli 2023 tot het moment dat het Ziggo-kastje aan [eiser] . is geretourneerd.
[eiser] . verrekent met het totaal van zijn vorderingen de borg van € 750,00 die [gedaagde] aan hem heeft betaald.
Tot slot vordert [eiser] . veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten van € 569,76 en de proceskosten.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiser] . en voert verweer.
Ten eerste stelt [gedaagde] dat niet is afgesproken dat zij een gebruiksvergoeding zou betalen voor de maand december 2022, maar dat juist is afgesproken dat zij in december 2022 gratis in de woning mocht verblijven.
Ten tweede stelt [gedaagde] dat door een incident dat op 5 april 2023 tussen haar en
[eiser] . heeft plaatsgevonden, [eiser] . haar niet meer het huurgenot kon verschaffen dat zij mocht verwachten. Op 5 april 2023 heeft [eiser] . wanprestatie dan wel onrechtmatige daad gepleegd. Daarom vindt [gedaagde] dat de huurprijs voor april 2023 met 100% moet worden verminderd en dat zij ook de huur voor mei 2023 niet verschuldigd is.
Ten derde stelt [gedaagde] dat het stroom- en gasverbruik door [eiser] . zelf is veroorzaakt, omdat de woning niet goed is geïsoleerd en gebrekkig is.
Ten vierde stelt [gedaagde] dat, indien er schade is aan de woning, dit door [eiser] . is toegebracht en niet door haar. Ook heeft ze nooit iets vernield of het huis vies gemaakt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] weersproken dat zij het Ziggo-kastje heeft meegenomen.
[gedaagde] concludeert daarom tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] . dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . en veroordeling van [eiser] . in de proceskosten.
in reconventie
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft [gedaagde] haar vorderingen toegelicht en haar eis in reconventie gewijzigd.
3.5.
Ten eerste stelt [gedaagde] dat de heer [eiser sub 1] (hierna te noemen: [eiser sub 1] ) haar heeft geduwd en geslagen en inbreuk heeft gemaakt op haar privacy door ongevraagd het gehuurde te betreden alsmede door adresgegevens te achterhalen. Daarom vordert [gedaagde] € 1.000,00 als immateriële schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad.
Ten tweede vordert [gedaagde] € 1.000,00 immateriële schadevergoeding op grond van smaad, laster en belediging. Daarbij vordert [gedaagde] een dwangsom van € 1.000,00 voor elke keer dat [eiser] . zich weer schuldig maakt aan smaad, laster en belediging en het achterhalen van haar adresgegevens.
Ten derde vordert [gedaagde] de huur van april 2023 van € 750,00 terug (100% huurprijsvermindering), omdat zij stelt geen huurgenot te hebben gehad in deze maand.
Ten vierde vordert [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad en misbruik van procesrecht schadevergoeding van € 1.000,00 voor betaalde advocaatkosten, € 350,00 voor het eigen risico wegens een nacht op de spoedafdeling van het ziekenhuis en consult cardioloog en psycholoog en € 300,00 voor de huur van een verhuisbus.
Ten vijfde wil [gedaagde] de betaalde borg van € 750,00 van [eiser] . terug krijgen.
Tot slot vordert [gedaagde] veroordeling van [eiser] . in de proceskosten.
3.6.
[eiser] . is het niet eens met de vorderingen van [gedaagde] en voert verweer. Volgens [eiser] . is er geen sprake van onrechtmatig handelen, immateriële schade en smaad, laster en belediging dan wel inbreuk op privacy. Verder is volgens [eiser] . voor huurprijsvermindering voor de maand april 2023 geen grondslag, omdat er geen sprake is van een gebrek aan de woning dan wel verminderd huurgenot. Met betrekking tot de borg heeft [eiser] . zich in conventie op verrekening beroepen. [eiser] . concludeert daarom tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.Wat oordeelt de kantonrechter?

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in conventie
Gebruiksvergoeding december 2022
4.2.
[eiser] . vordert een gebruiksvergoeding van € 600,00 voor de maand december 2022, omdat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt door zonder grondslag in december 2022 in de woning te hebben verbleven. [gedaagde] stelt daar tegenover dat er wel een grondslag was, namelijk de mondelinge overeenkomst dat zij in december 2022 wél gratis in de woning mocht verblijven. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.3.
[gedaagde] beroept zich op het rechtsgevolg van het bestaan van de mondelinge overeenkomst, namelijk het gratis mogen verblijven in de woning. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling echter aangegeven niet meer zeker te weten of [eiser sub 1] of [eiseres sub 1] haar dit zou hebben toegezegd en wanneer dit precies zou zijn geweest. Het bestaan van deze mondelinge overeenkomst is door [eiser] . gemotiveerd betwist. Gezen deze betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling met meer feiten en omstandigheden te onderbouwen. Nu [gedaagde] dit niet heeft gedaan wordt haar verweer als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd verworpen en stelt de kantonrechter vast dat niet tussen partijen is overeengekomen dat [gedaagde] in december 2022 gratis in de woning mocht verblijven. Met het verblijf in de woning in december 2022 zonder voor het gebruik daarvan te betalen is [gedaagde] dus ongerechtvaardigd verrijkt en moet zij de schade van [eiser] . vergoeden.
4.4.
Met betrekking tot de omvang van de vergoeding heeft [eiser] . een bedrag van € 600,00 gevorderd. [gedaagde] heeft niet weersproken dat dit een redelijke vergoeding is voor het gebruik van de woning. De vordering van € 600,00 wordt daarom toegewezen.
Huur en voorschotbedrag servicekosten mei 2023
4.5.
[eiser] . stelt dat [gedaagde] de huurovereenkomst niet (tijdig) heeft opgezegd en dat hij het verlaten van [gedaagde] van de woning op 26 april 2023 heeft aangemerkt als een kennisgeving van [gedaagde] om de huurovereenkomst te willen beëindigen. Gelet op de contractuele opzegtermijn van één maand vordert [eiser] . daarom een bedrag van € 750,00 (€ 650,00 aan huur en € 100,00 aan voorschotbedrag servicekosten voor de maand mei 2023 ). [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat de huurovereenkomst juridisch gezien doorliep, omdat zij de huur niet (tijdig) heeft opgezegd. [gedaagde] is echter van mening dat [eiser] . wanprestatie dan wel onrechtmatige daad heeft gepleegd tijdens het incident op 5 april 2023 en hij haar hierdoor niet meer het huurgenot kon verschaffen dat zij mocht verwachten. Daarom vindt [gedaagde] (dat niet alleen de huurprijs voor april 2023 met 100% moet worden verminderd maar ook) dat zij de huurprijs voor de maand mei 2023 niet verschuldigd is. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.6.
Met inachtneming van een opzegtermijn van één maand is de huurovereenkomst op 31 mei 2023 beëindigd. [gedaagde] is daarom in beginsel voor de maand mei 2023 de huur en het voorschotbedrag servicekosten verschuldigd. Nog los van de vraag of sprake is geweest van huurgenotderving over de maand mei 2023, kan het beroep van [gedaagde] op huurprijsvermindering voor deze maand haar niet baten. Een beroep op huurprijsvermindering kan namelijk niet bij wijze van verweer, maar alleen via een vordering. [gedaagde] heeft in reconventie geen vordering huurprijsvermindering voor de maand mei 2023 ingediend. De vordering van [eiser] . tot betaling van € 650,00 aan huurprijs wordt daarom toegewezen.
4.7.
De vordering tot betaling van het voorschotbedrag servicekosten van € 100,00 kan daarentegen zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet worden toegewezen. Gelet op de huurovereenkomst is [gedaagde] weliswaar verplicht een voorschotbedrag van € 100,00 te betalen, maar vanwege het vertrek van [gedaagde] op 26 april 2023 uit de woning, het einde van de huurovereenkomst per 31 mei 2023 en de gevorderde kosten in het kader van de afrekening nutsvoorzieningen (tot en met april 2023) kan niet geoordeeld worden dat [eiser] . voldoende belang heeft bij deze vordering. [1] Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat volgens de eigen stellingen van [eiser] . de kosten van het vastrecht voor nutsvoorzieningen voor rekening van hem en niet [gedaagde] kwamen.
Afrekening nutsvoorzieningen over de periode van december 2022 tot en met april 2023
4.8.
[eiser] . vordert € 720,87 in het kader van de afrekening nutsvoorzieningen voor de periode van december 2022 tot en met april 2023. [gedaagde] stelt dat het stroom- en gasverbruik door [eiser] . zelf is veroorzaakt, omdat de woning niet goed is geïsoleerd en gebrekkig is. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.9.
Op grond van artikel 7:204 lid 2 BW geldt dat een gebrek een staat of eigenschap is van de woning waardoor deze aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden woning. Artikel 7:207 BW geeft de huurder het recht een evenredige vermindering van de huurprijs te vorderen in geval van vermindering van huurgenot als gevolg van een gebrek. Het recht op huurprijsvermindering bestaat vanaf de dag waarop de huurder van het gebrek behoorlijk kennis heeft gegeven aan de verhuurder óf waarop het gebrek al in voldoende mate bekend was om tot maatregelen over te gaan, tot die waarop het gebrek is verholpen.
4.10.
Nog los van de vraag of de woning daadwerkelijk niet geïsoleerd en (daarom) gebrekkig is als bedoeld in artikel 7:204 BW, is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] de gestelde gebreken bij [eiser] . heeft gemeld en hem de gelegenheid heeft gegeven tot herstel van de gebreken. Bovendien heeft [gedaagde] geen juridische consequenties verbonden aan haar stelling dat het gehuurde gebrekkig is, zoals bijvoorbeeld een vordering tot huurprijsvermindering, waardoor dit niet ter beoordeling voorligt. [eiser] . en [gedaagde] hebben afgesproken dat de servicekosten worden afgerekend op basis van het voorschot en het daadwerkelijk gebruik. [gedaagde] moet daarom in beginsel de afrekening nutsvoorzieningen betalen.
4.11.
Met betrekking tot de omvang van de afrekening nutsvoorzieningen overweegt de kantonrechter het volgende. [eiser] . vordert de afrekening nutsvoorzieningen voor de periode van december 2022 tot en met april 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] . echter verteld dat met [gedaagde] enkel is afgesproken dat zij voor december 2022 een gebruiksvergoeding van € 600,00 hoefde te betalen, omdat de officiële papieren voor de huurovereenkomst nog niet af waren. [eiser] . heeft niet gesteld dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij naast de gebruiksvergoeding voor het gehuurde in de maand december 2022 ook nog een bedrag voor het verbruik van nutsvoorzieningen in de maand december 2022 moet betalen. De huurovereenkomst waarin de afspraken over de nutsvoorzieningen staan, gaat in per januari 2023. De kantonrechter stelt daarom vast dat er geen grondslag is voor de afrekening nutsvoorzieningen voor de maand december 2022. De afrekening nutsvoorzieningen met betrekking tot de maand december 2022 komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.12.
Verder stelt [eiser] . dat met [gedaagde] is afgesproken dat [gedaagde] 2/3 van de energiekosten zou betalen en dat [gedaagde] in de periode van januari 2023 tot en met april 2023
€ 400,00 aan voorschotbedragen heeft betaald. De kosten van het vastrecht voor nutsvoorzieningen komen voor rekening van [eiser] . [eiser] . heeft een overzicht van de kosten van de nutsvoorzieningen over de periode van december 2022 tot en met april 2023 [2] en ter onderbouwing daarvan stukken van Eneco [3] overgelegd. [gedaagde] heeft voorgaande stellingen en het overzicht als zodanig niet betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid hiervan. Uit het overzicht van [eiser] . blijkt dat de totale kosten voor de periode van januari 2023 tot en met april 2023 neerkomen op € 1.052,50. Het afgesproken aandeel van [gedaagde] van 2/3 hiervan bedraagt € 701,67. Gelet op het totaal van € 400,00 aan voorschotbedragen die [gedaagde] heeft betaald wordt € 301,67 (= € 701,67 - € 400,00) aan afrekening nutsvoorzieningen over de periode van januari 2023 tot en met april 2023 toegewezen.
Kosten niet-correcte oplevering
4.13.
[eiser] . stelt dat [gedaagde] de woning niet correct heeft opgeleverd en vordert daarom € 1.130,00 voor de kosten die hij hierdoor heeft moeten maken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] . een kostenoverzicht [4] overgelegd en foto’s van de woning [5] . [gedaagde] betwist de stelling van [eiser] . en zegt dat ze nooit iets heeft vernield of het huis vies heeft gemaakt. Verder stelt [gedaagde] dat het kostenoverzicht van [eiser] . niet als bewijs kan gelden, omdat iedereen dit overzicht kan hebben opgesteld. Wel heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling in reactie op vragen van de kantonrechter aangegeven dat zij inderdaad de spullen als te zien op de door [eiser] . overgelegde foto’s heeft achtergelaten, omdat er op 26 april 2023, de dag van haar verhuizing, er wederom onenigheid met [eiser] . ontstond. [gedaagde] wilde de woning zo snel mogelijk verlaten. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.14.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] . niet heeft gesteld en ook niet met stukken heeft onderbouwd hoe het gehuurde eind november 2022, toen [gedaagde] haar intrek in het gehuurde had genomen, eruit zag. Dit heeft hij ook niet gedaan na voormelde betwistingen van [gedaagde] . Een vergelijking tussen de staat van het gehuurde in november 2022 met de staat van het gehuurde op 26 april 2023 kan dus wegens een gebrek aan gegevens niet worden gemaakt en daarom kan de stelling van [eiser] . dat [gedaagde] het een ander zou hebben beschadigd of vernield (wand en kapstok) niet worden onderschreven. De gevorderde (reparatie)kosten die met de wand en de kapstok samenhangen, kunnen dan ook niet worden toegewezen.
4.15.
Weliswaar heeft [gedaagde] erkend dat zij spullen heeft achtergelaten, maar de kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] onder meer de omvang van de gestelde schade (waaronder schoonmaak- en afvoerkosten) betwist. Gelet op deze betwisting van [gedaagde] lag het op de weg van [eiser] . om zijn stelling met betrekking tot de omvang van de door hem gestelde schade nader te onderbouwen. [eiser] . had voorts kunnen uitwerken wat er precies allemaal is gedaan in de woning, wie de gestelde uren heeft gemaakt, waarom er € 40,00 per uur is gerekend, et cetera. Dit heeft [eiser] . allemaal niet gedaan. Gelet op voorgaande komt de omvang van de gestelde schade niet vast te staan en wordt de vordering tot betaling van de kosten vanwege niet-correcte oplevering van € 1.130,00 afgewezen.
Het Ziggo-kastje
4.16.
[eiser] . stelt dat [gedaagde] nog het Ziggo-kastje (hierna: het kastje) onder zich heeft en vordert teruggave van het Ziggo-kastje uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft en € 86,85 aan schadevergoeding, omdat zij zonder het Ziggokastje het abonnement niet op kan zeggen, te vermeerderen met een bedrag van € 28,95 per maand vanaf 1 juli 2023 tot het moment dat het Ziggo-kastje aan [eiser] . is geretourneerd.
4.17.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling ter betwisting gesteld dat zij het Ziggo-kastje niet heeft, niet heeft gehad en ook niet weet over wat voor kastje [eiser] . het heeft. Bovendien heeft [gedaagde] een abonnement met KPN en heeft ze dus niets aan een kastje van Ziggo. [eiser] . heeft vervolgens gesteld dat hij het Ziggo-kastje in november 2022 aan [gedaagde] heeft gegeven en het Ziggo-kastje altijd in de woning was. Op 26 april 2023 was het Ziggo-kastje volgens [eiser] . nergens meer te bekennen. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.18.
Ten eerste heeft [eiser] . gesteld dat het verweer van [gedaagde] tardief is, omdat het pas op de mondelinge behandeling is aangevoerd. De kantonrechter gaat niet in dit standpunt van [eiser] . mee, omdat [eiser] . tijdens de mondelinge behandeling inhoudelijk op het verweer van [gedaagde] heeft kunnen reageren en dit ook heeft gedaan (zie punt 4.17). Daarom is [eiser] . niet in zijn processuele belangen geschaad en neemt de kantonrechter het verweer van [gedaagde] mee in haar beslissing.
4.19.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] dat zij het Ziggo-kastje nooit heeft gehad, had het op de weg van [eiser] . gelegen om met meer feiten en omstandigheden te komen ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] in het bezit is van het kastje. Dit had [eiser] . kunnen doen door aan te geven wanneer hij het Ziggo-kastje precies aan [gedaagde] zou hebben gegeven, onder welke omstandigheden, waar dit kastje zich precies bevond en hoe het er uit zag en waarom het nodig was dit kastje aan [gedaagde] te geven nu [gedaagde] stelt dat zij een KPN-abonnement had. Nu [eiser] . dit allemaal heeft nagelaten, kan de kantonrechter niet vaststellen dat [gedaagde] in het bezit is (geweest) van het kastje. De vorderingen van [eiser] . tot teruggave, de dwangsom en de schadevergoeding worden daarom afgewezen.
Verrekening borg
4.20.
[eiser] . heeft tijdens de mondelinge behandeling en in zijn brief van
15 mei 2023 aan [gedaagde] [6] bevestigd dat hij een bedrag van € 750,00, dat [gedaagde] ten titel van borg aan hem heeft betaald, verrekent met het bedrag dat [gedaagde] aan hem verschuldigd is. De kantonrechter zal dit bedrag van € 750,00 daarom in mindering brengen op het door [gedaagde] aan [eiser] . verschuldigde bedrag. Met deze verrekening betaalt [eiser] . dus de borg van € 750,00 aan [gedaagde] terug.
Tussenconclusie
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- gebruiksvergoeding december 2022
- huur mei 2023

600,00
650,00
- afrekening nutsvoorzieningen
Subtotaal
- verrekening borg
301,67
1.551,67
750,00
+
-/-
Totaal
801,67
Buitengerechtelijke incassokosten
4.22.
[eiser] . maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na
1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] . heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Aan de wettelijke eisen voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Aangezien een totaalbedrag van € 801,67 wordt toegewezen, zullen de buitengerechtelijke kosten in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten hierover worden berekend. Een bedrag van € 120,25 wordt daarom toegewezen.
Proceskosten (waaronder nakosten)
4.23.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen kosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] . aan hem moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] . als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2,00 punten × tarief € 135,00)
Totaal
643,14
4.24.
Tot de proceskosten behoren ook de nakosten. Deze kosten worden na de beoordeling in reconventie worden begroot, in verband met de samenhang tussen de zaak in conventie en in reconventie.
in reconventie
Immateriële schadevergoeding vanwege mishandeling en inbreuk op privacy
4.25.
[gedaagde] stelt dat [eiser sub 1] haar heeft geduwd en geslagen en inbreuk heeft gemaakt op haar privacy door ongevraagd het gehuurde te betreden alsmede door adresgegevens te achterhalen. Daarom vordert [gedaagde] € 1.000,00 immateriële schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, vanwege haar lichamelijke en mentale klachten.
Volgens [eiser] . is er geen sprake van onrechtmatig handelen en immateriële schade. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.26.
Voor een mogelijke toekenning van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad moet er voldaan zijn aan de vereisten van artikel 6:162 BW. Deze vereisten zijn een daad, onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade, causaliteit en relativiteit. Gelet op artikel 150 Rv moet [gedaagde] stellen dat aan deze vereisten is voldaan en bovendien haar stellingen zo nodig onderbouwen.
4.27.
Tussen partijen staat vast dat op 5 april 2023 een incident tussen [gedaagde] en [eiser] . heeft plaatsgevonden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser sub 1] haar geduwd en geslagen, maar dit wordt door [eiser] . betwist.
4.28.
Gelet op de betwisting door [eiser] . lag het op de weg van [gedaagde] om meer feiten en omstandigheden te stellen en gegevens over te leggen, aan de hand waarvan de kantonrechter kan vaststellen dat [eiser sub 1] haar heeft
geslagen. Dit heeft zij niet gedaan. De verklaring van ene [A] [7] kan niet daartoe dienen omdat – nog los van het feit dat de overige persoonsgegevens van deze persoon ontbreken – in die verklaring niet staat dat deze persoon tijdens het videobellen heeft gezien dat [eiser sub 1] [gedaagde] heeft geslagen. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [gedaagde] haar stelling dat [eiser sub 1] haar heeft geslagen, onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat [gedaagde] door [eiser sub 1] is geslagen.
4.29.
Met betrekking tot de gestelde duw heeft [eiser sub 1] tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij [gedaagde] en [eiseres sub 1] uit elkaar heeft gehaald en dat [gedaagde] hierna op de grond terecht kwam. Gelet op het samenstel van feiten en omstandigheden kan volgens de kantonrechter hieruit worden opgemaakt dat er sprake is geweest van een duw met een val ten gevolg. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser sub 1] met deze duw de lichamelijke integriteit van [gedaagde] heeft geschonden en zich dus onrechtmatig heeft gedragen jegens [gedaagde] .
4.30.
[gedaagde] heeft haar gestelde
lichamelijkeklachten [8] , onderbouwd aan de hand van foto’s en gegevens van haar huisarts. [eiser] . betwist dat sprake is van lichamelijk letsel. De kantonrechter constateert dat in de notities van de huisarts van [gedaagde] in het kader van een consult op 17 april 2023 wordt gesproken van een incident op 4 april 2023 en een hematoom dat op 4 april 2023 is ontstaan. Dit is een dag vóór het incident van 5 april 2023 waar [gedaagde] schadevergoeding voor vordert. De blauwe plekken van [gedaagde] die zijn ontstaan op 4 april 2023 kunnen dus niet het gevolg zijn van de duw op 5 april 2023. In reactie op de betwisting van [eiser] . dat er überhaupt sprake is van lichamelijk letsel heeft [gedaagde] ook onvoldoende gesteld en onderbouwd dat zij lichamelijk letsel heeft geleden en zo ja, welke, als gevolg van de duw. Zo heeft [gedaagde] geen medische gegevens van ter zake deskundigen overgelegd die haar stellingen onderbouwen. Nog los van de vraag of aan de overige vereisten van onrechtmatige daad is voldaan, komt de schade niet vast te staan en wordt de vordering tot veroordeling van [eiser] . tot betaling van immateriële schadevergoeding vanwege
lichamelijkeklachten daarom afgewezen.
4.31.
Voor toekenning van immateriële schadevergoeding vanwege
mentaleklachten moet niet alleen voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 6:162 BW, maar ook aan de voorwaarden van de artikelen 6:95 jo. 6:106 BW. Nog los van de vraag of aan alle vereisten van artikel 6:162 BW is voldaan, kan de vordering van [gedaagde] met betrekking tot haar
mentaleklachten niet slagen, omdat gesteld noch gebleken is dat [eiser sub 1] het oogmerk had om haar zodanig nadeel toe te brengen of dat [gedaagde] in haar persoon is aangetast. [9] [gedaagde] heeft niet voldaan aan haar stelplicht en de vordering tot veroordeling van [eiser] . tot betaling van immateriële schadevergoeding vanwege
mentaleklachten wordt daarom afgewezen.
4.32.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding vanwege inbreuk op de privacy door ongevraagd het gehuurde te betreden alsmede door adresgegevens te achterhalen overweegt de kantonrechter als volgt.
4.33.
[eiser] . heeft betwist dat [eiser sub 1] (ongevraagd) dat deel van het gehuurde te hebben betreden, dat [gedaagde] uitsluitend mocht gebruiken. Tegenover deze betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om met meer feiten en omstandigheden te komen, bijvoorbeeld wanneer dit is gebeurd. Dit heeft [gedaagde] nagelaten. De selfie van [gedaagde] met op de achtergrond [eiser sub 1] , die [gedaagde] heeft overlegd [10] , kan haar niet baten reeds omdat gesteld noch gebleken dat deze foto niet in een ruimtes van het gehuurde is genomen die partijen gezamenlijk gebruikten. Nu [gedaagde] niet voldoende aan haar stelplicht, waarvan de onderbouwplicht deel uitmaakt, heeft voldaan, komt niet vast te staan dat [eiser] . ongevraagd ruimtes van het gehuurde heeft betreden waarvan alleen [gedaagde] gebruik mocht maken.
4.34.
Ten aanzien van het achterhalen door [eiser] . van de adresgegevens van [gedaagde] heeft [gedaagde] ook niet voldaan aan haar stelplicht. Zoals toegelicht onder punt 4.26. moet [gedaagde] stellen dat voldaan is aan de vereisten van artikel 6:162 BW. [gedaagde] heeft niet gesteld welke onrechtmatigde handeling [eiser sub 1] heeft verricht om haar adresgegevens te achterhalen. De vordering wordt, nog los van de vraag of is voldaan aan de overige vereisten van artikel 6:162 BW, reeds hierom afgewezen.
Schadevergoeding vanwege smaad, laster en belediging
4.35.
[gedaagde] vordert op grond van smaad, laster en belediging € 1.000,00 immateriële schadevergoeding, omdat [eiser sub 1] naar een ander persoon zou hebben geroepen dat hij nog
€ 10.000,00 van haar krijgt, wat in strijd met de waarheid is. [eiser] . betwist dat hij heeft geroepen dat hij nog € 10.000,00 van [gedaagde] krijgt. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.36.
Smaad en laster zijn vormen van belediging. Er is sprake van eenvoudige belediging wanneer opzettelijk iemands eer of goede naam wordt aangerand [11] , van smaad wanneer dit gebeurd door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven [12] en van laster wanneer de smadelijke uitlatingen in strijd met de waarheid zijn [13] . [gedaagde] moet stellen en onderbouwen dat zij door de gestelde uitlating door [eiser] . opzettelijk in haar eer of goede naam is aangerand. Dat heeft zij niet, althans onvoldoende gedaan. Nu [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar stelplicht, komt niet vast te staan dat er sprake is van belediging, smaad of laster. De vordering tot veroordeling van [eiser] . tot betaling van schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
Dwangsom
4.37.
Nu de vorderingen van [gedaagde] met betrekking tot schadevergoeding wegens smaad, laster en belediging en het achterhalen van haar adresgegevens worden afgewezen, wordt ook de dwangsom met betrekking tot deze vorderingen afgewezen.
Retour huur enservicekostenvoorschot voor de maand
april 2023
4.38.
[gedaagde] vordert de huurprijs van april 2023 inclusief servicekostenvoorschot van in totaal € 750,00 terug, omdat zij stelt in die maand geen huurgenot te hebben gehad door het handelen van [eiser] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij meent dat zij recht heeft op 100% huurprijsvermindering. Volgens [eiser] . is voor huurprijsvermindering voor de maand april 2023 geen grondslag, omdat er geen sprake is van een gebrek aan de woning en [gedaagde] van het gehuurde gebruik heeft kunnen maken. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.39.
Tussen [eiser] . en [gedaagde] is niet in geschil dat er irritaties bestonden en er op 5 april 2023 een incident heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft echter niet gesteld dat [eiser] . de overige dagen van april 2023 ook voor verminderd huurgenot heeft gezorgd. De onenigheid op 26 april 2023 kan niet hebben geleid tot verminderd huurgenot, omdat [gedaagde] zelf al van plan was om op deze dag het gehuurde definitief te verlaten. Verder moest [gedaagde] de keuken delen en deze soms schoonmaken, maar [gedaagde] wist op voorhand dat in het kader van de huurrelatie [eiser] . deze keuken ook zou gebruiken in verband met de bloemenstal. Dit is dus iets wat [gedaagde] mocht verwachten en levert geen verminderd huurgenot op. Ook het niet in ontvangst willen nemen door [eiser] . van pakketjes voor [gedaagde] is geen reden voor huurprijsvermindering. Gesteld noch gebleken dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] . pakketjes voor [gedaagde] moest aannemen. Bovendien heeft het wel of niet aannemen van pakketjes door [eiser] . niets te maken met het genot van de woning. [gedaagde] heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de kantonrechter kan opmaken dat zij vanwege de gedragingen van [eiser] . de gehele maand april 2023 geen huurgenot heeft gehad. Gezien voorgaande ziet de kantonrechter geen reden voor huurprijsvermindering. De kantonrechter wijst de vordering tot terugbetaling van de huur inclusief servicekostenvoorschot voor de maand april 2023 daarom af.
Schadevergoeding advocaatkosten, eigen risico en verhuisbus
4.40.
[gedaagde] vordert op grond van onrechtmatige daad en misbruik van procesrecht schadevergoeding van € 1.000,00 voor betaalde advocaatkosten, € 350,00 voor eigen risico wegens een nacht op de spoedafdeling van het ziekenhuis en consult cardioloog en psycholoog en € 300,00 voor de huur van een verhuisbus. Volgens [eiser] . is er geen sprake van onrechtmatig handelen en immateriële schade. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.41.
Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als [eiser] . zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende, dan wel behoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. [14] [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat er sprake is van misbruik van procesrecht door [eiser] . De vordering tot betaling van € 1.000,00 schadevergoeding voor betaalde advocaatkosten wordt daarom afgewezen.
4.42.
Zoals ook onder punt 4.26. is toegelicht moet voor een mogelijke toekenning van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad voldaan zijn aan de vereisten van artikel 6:162 BW. Deze vereisten zijn een daad, onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade, causaliteit en relativiteit. Gelet op artikel 150 Rv moet [gedaagde] stellen dat aan deze vereisten is voldaan en bovendien haar stellingen zo nodig onderbouwen.
4.43.
Ten aanzien van de vordering tot veroordeling van [eiser] . tot betaling van schadevergoeding van € 350,00 voor eigen risico heeft [gedaagde] haar vordering, gelet op de betwisting door [eiser] ., onvoldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft, ondanks haar aankondiging om productie 7 en 8 over te leggen, enkel een stuk van de huisarts [15] overgelegd. Uit dit stuk blijkt dat haar hematoom op 4 april 2023 is ontstaan en niet op 5 april 2023. Verder blijkt nergens uit dat zij een nacht op de spoedafdeling van het ziekenhuis heeft moeten doorbrengen, een consult bij een cardioloog en/of een psycholoog heeft gehad en dat dit te wijten is aan het incident van 5 april 2023. De toerekenbaarheid, schade en het causale verband met het incident van 5 april 2023 komen niet vast te staan. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.44.
De vordering tot betaling van € 300,00 schadevergoeding voor de huur van een verhuisbus wordt ook afgewezen. De verhoudingen tussen [eiser] . en [gedaagde] waren verstoord, maar het is [gedaagde] haar eigen keuze geweest om het gehuurde te verlaten. [gedaagde] heeft niet gesteld welke onrechtmatige gedraging zou hebben geleid tot schade in de zin van de kosten voor het huren van een verhuisbus. [gedaagde] heeft zelf besloten om een verhuisbus te huren en moet zelf de kosten hiervan dragen.
Terugbetaling borg
4.45.
De vordering tot terugbetaling van de borg kan vanwege de verrekening van dit bedrag in conventie niet worden toegewezen. Door de verrekening is de borg immers terugbetaald. De kantonrechter wijst de vordering tot veroordeling van [eiser] . tot terugbetaling van de borg daarom af.
Proceskosten
4.46.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten. Dit betekent dat zij haar eigen kosten moet dragen en de proceskosten van [eiser] . aan haar moet betalen. De proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] . worden begroot op € 330,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x € 330,00 x factor 0,5 wegens de samenhang tussen de vorderingen en stellingen in conventie en reconventie).
4.47.
Tot de proceskosten behoren ook de nakosten. Deze kosten worden hierna begroot, in verband met de samenhang tussen de zaak in conventie en in reconventie.
zowel in conventie als reconventie
Nakosten
4.48.
Tot de proceskosten horen ook de nakosten (kosten die na het vonnis zijn ontstaan). Die kosten worden vastgesteld op € 135,00 aan salaris gemachtigde. Als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna moet worden betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van de betekening aan [eiser] . betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.49.
[eiser] . vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de veroordelingen betekent dat partijen het vonnis direct kunnen (laten) uitvoeren, als hun wederpartij niet aan het vonnis voldoet. Of het vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, moet worden beoordeeld door een afweging van de belangen van partijen. [eiser] . wordt als degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, vermoed het vereiste belang te hebben bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. [16] Gesteld noch gebleken is van een belang van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten. Daarom kan niet worden gezegd dat het belang van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder weegt dan het belang van [eiser] . om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. Daarom wordt het vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagde] kan dus niet wachten met het voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] . te betalen een bedrag van € 921,92, bestaande uit de hoofdsom van € 801,67 en buitengerechtelijke incassokosten van € 120,25;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; zij moet de proceskosten van [eiser] . van € 643,14 aan hem betalen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; zij moet de proceskosten van [eiser] . van € 330,00 aan hem betalen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
zowel in conventie als reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van € 135,00. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij de kosten van betekening betalen;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op
19 juni 2024.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Zie productie 2 van [eiser] .
3.Zie productie 5 van [eiser] .
4.Zie productie 7 van [eiser] .
5.Zie productie 4 van [eiser] .
6.Zie productie 7 van [eiser] .
7.Ze productie 2 van [gedaagde] .
8.zijnde “ander nadeel” als bedoeld in artikel 6:95 in verbinding met artikel 6:106 BW.
9.Artikel 6:106 BW.
10.Zie productie 4 van [gedaagde] .
11.Artikel 266 Wetboek van Strafrecht.
12.Artikel 261 Wetboek van Strafrecht.
13.Artikel 262 Wetboek van Strafrecht.
14.Zie het arrest van de Hoge Raad van 15 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2360).
15.Productie 5 van [gedaagde] .
16.Zie het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688).