ECLI:NL:RBMNE:2024:3991

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
23/511
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving tegen bomenkap na valwind in Leusden

In deze zaak hebben eisers, bewoners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de bomenkap op een terrein dat eigendom is van derde-partij. De bomenkap vond plaats na een hevige valwind op 18 juni 2021, die veel schade aanrichtte in de regio. Eisers stellen dat derde-partij zonder de vereiste omgevingsvergunning bomen heeft gekapt, en verzoeken om een herplantplicht op te leggen. Het college van burgemeester en wethouders heeft het verzoek afgewezen, met de argumentatie dat handhavend optreden in deze situatie in strijd zou zijn met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep van eisers behandeld op 26 maart 2024 en geconcludeerd dat het college terecht heeft afgezien van handhavend optreden. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is geleverd dat ook stabiele bomen zijn gekapt en dat de bijzondere omstandigheden van de valwind en de daaropvolgende noodmaatregelen van het college rechtvaardigen dat er geen handhaving plaatsvindt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] en 39 anderen, uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. W. van der Wel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V.uit [vestigingsplaats] ,
(gemachtigde: mr. J. van de Riet).
Partijen worden in deze uitspraak eisers, het college en derde-partij genoemd.

Inleiding

1. Eisers wonen rondom een terrein van ongeveer 40 are (kadastraal bekend als sectie C, percelen [nummer 1] en [nummer 2] ), dat wordt omsloten door de [straat 1] , [straat 2] , [straat 3] en de [straat 4] in [woonplaats] (gemeente Utrechtse Heuvelrug). Derde-partij is eigenaar van dit terrein. Op het terrein stonden naald- en loofbomen, struiken en bosschages, enkele bouwwerken en er was een vijver.
2. Op 18 juni 2021 werd [woonplaats] getroffen door zeer heftig noodweer. Daarbij heeft een hevige valwind in korte tijd veel schade aangericht aan onder meer woningen en natuur. Ook op het terrein heeft deze valwind schade veroorzaakt.
3. Op 23 juni 2021 is op de website van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (de gemeente) een bericht geplaatst waarin het volgende is vermeld:
“(..)Door de valwind van 18 juni zijn veel bomen in een deel van [woonplaats] omgewaaid en beschadigd geraakt. Het gaat om zowel gemeentelijke bomen als bomen op particulier terrein. De omgewaaide bomen kunnen, voor zover dat nog niet is gebeurd, worden verwijderd.(..)In veel gevallen is in de afgelopen dagen besloten om gevaarlijke bomen direct te vellen. In normale omstandigheden moet daarvoor van te voren een noodkapvergunning worden aangevraagd. Dat is nu uiteraard niet gebeurd en dat is in deze situatie ook heel logisch.(..)Het is mogelijk dat u een boom op uw perceel heeft staan die nog gekapt moet worden, omdat die gevaar oplevert. Wij willen u vragen om voor bomen die na 5 juli 2021 worden gekapt wel vooraf een noodkap aan te vragen.(..)”.
4. Op 5 juli 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente het terrein geïnspecteerd naar aanleiding van klachten uit de buurt dat derde partij goede bomen zou hebben gekapt om het terrein bouwrijp te maken voor nieuwbouwplannen. Uit het gecontroleerde ter plaatse is niet af te leiden of en hoeveel bomen of houtopstanden zijn gekapt waarvoor een omgevingsvergunning nodig is.
5. Op 10 juni 2022 heeft het college van eisers het verzoek ontvangen om handhavend op te treden tegen zowel bomenkap op het terrein zonder omgevingsvergunning, als tegen overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb). Eisers hebben verzocht om aan derde-partij een herplantplicht op te leggen. Het college heeft het verzoek ten aanzien van de Wnb voor verdere behandeling doorgestuurd naar het bevoegde gezag: dat is het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. Het college heeft het verzoek ten aanzien van de bomenkap in behandeling genomen. Vervolgens heeft het college het verzoek met het besluit van 29 juli 2022 afgewezen.
6. Met de beslissing op bezwaar van 13 december 2023 (het bestreden besluit) is het college, met een wijziging van de grondslag van het besluit, bij de afwijzing van het verzoek gebleven. Volgens het college is wel sprake van een overtreding, namelijk van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2022 (Bomenverordening 2022), doordat op het terrein diverse vergunningplichtige bomen zijn gekapt zonder de benodigde omgevingsvergunning, maar ziet het college af van handhavend optreden gelet op de bijzondere omstandigheden. Volgens het college is handhavend optreden in deze situatie in strijd met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
7. De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser] en 5 andere omwonenden, mr. C.J. Tijman, waarnemer van de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, de gemachtigde van derde-partij en [A] .
8. Op dezelfde dag heeft de rechtbank het beroep van eisers behandeld tegen de beslissing op bezwaar van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht over het handhavingsverzoek over overtreding van de Wnb. In die zaak, met zaaknummer UTR 23/1553, wordt vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt of het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
10. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum het handhavingsverzoek is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
11. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
12. Tussen partijen staat niet ter discussie dat op het terrein bomen zijn gekapt zonder de vereiste omgevingsvergunning. Hierdoor is er sprake van een overtreding van artikel 2.2, eerste lid, onder g van de Wabo en artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2013 (geldend van 1 oktober 2013 tot en met 28 maart 2022), alsook van de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2022 (geldend vanaf 29 maart 2023).
13. Eisers voeren aan dat derde-partij meer bomen heeft gekapt dan enkel de bomen die een gevaarlijke situatie opleverden als gevolg van de valwind. Volgens eisers zijn ook bomen gekapt die wel stabiel waren. Voor deze bomen gaat volgens eisers een beroep op het vertrouwensbeginsel niet op en heeft derde partij misbruik van het vertrouwensbeginsel gemaakt, omdat het terrein hierdoor feitelijk bouwrijp is gemaakt voor de nieuwbouwplannen van derde partij. Eisers vinden dat het college tegen derde-partij handhavend dient op te treden door een herplantplicht op te leggen.
14. De rechtbank geeft eisers geen gelijk. Het college heeft toegelicht dat de valwind in [woonplaats] een calamiteit was met grote gevolgen voor de inwoners en de gemeentelijke capaciteit. Door de valwind is een groot aantal bomen omgewaaid en is op veel plekken een gevaarlijke situatie voor de inwoners van [woonplaats] ontstaan. Vanwege de uitzonderlijke omstandigheden heeft het college vlak na de valwind besloten om tijdelijk tot 5 juli 2021 noodkap zonder omgevingsvergunning toe te staan. Het college heeft dit op 23 juni 2021 op de website gepubliceerd. Hoewel de mededeling op de website, dat er tot 5 juli 2021 geen noodkapvergunning hoeft te worden aangevraagd, niet berust op een juridisch rechtsgeldig besluit, heeft de derde-partij hierop volgens het college mogen vertrouwen. Het achteraf alsnog een omgevingsvergunning voor noodkap laten aanvragen zou strijd opleveren met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank kan dit volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat ook stabiele bomen zijn gekapt. Er zijn geen concrete feiten aangeleverd, zoals foto’s waarop de bomen staan die niet geveld hadden hoeven worden. Ook kan dat niet worden afgeleid uit het rapport dat de toezichthouder van de gemeente na het bezoek aan het terrein van 5 juli 2021 heeft opgesteld. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen dat stabiele, niet-gevaarlijke bomen zijn gekapt.
15. Het college heeft aangevoerd dat naar aanleiding van de valwind geen herplantplichten zijn opgelegd in het gebied waar de valwind heeft gewoed. Volgens het college zou het aan derde-partij opleggen van een herplantplicht in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel, omdat dit aan anderen niet is opgelegd. Er zijn immers met de valwind op grote schaal bomen omgewaaid en wegens de gevaarlijke en urgente situatie verwijderd. De rechtbank kan volgen dat ook het gelijkheidsbeginsel een bijzondere omstandigheid is voor het college om van handhavend optreden af te zien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht afgezien van handhavend optreden.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en
mr. E.M. van der Linde en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van
mr.G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.