ECLI:NL:RBMNE:2024:3987

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
23/565
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het buiten behandeling stellen van een aanvraag om omgevingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een adres in Utrecht, die hij op 6 augustus 2022 bij het college heeft ingediend. De aanvraag betreft het vergroten van de kelder, het maken van een bergruimte op kelderniveau en het verbouwen van de begane grond. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat deze niet zou voldoen aan de indieningsvereisten. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is vervolgens in beroep gegaan.

De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 behandeld. De kern van het geschil is of de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. Eiser betwist dit en stelt dat de ingediende tekeningen correct zijn. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank stelt vast dat de ingediende tekeningen onderdeel uitmaken van de aanvraag en dat de discussie over de eigendomssituatie van de stoep niet relevant is voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.

De rechtbank concludeert dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden, maar dat eiser geen proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college), verweerder,
(gemachtigde: J. Hillenaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het adres [adres] in [plaats] [nummer] , die hij op 6 augustus 2022 bij het college heeft ingediend.
2. De aanvraag ziet op de volgende activiteiten:
- het vergroten van de kelder met twee ruimten onder de huidige serre;
- het maken van een bergruimte op kelderniveau;
- het verbouwen van de begane grond, met name de serre, door het aanbrengen van een slaapkamer met natte groep en het aanbrengen van een gewijzigde trap naar de eerste verdieping.
3. Met de e-mail van 31 augustus 2022 heeft het college eiser in de gelegenheid gesteld aanvullende gegevens aan te leveren. Het college heeft met het besluit van 12 oktober 2022 (het primaire besluit) de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag niet zou voldoen aan de indieningsvereisten. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. In het bestreden besluit van 23 december 2022 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
4. Eiser is tegen het bestreden besluit in beroep gegaan. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Geschil

6. Tussen partijen is in geschil of de aanvraag voor een omgevingsvergunning terecht door het college buiten behandeling is gesteld. Eiser vindt van niet. Volgens het college zijn onjuiste tekeningen ingediend van de bestaande situatie en toekomstige situatie en is ook een archeologievergunning vereist.

Beoordeling door de rechtbank

7. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat tekeningen die zijn ingediend bij een aanvraag onderdeel uitmaken van de aanvraag voor zover die betrekking hebben op hetgeen is aangevraagd. Eiser heeft bij zijn aanvraag tekeningen ingediend van de bestaande en de toekomstige situatie. Eiser heeft op de zitting een tekening overgelegd die hij in reactie op de e-mail van 31 augustus 2022 aan het college heeft verstrekt van de toekomstige situatie.
Ingetekende toegangstrap voorzijde van het pand
9. Op de bij de aanvraag ingediende tekening van de bestaande en vergunde situatie is een toegangstrap tot de kelder aan de voorzijde van het pand ingetekend. Partijen zijn het erover eens dat het realiseren van deze toegangstrap geen onderdeel uit maakt van de aanvraag. Eiser heeft hiervoor op 25 maart 2016 een omgevingsvergunning gekregen. De toegangstrap is nog niet gerealiseerd maar deze vergunningverlening was voor eiser de reden om de toegangstrap op de tekeningen in te laten tekenen.
10. Het college meent echter dat de ingediende tekeningen onjuist zijn vanwege deze ingetekende toegangstrap. Volgens het college kan het realiseren van de toegangstrap niet worden uitgevoerd omdat de stoep volgens het college in eigendom is van de gemeente. Het college vindt dat door eiser moet worden aangetoond dat de grond ter plaatse van de te realiseren doorgang in zijn eigendom is of dat hij toestemming van de eigenaar heeft verkregen. Over de eigendomssituatie van de stoep bestaat discussie tussen partijen.
11. Volgens eiser is de discussie over de eigendomssituatie van de stoep niet relevant voor de beoordeling van zijn aanvraag.
12. De rechtbank geeft eiser op dit punt gelijk. Uit de aanvraag blijkt niet dat eiser het realiseren van een toegangstrap tot de kelder aan de voorzijde van het pand heeft aangevraagd. Voor het college was ook duidelijk dat de toegangstrap geen onderdeel was van de aanvraag. Dat de tekeningen volgens het college op dit onderdeel niet zouden kloppen, is naar het oordeel van de rechtbank geen grond om een aanvraag buiten behandeling te stellen. Daarbij merkt de rechtbank op dat het college in de beslissing op bezwaar of in de te verlenen omgevingsvergunning had kunnen opnemen dat op de ingediende tekeningen weliswaar een vergunde toegangstrap was ingetekend, maar dat deze toegangstrap niet kan worden gerealiseerd. Dan was duidelijk geweest dat er geen consequenties zijn verbonden aan het feit dat de toegangstrap op de ingediende tekeningen was ingetekend. Deze beroepsgrond slaagt.
13. In het bestreden besluit is het college alleen ingegaan op de bezwaargronden over de ingetekende toegangstrap en de eigendomskwestie van de stoep. Volgens het college behoefden de overige bezwaargronden geen bespreking. Naar het oordeel van de rechtbank is dit gelet op het voorgaande niet terecht en is het bestreden besluit hierdoor gebrekkig gemotiveerd. Daarom alleen al zal de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigen en zal het college een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten nemen. In dat kader zal de rechtbank ook de andere beroepsgronden van eiser bespreken.
Archeologievergunning
14. Volgens het college is ook een archeologievergunning vereist, die eiser niet heeft en volgens het college niet aan eiser zal worden verleend. Op de zitting is duidelijk geworden dat eiser volgens het college een archeologievergunning nodig heeft voor het realiseren van de toegangstrap aan de voorzijde van het pand. Volgens eiser is dit echter niet relevant voor de beoordeling van zijn aanvraag omdat het realiseren van een toegangstrap geen onderdeel uitmaakt van zijn aanvraag.
15. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, maakt het realiseren van een toegangstrap geen onderdeel uit van de aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ontbreken van een archeologievergunning daarom ook geen reden vormen de aanvraag buiten behandeling te stellen. De beroepsgrond slaagt.
De aanduiding ‘‘horecaruimte’’ in de kelderruimte
16. Op de bij de aanvraag ingediende tekening van de bestaande en vergunde situatie is in de kelderruimte ‘‘horecaruimte’’ aangegeven. Eiser heeft toegelicht dat hij een oude tekening voor de aanvraag heeft gebruikt en dat hij niet voornemens is om de desbetreffende ruimte te wijzigen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het ook niet zijn bedoeling was om horeca-activiteiten of een horecafunctie aan te vragen en dat de aanvraag hier geen betrekking op heeft. Eiser heeft bovendien in de bezwaarfase erkend dat er sprake is van een omissie aan zijn zijde.
17. Volgens het college is de tekening onjuist en is dit ook niet eerder vergund. Ook dit was voor het college een grond om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
18. De rechtbank overweegt dat het voor partijen duidelijk is dat de aanduiding ‘‘horecaruimte’’ op de ingediende tekeningen een verschrijving is. Voor het college was ook duidelijk dat deze aanduiding geen onderdeel van de aanvraag was. De desbetreffende ruimte waarin de term horecaruimte is vermeld in de tekening, is geen ruimte die zal wijzigen. De aanvraag van eiser ziet namelijk niet op deze ruimte. Eiser moet bij zijn aanvraag tekeningen overleggen van de bestaande situatie van hetgeen eiser wil wijzigen in het pand. De rechtbank constateert dat eiser dit heeft gedaan. Dat er een tekening bij de aanvraag is ingediend van een ander deel van het pand waarin een fout is weergegeven, en welke fout ook door eiser is erkend, kan naar het oordeel van de rechtbank geen reden zijn om de aanvraag van eiser buiten behandeling te stellen. Dit omdat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een onvolledige aanvraag. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat in het geval bij het college de vrees bestond dat hiermee een horecafunctie en/of horeca-activiteiten vergund zou worden, het college in de beslissing op bezwaar of in de te verlenen omgevingsvergunning had kunnen opmerken dat het college de aanduiding ‘‘horecaruimte’’ heeft opgevat als een verschrijving. De beroepsgrond slaagt.
Aanduiding waarde geluidwerendheid
19. Eiser voert aan dat op de tekening van de toekomstige situatie die hij bij de aanvraag heeft ingediend, de waarde van de geluidwerendheid van de wanden en vloeren is aangegeven. Op de tekening van de begane grond is namelijk aangegeven dat zal worden voldaan aan geleidseis NEN 5077.
20. Op zitting is gebleken dat desbetreffende scheidingswand van boven naar beneden doorloopt, van de begane grond naar de kelder. Het college heeft ook erkend dat de geluidwerendheid voor de begane grond is aangegeven op de tekening. Het college meent echter dat dit ook voor het kelderniveau op de tekening weergegeven had moeten zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gebrek dat eenvoudig is aan te passen. Bij de beslissing op bezwaar is dit echter niet duidelijk gemaakt aan eiser. Dit blijkt ook niet duidelijk uit de e-mail van 31 augustus 2022 en het primaire besluit. Het college kan dit aspect alsnog bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar bij eiser uitvragen en betrekken bij de nieuw te nemen beslissing op het bezwaar van eiser. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond omdat het college de aanvraag van eiser ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar van 23 december 2022.
22. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
23. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 december 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024.
De rechter is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.