Zaak UTR 21/4864
De plaatsing van de balkons – in welke mate is er sprake van een overtreding?
17. Ten aanzien van de balkons is tussen partijen niet in geschil dat sprake is van een overtreding. Tussen partijen is wel in geschil in welke mate sprake is van een overtreding.
18. Eiser voert aan dat het college er ten onrechte vanuit is gegaan dat de vergunde afstand 1,85 meter van de balkons tot aan de tuinmuur betreft. Volgens eiser gaat het daarentegen om de afstand van de balkons tot aan de perceelgrens. Blijkens een meting van landmeetkundig bureau [bureau] B.V. (hierna [bureau] ) van 9 maart 2021 hangen de balkons op een afstand van 0,77 meter van de erfgrens. Hierdoor is er volgens eiser sprake van een afwijking van 1,08 meter ten opzichte van de vergunde situatie. Een dergelijke afwijking is (anders dan de 6 centimeter afwijking waar het college van is uitgegaan) niet gering van aard, zo stelt eiser.
19. Voor zijn standpunt dat moet worden uitgegaan van de afstand tot de perceelgrens wijst eiser op het hetgeen hierover is besproken op de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verleende omgevingsvergunning. Vergunninghouder heeft op de zitting verklaard dat de balkons twee meter van de erfgrens van eiser komen te hangen. Eiser wijst er ook op dat het onlogisch is om uit te gaan van de afstand tot de tuinmuur, omdat een tuinmuur kan worden verwijderd en in dit geval inmiddels ook (deels) is verwijderd. De situering van de balkons zou dan ook aan de hand van een vast na te meten punt moeten zijn, zoals een erfgrens.
20. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 21 oktober 2021 gemotiveerd toegelicht dat de vergunde afstand van 1,85 meter wel degelijk ziet op de afstand tussen het balkon en de tuinmuur. Dit volgt uit de tekeningen van de omgevingsvergunning. Het college wijst op de tekeningen op pagina 199, 203 en 198 van de omgevingsvergunning.
21. Het college wijst op de onderstaande tekening op pagina 199 van de omgevingsvergunning. Op deze tekening is te zien dat de afstand van 1,85 meter vanaf het balkon uitkomt aan de rechterzijde van de draagmuur (ondersteuningsbalk) die in het midden van het gebouw is geplaatst. De draagmuur en de afstand van 1,85 meter van het balkon tot de draagmuur zijn in de onderstaande afbeelding geel gearceerd.
22. Indien de bovenstaande tekening in samenhang wordt bekeken met de tekeningen op pagina 203 en 198 van de omgevingsvergunning, volgt daaruit dat de afstand van 1,85 meter eindigt bij de tuinmuur. Het college wijst daarbij op de onderstaande tekeningen. Op de linker tekening is te zien dat de eerder genoemde draagmuur niet is gesitueerd ter hoogte van een perceelgrens (de dikkere lijn), maar ter hoogte van een bebouwing (de dunnere lijn). Uit het rapport van de inspecteur van de gemeente van 15 april 2021 volgt dat dit de tuinmuur is.
23. De rechtbank kan deze toelichting van het college volgen en heeft geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. De rechtbank overweegt dat ook uit de rechtertekening hierboven, waarop de westgevel is afgebeeld, blijkt dat het gaat om een afstand van 1850 millimeter (1,85 meter) tot een muur. Dat is naar het oordeel van de rechtbank leidend. De rechtbank merkt in dat verband nog op dat de erfgrens in dit geval ook minder voor de hand ligt als ijkpunt, nu over de precieze ligging van de erfgrens juist discussie bestaat tussen partijen.
24. Uit het inspectierapport van 15 april 2021 volgt dat de afstand tussen de balkons en de tuinmuur ongeveer 1,785 meter is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dus terecht vastgesteld dat sprake is van een overtreding van 6 centimeter ten opzichte van de vergunde afstand.
Zijn er redenen om van handhaving af te zien?
25. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat of als handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
26. Het college vindt dat in deze concrete situatie van handhaving moet worden afgezien, omdat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Het gaat immers over een overschrijding van slechts 6 centimeter. Het college wijst er daarbij op dat het gaat om drie balkons met ieder een lengte van 3,3 meter en een diepte van 1,4 meter. Deze balkons hangen op ruim 20 meter hemelsbreed van de woning van eiser. Ook wijst het college op de plaatsing van hoge privacy schermen. Op de zitting is naar voren gekomen dat de schermen niet zijn geplaatst. Het college heeft echter aangegeven dat ook zonder de schermen de belangenafweging niet anders zou zijn, nu het gaat om een afwijking van 6 centimeter. Eiser heeft ter zitting bovendien aangegeven dat – indien sprake is van een overtreding van slechts 6 centimeter – hij de uitkomst van de belangenafweging als zodanig ook niet betwist.
27. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank de belangenafweging van het college volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht van handhavend optreden mogen afzien, omdat dit zodanig onevenredig zou zijn in verhouding met de te dienen belangen. De beroepsgrond slaagt niet.