ECLI:NL:RBMNE:2024:3969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
11148073 \ UV EXPL 24-133
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak, ontruiming in kort geding op grond van betalingsachterstand

In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.D. Poot, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagden, die sinds 1 maart 2024 in de woning verbleven, maar slechts de huur voor de maand maart hadden betaald. De overige huurpenningen en de waarborgsom waren onbetaald gelaten, ondanks wisselende redenen van de gedaagden. De gedaagden zijn niet verschenen op de zitting, waardoor verstek werd verleend. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, omdat de betalingsachterstand van meer dan drie maanden een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormt. De kantonrechter oordeelde dat het aannemelijk is dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden, en dat het belang van de eiser bij ontruiming op korte termijn zwaarder weegt dan het belang van de gedaagden om in de woning te blijven. De gedaagden werden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen twee dagen na betekening van het vonnis, en moesten ook de huurachterstand en de waarborgsom betalen. De gevorderde boetes werden afgewezen, omdat deze als oneerlijk werden aangemerkt. De gedaagden werden verder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Locatie Utrecht
Zaaknummer: 11148073 UV EXPL 24-133 WMB/61313
Vonnis in kort geding van 1 juli 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.D. Poot,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonend in [woonplaats 2] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagden] ,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 juni 2024;
  • de mondelinge behandeling van 24 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Op de mondelinge behandeling is [eiser] zelf niet verschenen, maar alleen zijn gemachtigde mr. Poot. [gedaagden] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de zitting verschenen. Wel heeft [gedaagden] op 21 juni 2024 een e-mail toegestuurd aan de griffie van de rechtbank, waarin hij voor een tweede maal heeft verzocht tot uitstel van de zitting en een toelichting heeft gegeven over de achtergrond van de huurachterstand. Op grond van het zwaarwegende belang van [eiser] om de zitting op korte termijn te laten plaatsvinden heeft de kantonrechter dat verzoek afgewezen. Mr. Poot heeft namens [eiser] vragen van de kantonrechter beantwoord en de gevorderde voorziening kort toegelicht.
1.3.
De kantonrechter heeft hierna bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagden] huurt sinds 1 maart 2024 van [eiser] de woning met het adres [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats 2] (hierna: de woning). In het huurcontract is vastgesteld dat de maandelijkse huurprijs € 2.950,00 bedraagt en dat [gedaagden] daarnaast een waarborgsom van € 5.900,00 moet betalen voor 1 maart 2024. [eiser] stelt dat [gedaagden] op 1 maart 2024 wel in de woning is ingetrokken, maar dat hij sindsdien slechts de huurpenning voor de maand maart heeft betaald. De overige huurpenningen als ook de waarborgsom heeft [gedaagden] volgens [eiser] onbetaald gelaten. Volgens [eiser] heeft [gedaagden] telkens toegezegd wel te zullen betalen, maar is betaling uitgebleven, en heeft [gedaagden] daarvoor telkens nieuwe en wisselende redenen gegeven. [eiser] wil dat [gedaagden] de onbetaalde huurpenningen, de waarborgsom en de contractuele boetes betaalt en dat hij op straffe van een dwangsom de woning binnen twee dagen ontruimt en is daarom dit kort geding gestart.

3.De beoordeling

Aan [gedaagden] wordt verstek verleend
3.1.
[gedaagden] is niet in de procedure verschenen. In kort geding zal de gedaagde of een advocaat namens hem naar de zitting moeten komen om als verschenen te kunnen worden aangemerkt. De dagvaarding is op de juiste manier aan [gedaagden] betekend. Om die reden wordt aan hem verstek verleend.
3.2.
Hoewel de voorzieningenrechter geen acht hoef te slaan op de door [gedaagden] voorafgaande aan de zitting toegestuurde e-mail, zal hieronder worden ingaan op de verweren van [gedaagden] Tevens wordt uitgelegd waarom de verweren van [gedaagden] niet opgaan en de vorderingen grotendeels worden toegewezen.
Het is aannemelijk dat de huurovereenkomst in de bodemprocedure zal worden ontbonden
3.3.
[eiser] vraagt de kantonrechter in deze kortgedingprocedure om de woning te ontruimen vooruitlopend op een (mogelijke) ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure. Dat is alleen mogelijk als het aannemelijk is dat de kantonrechter in de bodemprocedure de huurovereenkomst zal ontbinden. Bovendien moet vast staan dat van de verhuurder in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de huurder nog langer gebruik maakt van het gehuurde, ook al is de huurovereenkomst nog niet rechtsgeldig geëindigd. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van partijen.
3.4.
Vast staat dat [gedaagden] tot op heden slechts de huur over de maand maart 2024 heeft betaald. Voor het niet voldoen aan zijn betalingsverplichting geeft [gedaagden] volgens [eiser] telkens wisselende verklaringen. [eiser] heeft er verder op gewezen dat de heer [gedaagde sub 1] onderwerp is geweest van een aflevering van het programma “ [programmanaam] ” van [TV-zender] , waarin de heer [gedaagde sub 1] als oplichter wordt afgeschilderd.
3.5.
In zijn toelichting ontkent [gedaagden] dat sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht van zijn kant. Volgens hem is sprake van een probleem bij zijn Zweedse bank waardoor het onmogelijk was om de borg en de huurpenningen te betalen. Hij geeft in zijn e-mail van 21 juni 2024 aan dat hij op korte termijn weer gebruik kan maken van zijn Zweedse bankrekening. Daarnaast voert [gedaagden] aan dat hij en zijn vrouw slachtoffer zijn geweest van de toeslagaffaire, waardoor hij naar eigen verwachting binnen afzienbare tijd een bedrag van € 90.000,00 zal ontvangen. Verder benoemt [gedaagden] dat hij een goedlopend bedrijf op het gebied van e-bikes heeft en dat de voornoemde uitzending van [TV-zender] hem onterecht in een kwaad daglicht heeft gezet.
3.6.
In het midden kan blijven of sprake is van kwader trouw aan de zijde van [gedaagden] in het niet betalen van de huurpenningen en waarborgsom, zoals [eiser] heeft gesuggereerd. Feit is dat sprake is van een betalingsachterstand van in totaal € 14.750,00 (= € 5.900 aan waarborgsom +/+ € 8.850,00 aan huurpenningen voor de maanden april tot en met juni).
3.7.
Uit de e-mail van [gedaagden] van 21 juni 2024 volgt dat hij de vordering erkent. De door [gedaagden] genoemde problemen met de Zweedse bank, wat hier verder ook van zij, hebben niet tot gevolg dat [gedaagden] bevoegd is om zijn betalingsverplichting op te schorten. Het is aan [gedaagden] om zorg te dragen voor voldoende liquiditeit om de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst tussen partijen tijdig en correct na te komen. Bovendien zouden die vermeende problemen met de Zweedse bank al op 26 maart 2024 opgelost zijn, zoals blijkt uit de correspondentie die [eiser] heeft overgelegd. Ook de overige door [gedaagden] genoemde feiten en omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel.
3.8.
Het staat daarmee vast dat sprake is van een huurachterstand van (meer dan) drie maanden. Een achterstand van meer dan drie maanden is een ernstige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst die gewoonlijk voldoende is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter acht het daarom aannemelijk dat de bodemrechter de huurovereenkomst tussen partijen zal ontbinden.
3.9.
Op zichzelf is dat niet voldoende om ook ontruiming in kort geding toe te kunnen wijzen. Daarvoor moet ook het belang van [eiser] bij een ontruiming op korte termijn zwaarder wegen dan het belang van [gedaagden] om in de woning te blijven. In dit geval kan van [eiser] niet langer worden verlangd dat hij in afwachting van een bodemprocedure [gedaagden] de woning nog laat gebruiken. Gelet op de gang van zaken en het uitblijven van enige betaling tot nu toe, bestaat voldoende aanleiding om aan te nemen dat de betalingsachterstand verder zal oplopen. Nu [gedaagden] zelf stelt over voldoende financiële middelen te beschikken, zal het niet moeilijk zijn om een andere woning te vinden.
3.10.
[gedaagden] wordt daarom veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen twee dagen na betekening van dit vonnis. Ook wordt de gevorderde dwangsom toegewezen, met dien verstande dat deze wordt beperkt en gemaximeerd zoals in de beslissing staat vermeld. Daarnaast wordt [gedaagden] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de waarborgsom.
[gedaagden] hoeft geen boetes te betalen
3.11.
[eiser] vordert in deze procedure ook de betaling van contractuele boetes. De vordering is niet toewijsbaar om de navolgende redenen.
3.12.
[eiser] dient in het kader van de huurovereenkomst als professionele verhuurder te worden aangemerkt en [gedaagden] als consument. Dat betekent dat de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en de daarmee corresponderende bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn op de huurovereenkomst, en dat de kantonrechter die bepalingen ambtshalve moet toepassen. [eiser] beroept zich voor zijn vordering op twee boetebepalingen uit de huurovereenkomst, opgenomen in de artikelen 14.2 en 14.12.4. Die boetebepalingen moeten worden aangemerkt als algemene voorwaarden in de zin van artikel 6:231 BW, aangezien het bepalingen betreffen die onderdeel zijn van een standaardovereenkomst en die niet de kern van de prestaties aangeven. De kantonrechter moet daarom ambtshalve beoordelen of de boetebepalingen als oneerlijke bedingen moeten worden vernietigd.
3.13.
Uit artikel 14.2 volgt dat [gedaagden] een boete van een procent rente per maand moet betalen over onbetaald gebleven huurpenningen of andere kosten in het kader van de huurovereenkomst, zonder dat daar een ingebrekestelling voor is vereist. Uit artikel 14.12.4 volgt dat [gedaagden] een boete moet betalen van € 15,00 per dag per huurtermijn die niet tijdig en volledig wordt betaald, nadat hij tot betaling van die huurtermijn is aangemaand en een termijn van vijf dagen is verstreken, tot een maximum van 25% van de huurtermijn. Het samenstel van de bovenstaande bepalingen heeft tot gevolg dat [gedaagden] over een te laat betaalde huurtermijn naast de 1% per maand boete op grond van artikel 14.2 ook een boete zou moeten betalen van meer dan een 0,5% per dag op grond van 14.12.4. Uitgaande van een gemiddelde maand betekent dit dat per onbetaald gelaten huurtermijn een boete wordt gerekend van meer dan 14% per maand, waarbij verder nog sprake is van samengestelde boeterente op grond van artikel 14.2.
3.14.
De wettelijke rente voor consumentenovereenkomsten, die in het algemeen eerlijk wordt geacht, is vele malen lager dan de bedongen boetes. Een rechtvaardiging voor dit verschil is niet gesteld of gebleken. Door die hoge bedongen boetes wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten van partijen ten nadele van [gedaagden] aanzienlijk verstoord. Om die reden zijn de boetebedingen oneerlijk en worden zij vernietigd. Als gevolg daarvan worden de gevorderde boetes afgewezen.
[gedaagden] moet € 1.358,47 aan proceskosten betalen
3.15.
[gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,47
- griffierecht
543,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.358,47

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats 2] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij het zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling genoemd bij randnummer 4.1. voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
4.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om te betalen aan [eiser] :
€ 14.750,00, waarvan € 8.850,00 aan achterstallige huur tot en met 24 juni 2024 en € 5.900,00 aan waarborgsom;
€ 2.950,00 per maand vanaf 1 juli 2024 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden;
4.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.358,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2024.