ECLI:NL:RBMNE:2024:3967

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
16/182839-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag op moeder en diefstal uit haar woning met vrijspraak van moord

Op 28 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn moeder, [slachtoffer], en diefstal van goederen uit haar woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn moeder opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar te smoren, maar sprak hem vrij van moord wegens het ontbreken van voorbedachten rade. De rechtbank oordeelde dat de doodslag bewezen was, en legde een gevangenisstraf van 12 jaren op, wat lager was dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank erkende de affectieschade van de nabestaanden en kende hen een schadevergoeding toe van € 17.500,- per persoon. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de dood van het slachtoffer, waarbij forensisch bewijs, waaronder DNA-onderzoek, een cruciale rol speelde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de goederen van het slachtoffer had gestolen en deze had weggegooid in de berm van de A6. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/182839-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 mei 2024, 31 mei 2024 en 28 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie mrs. E. Wiersma en A.J.M. Vreekamp (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.A. Boersma, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat mr. A. Wijburg, advocaat te Amsterdam, namens de nabestaande [nabestaande 1] en van wat mr. L. Korfker, advocaat te IJmuiden, namens de nabestaanden [nabestaande 1] en [nabestaande 2] naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de standpunten van de deskundigen
M.J. Sjerps en L.V. van der Ham, forensisch statistici bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI).

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 30 mei 2024 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
primair
in de periode van 27 mei 2022 tot en met 28 mei 2022 in [woonplaats] opzettelijk en met voorbedachten rade zijn moeder [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar te smoren;
subsidiairtenlastegelegd als doodslag van zijn moeder, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van (poging tot) diefstal (met geweld) en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijke verkregen te verzekeren;
feit 2
in de periode van 27 mei 2022 tot en met 28 mei 2022 uit een woning gelegen aan het [adres] in [woonplaats] een alarmknop (merk Tunstall), (huis)telefoons, bankpas (Rabobank), (zwarte) handtas (met inhoud), (bruine) portemonnee en/of mobiele telefoon (merk Samsung) toebehorende aan [slachtoffer] heeft weggenomen, waarbij hij zich de toegang heeft verschaft en/of de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van de onder 1 primair ten laste gelegde moord wegens het ontbreken van voorbedachten rade. Zij acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag en de onder 2 ten laste gelegde diefstal met een valse sleutel wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen [1] zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Hieronder volgt een opsomming van de in die bijlage opgenomen bewijsmiddelen:
- voorlopig rapport van arts en forensisch patholoog drs. P.M.I. van Driessche inhoudende een onderzoek naar de mogelijke doodsoorzaak, zie bijlage II punt 1;
- rapport van arts en forensisch patholoog drs. P.M.I. van Driessche inhoudende een onderzoek naar de mogelijke doodsoorzaak, zie bijlage II punt 2;
- brief met beantwoording van aanvullende vragen door arts en forensisch patholoog drs. P.M.I. van Driessche, zie bijlage II punt 3;
- proces-verbaal van bevindingen inhoudende een onderzoek naar de weggenomen goederen, zie bijlage II punt 4;
- proces-verbaal van bevindingen inhoudende een weergave van de goederen die niet zijn gevonden, zie bijlage II punt 5;
- proces-verbaal van bevindingen inhoudende een onderzoek naar de mobiele telefoon van het slachtoffer, zie bijlage II punt 6;
- proces-verbaal van bevindingen inhoudende het aantreffen van (deel) weggenomen goederen, zie bijlage II punt 7;
- verklaring van verdachte ter terechtzitting over het door hem bestuurde voertuig, zie bijlage II punt 8;
- proces-verbaal van bevindingen inhoudende een onderzoek naar de rittenstaat van het voertuig van verdachte, zie bijlage II punt 9;
- proces-verbaal van bevindingen inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 1] , zie bijlage II punt 10;
- proces-verbaal van bevindingen inhoudende een onderzoek naar de door de getuige [getuige 1] gehuurde Go-Scooter, zie bijlage II punt 11;
- proces-verbaal van bevindingen inhoudende een onderzoek naar de door de getuige [getuige 1] gehuurde Go-Scooter, zie bijlage II punt 12;
- rapport van NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA dr. H. Mujčić inhoudende een DNA-onderzoek van het nachthemd, zie bijlage II punt 13;
- rapport van NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA dr. H. Mujčić inhoudende een Y-chromosomaal DNA-onderzoek van het nachthemd, zie bijlage II punt 14;
- rapport van NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA dr. S. van Soest inhoudende een DNA-onderzoek van de kussenslopen, zie bijlage II punt 15;
- rapport NFI-deskundige Interdisciplinair forensisch onderzoek drs. J.A. de Koeijer inhoudende forensische statistiek, zie bijlage II punt 16.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op 28 mei 2022 heeft [nabestaande 2] (hierna: [nabestaande 2] ) aan een vriend gevraagd om bij zijn moeder [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) langs te gaan omdat hij telefonisch geen contact kon krijgen met haar. De vriend van [nabestaande 2] ging daarop samen met de buurman van het slachtoffer langs bij de woning van het slachtoffer. Eenmaal binnen troffen zij het slachtoffer aan in de slaapkamer. Zij lag levenloos op bed. Zij voelde koud aan en had geen polsslag. Het slachtoffer lag onder een dekbed met een vogeltjesmotief. De buurman belde om 16.00 uur met 112.
De hulpdiensten kwamen ter plaatse en de ambulancemedewerkers stelden vast dat het slachtoffer was overleden. Eén van de ambulancemedewerkers heeft het kussen met het vogeltjesmotief, waarop het slachtoffer lag, omgewisseld met het kussen dat op het bed naast haar lag. Dit kussen had een bloemetjesmotief. Het kussen met het vogeltjesmotief heeft de ambulancemedewerker op de grond bij het raam neergelegd.
Er waren geen sporen van braak, maar al snel bleek dat er meerdere goederen misten. Het gaat hierbij om een alarmknop, twee huistelefoons, een bankpas, een handtas, een portemonnee en een mobiele telefoon.
Later werd – na onderzoek van het lichaam door de patholoog – als voorlopige conclusie bevonden dat het overlijden van het slachtoffer, 77 jaar oud, kon worden verklaard door mogelijk samendrukkend geweld tegen de mond en/of neus (smoren).
Het voorgaande heeft geleid tot het opsporingsonderzoek ‘Barkey’. Na een uitgebreid onderzoek verdenkt het Openbaar Ministerie verdachte van het doden van het slachtoffer en de diefstal van de hierboven genoemde goederen.
De rechtbank zal in dit vonnis de vraag beantwoorden of kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de dood van het slachtoffer en, zo ja, hoe die betrokkenheid juridisch moet worden geduid, ook in de context van de uit de woning weggenomen goederen.
Overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring
Doodsoorzaak
Over de mogelijke doodsoorzaak is op 18 januari 2023 een (definitief) deskundigenrapport opgesteld door de patholoog drs. P.M.I. van Driessche, arts en forensisch patholoog bij het NFI (hierna: de patholoog). De patholoog heeft de mogelijke doodsoorzaak forensisch geïnterpreteerd. Daarnaast heeft de patholoog op 21 juli 2023 aanvullende vragen beantwoord.
De patholoog heeft zich bij deze interpretatie gebaseerd op de verrichte sectie. Verder heeft de patholoog alle medische relevante informatie betrokken, waaronder de geconstateerde hyperglycemie en de bij het slachtoffer al aanwezige ziekelijke afwijkingen. In die zin zijn de bevindingen van het ambulancepersoneel, de huisarts en de schouwarts niet relevant, omdat zij bij hun bevindingen niet over deze complete informatie beschikten. De rechtbank neemt het rapport van de patholoog dan ook als uitgangspunt.
Uit dit rapport en de beantwoording van de aanvullende vragen volgt dat de patholoog geen zekere doodsoorzaak kan vaststellen. Een anatomische doodsoorzaak wordt niet aangetroffen. Wel wordt door de patholoog in de conclusie een waarschijnlijkheidsoordeel gegeven, waarbij tevens een aantal (ook door de verdediging genoemde) mogelijke oorzaken wordt uitgesloten.
Waarschijnlijkheidsoordeel
De patholoog concludeert in het rapport van 18 januari 2023 dat het totaalbeeld van een aantal specifiek omschreven letsels waarschijnlijker is aan te treffen onder het scenario van in bedwang houden en smoren dan onder het scenario van accidenteel oplopen (zoals bijvoorbeeld door vallen). Bij dat waarschijnlijkheidsoordeel is de aangeleverde informatie over de context (met missende spullen van waarde) niet meegewogen.
Er waren bij sectie geen aanwijzingen voor samendrukkende krachtsinwerking aan de hals (zoals bijvoorbeeld door wurging).
De patholoog beschrijft dat bij postmortaal toxicologisch onderzoek enkele geneesmiddelen werden teruggevonden, die niet tot de conclusie konden leiden dat deze het bewustzijn van het slachtoffer hadden beïnvloed of een bijdrage aan of oorzaak voor het overlijden waren. Er waren dan ook geen aanwijzingen dat het slachtoffer door een toxicologische oorzaak (waaronder intoxicatie met geneesmiddelen en/of drugs valt) is overleden.
Verder werden bij biochemisch onderzoek aanwijzingen aangetroffen voor een reeds langer bestaande afwijkende suikerhuishouding en een verhoogd suikergehalte in het bloed (hyperglycemie) ten tijde van het overlijden. De patholoog heeft echter aangegeven dat dit in onderhavige casus geen goede verklaring voor het overlijden lijkt, omdat de overige sectiebevindingen sterke aanwijzingen vormen voor een andere mogelijke doodsoorzaak, te weten ‘smoren’ (waarbij de ‘hyperglycemie’ dus niet direct van betekenis is voor het overlijden).
Daarnaast waren er meerdere ziekelijke afwijkingen, waarbij de veranderingen aan de schildklier, de longen, de lever, de nieren en de darmen geen rol van betekenis hebben gespeeld ten aanzien van het overlijden van het slachtoffer. Het hart was volgens de patholoog slechts gering ziekelijk veranderd en heeft waarschijnlijk geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden.
In de beantwoording van de aanvullende vragen geeft de patholoog (opnieuw) aan dat de bevindingen waarschijnlijker zijn om aan te treffen gegeven het scenario dat het slachtoffer aan een niet-natuurlijke dood is overleden dan gegeven het scenario dat zij aan een natuurlijke dood is overleden.
Bruikbaarheid van het rapport van de patholoog
De raadsman heeft de bevindingen uit het sectierapport betwist en vindt dat het rapport in zijn huidige vorm onvoldoende betrouwbaar en concreet is. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat uit het rapport niet volgt dat de letsels in de mond en aan de rechterarm op hetzelfde moment zouden zijn ontstaan, terwijl dat scenario wel als uitgangspunt bij het waarschijnlijkheidsoordeel wordt betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van de patholoog bruikbaar zijn voor het bewijs. De patholoog geeft duidelijk aan waarom bepaalde letsels redengevend zijn voor het waarschijnlijkheidsoordeel. De patholoog wijst daarbij op bloeduitstortingen aan de onderlip, de tongpunt en diep in de mondbodem/hoge hals aan de linkerkant van het tongbeen. Verder wijst de patholoog op de onderhuidse bloeduitstortingen aan de rechterarm, die qua aspect (vorm en grootte) en lokalisatie (aan het lichaam en ten opzichte van elkaar) eventueel kunnen passen bij samendrukkende krachtsinwerking door stevig vastnemen met vingers ('fingertip bruising').
De patholoog geeft daarnaast over bepaalde letsels (sub B10 en B11) aan waarom deze geen directe rol van betekenis hebben gespeeld ten aanzien van het overlijden. Deze waren volgens de patholoog aspecifiek van vorm en deels hadden deze letsels een reeds genezend, ouder aspect.
De patholoog beschrijft dat het totaalbeeld van de letsels (aan de onderlip, tongpunt, het tongbeen en de rechterarm) tezamen (waarbij uitgegaan wordt dat deze letsels tezamen door één scenario verklaard worden) waarschijnlijker aan te treffen is onder een scenario van in bedwang houden en smoren dan onder een scenario van accidenteel oplopen (zoals door vallen).
De patholoog doet de aanname dat de letsels in één en hetzelfde scenario zijn ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat dit een logische aanname is in het licht van het scenario en de hypothese, namelijk het in bedwang houden én smoren. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen die een andere aanname – te weten dat de letsels op verschillende momenten en door verschillende oorzaken zijn ontstaan – rechtvaardigen.
Tussenconclusie
De patholoog concludeert dat het overlijden van het slachtoffer het best verklaard kan worden door belemmering van de luchtwegen (smoren) tijdens verder in bedwang houden. De rechtbank neemt het rapport van de patholoog (inclusief de beantwoording van de aanvullende vragen) en daarmee het waarschijnlijkheidsoordeel over de doodsoorzaak als startpunt voor de verdere beoordeling.
Weggenomen goederen
De patholoog heeft in zijn rapport de context, namelijk dat goederen uit de woning van het slachtoffer zijn weggenomen, niet in zijn oordeel meegewogen. De rechtbank weegt deze omstandigheid wel mee.
Al snel na het aantreffen van het slachtoffer, bleek uit verklaringen van getuigen dat een aantal goederen uit de woning was weggenomen. Het gaat hierbij om de volgende goederen:
  • een mobiele telefoon;
  • een zwarte tas;
  • een portemonnee met daarin een bankpas, identiteitskaart van het slachtoffer en overige pasjes;
  • twee thuistelefoons;
  • een alarmknop/koord.
Naar aanleiding van de vermissing van de mobiele telefoon van het slachtoffer zijn de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van het slachtoffer opgevraagd. Het slachtoffer maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer blijkt dat de mobiele telefoon van het slachtoffer op 27 mei 2022 omstreeks 23:54 uur voor het laatst de mast ‘ [adres] ’ in [woonplaats] heeft aangestraald. Dit is de mast die het slachtoffer vanuit haar woning het meest aanstraalt en deze kan dan ook als de thuismast worden beschouwd. Ongeveer anderhalf uur later, namelijk op 28 mei 2022 om 01:21 uur, straalt de telefoon vervolgens de mast ‘ [straat] ’ in [woonplaats] aan. Deze locatie ligt ver uit de buurt van de woning van het slachtoffer en kan ook niet vanuit de woning worden aangestraald. Hieruit concludeert de rechtbank dat de telefoon van het slachtoffer zich op dat moment niet meer in de woning bevond. Dat betekent dat de telefoon tussen 27 mei 2022 om 23:54 uur en 28 mei 2022 om 01:21 uur uit de woning van het slachtoffer moet zijn verplaatst.
De mast ‘ [straat] ’ ligt nabij de Rijksweg A6. Dit betrof dus één van de locaties in de buurt waarvan de telefoon zou kunnen liggen. Naar aanleiding van deze bevindingen is een zoekactie naar de telefoon gestart. Tussen hectometerpaal 58.0 en 58.1 werd een zwarte handtas in de tussenberm aangetroffen. In de tas zat onder andere een portemonnee met daarin de identiteitskaart van het slachtoffer. Haar bankpas werd niet in deze portemonnee aangetroffen. In de berm van de parallelrijbaan tussen hectometerpaal 57.0 en 57.1 werden vervolgens diverse onderdelen van een telefoon en een telefoonhoesje aangetroffen. De simkaart van de telefoon werd niet aangetroffen. Deze telefoon bleek van het slachtoffer te zijn.
Tussenconclusie
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande aannemelijk dat de telefoon van het slachtoffer tussen 27 mei 2022 om 23:54 uur en 28 mei 2022 om 01:21 uur vanuit de woning van het slachtoffer naar de A6 is verplaatst. Dit was dus in de nacht voorafgaand aan de dag dat het slachtoffer dood in haar woning werd aangetroffen. Ook dit biedt – naast het hiervoor genoemde waarschijnlijkheidsoordeel van de deskundige – naar het oordeel van de rechtbank meer steun aan het scenario van een niet-natuurlijk overlijden dan aan het scenario van een natuurlijk overlijden.
Voertuig verdachte en rittenstaat
Nu een deel van de goederen van het slachtoffer langs de snelweg A6 zijn gevonden, dient de vraag zich aan hoe deze goederen daar terecht zijn gekomen.
Uit onderzoek bleek dat in de nacht van 27 op 28 mei 2022 in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer een bedrijfsbus van het bedrijf [bedrijf 1] was gesignaleerd. Volgens de eigenaar van dat bedrijf reed er maar één zo’n bus met een imperiaal op het dak en dat was de bus met kenteken [kenteken] . [2]
Verdachte heeft, nadat hij door de politie werd geconfronteerd met de hiervoor genoemde bevindingen, verklaard dat hij op 27 mei 2022 deze bedrijfsbus met kenteken
[kenteken] heeft bestuurd. Verdachte heeft verder verklaard dat hij toen vanaf zijn woning in [woonplaats] naar [woonplaats] is gereden. Daar heeft hij de bedrijfsbus op de [straat] , dichtbij de woning van zijn moeder, geparkeerd. Hij is vervolgens later in de nacht van 28 mei 2022 met dezelfde bedrijfsbus via de A6 teruggereden naar [woonplaats] .
Naar aanleiding van de door verdachte afgelegde verklaring is door de politie onderzoek gedaan naar zijn reisbewegingen in de avond van 27 mei 2022 en vroege nacht van
28 mei 2022. In de bedrijfsbus bevindt zich een track en trace systeem. Hierdoor kan precies worden afgeleid welke route verdachte op 27 en 28 mei 2022 heeft afgelegd. Uit de track en trace gegevens van de bedrijfsbus valt af te leiden dat verdachte op 27 mei 2022 om 22:42 uur vanaf de [adres] in [woonplaats] vertrok. Dit is op korte afstand van de woning van verdachte. Om 23:09 uur arriveerde verdachte op de [straat] in [woonplaats] en daar werd de bus op korte afstand (60 meter) van de woning van het slachtoffer geparkeerd. Om 23:58 uur vertrok verdachte vanaf daar uit [woonplaats] en reed hij via de A6 terug naar [woonplaats] , waar hij op 28 mei 2022 om 00:25 uur weer arriveerde op de parkeerplaats nabij zijn woning in [woonplaats] .
Uit de rittenstaat van deze bedrijfsbus blijkt dat verdachte vanaf hectometerpaal 53.5 zijn snelheid heeft geminderd. Verdachte heeft zijn snelheid toen 3 minuten lang vertraagd van 103 km/u naar 90 km/u. De toegestane maximumsnelheid was op dat moment 120 km/u, en uit onderzoek is gebleken dat er geen snelheidsbeperkende maatregelen van kracht waren en er geen registraties van verkeersongevallen of iets soortgelijks waren die een vertraging van de snelheid zouden kunnen verklaren. Ongeveer tot hectometerpaal 58.0 heeft verdachte de snelheid van 90 km/u aangehouden. Op het gedeelte van de route waar een deel van de ontvreemde goederen van het slachtoffer zijn aangetroffen, heeft verdachte dus zijn snelheid vertraagd. Vervolgens heeft verdachte zijn snelheid verhoogd naar 151 km/u, om na 4 minuten weer te vertragen naar 120 km/u. Die snelheid heeft verdachte vervolgens aangehouden tot de afslag [woonplaats] .
Tijdlijn
Eén van de zwaarwegende aspecten in deze zaak is de volgorde van de gebeurtenissen en de rol van verdachte daarin. De rechtbank zal hieronder daarom een tijdlijn schetsen van de gebeurtenissen die tot nu toe zijn vastgesteld, aangevuld met een aantal andere bevindingen die relevant zijn voor het tijdspad:
  • op 27 mei 2022 om 22:42 uur vertrekt verdachte met zijn bedrijfsbus vanuit [woonplaats] ;
  • op 27 mei 2022 om 23:09 uur parkeert verdachte zijn bedrijfsbus op de [straat] in [woonplaats] , op ongeveer 60 meter afstand van de woning van het slachtoffer, voor de duur van ruim 48 minuten (dit volgt uit de track en trace gegevens);
  • op 27 mei 2022 om 23:52 uur brandt het licht in de woonkamer van het slachtoffer (dit volgt uit de getuigenverklaring van [getuige 1] en de bevindingen omtrent de Go-scooter);
  • op 27 mei 2022 omstreeks 23:54 uur straalt de telefoon van het slachtoffer voor het laatst aan bij haar thuismast, ‘ [adres] ’ in [woonplaats] (dit volgt uit de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van het slachtoffer);
  • op 27 mei 2022 om 23:58 uur vertrekt verdachte met zijn bedrijfsbus vanaf de [straat] in [woonplaats] (dit volgt uit de track en trace gegevens van de bedrijfsbus);
  • op 28 mei 2022 om 00:25 uur komt verdachte met zijn bedrijfsbus aan op de [adres] in [woonplaats] , nabij zijn woning (dit volgt uit de track en trace gegevens van de bedrijfsbus);
  • op 28 mei 2022 om 01:21 uur straalt de telefoon van het slachtoffer de mast ‘ [straat] ’ in [woonplaats] aan (dit volgt uit de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van het slachtoffer);
  • het tijdstip van overlijden van het slachtoffer is indicatief vastgesteld tussen de avond van 27 mei 2022 en de vroege nacht van 28 mei 2022 (dit volgt uit de bevindingen van de forensisch coördinator met behulp van de website ‘ [website] ’).
Tussenconclusie
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat:
  • verdachte gedurende het tijdvak waarin de telefoon van het slachtoffer uit de woning is verplaatst, zich op zijn minst in de directe nabije omgeving van de woning bevond;
  • op het traject waar de goederen zijn aangetroffen, verdachte langzamer is gaan rijden, namelijk 90 km/u, en dat hij daarna zijn snelheid naar 151 km/u heeft verhoogd;
  • het passeren door verdachte van dit gedeelte van het traject (waar de goederen zijn aangetroffen) eveneens valt in het tijdvak waarin de telefoon van het slachtoffer uit haar woning is verplaatst.
DNA
Nu de verdenking bestond dat het slachtoffer aan een niet-natuurlijke dood is overleden, heeft DNA-onderzoek plaatsgevonden. Dit DNA-onderzoek is uitgevoerd op het door het slachtoffer gedragen nachthemd en op de in haar slaapkamer aangetroffen kussenslopen. Hieronder zullen de bevindingen van dit DNA-onderzoek worden uiteengezet.
Nachthemd
Over het DNA-onderzoek op het nachthemd is op 13 juli 2022 een deskundigenrapport opgesteld door de deskundige dr. H. Mujčić, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (hierna: Mujčić). Daarnaast heeft Mujčić in een rapport van 11 augustus 2022 een Y-chromosomaal DNA-onderzoek uitgevoerd.
Uit het rapport volgt dat op de rechtermouw en rechterschouder van het nachthemd DNA is aangetroffen dat mogelijk van verdachte afkomstig is.
Met betrekking tot het DNA op de rechtermouw is het DNA-mengprofiel volgens Mujčić ongeveer
300 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA van slachtoffer en verdachte bevat, dan wanneer de bemonstering DNA van slachtoffer en een willekeurige, niet aan slachtoffer verwante, persoon bevat.
Met betrekking tot het DNA op de rechterschouder is het DNA-mengprofiel volgens Mujčić meer dan
1. miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer en verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer en een willekeurige, niet aan slachtoffer verwante, persoon.
Voor het Y-chromosomaal DNA-onderzoek zijn de DNA-profielen van verdachte en de broer van verdachte [nabestaande 1] (hierna: [nabestaande 1] ) verkregen. De Y-chromosomale DNA-profielen van hen komen met elkaar overeen. Hierdoor kon Mujčić op basis van een Y-chromosomaal DNA-onderzoek geen onderscheid maken tussen verdachte en [nabestaande 1] . Mujčić concludeert dat op de buitenkant van de linkermouw en achterzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening, een mannelijk DNA-profiel is aangetroffen en dat deze afkomstig kan zijn van verdachte of [nabestaande 1] en/of van een in de mannelijke lijn aan hen verwante man. Ook concludeert Mujčić dat op de voorzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening, een relatief grote hoeveelheid van het mannelijke DNA in bemonstering afkomstig kan zijn van verdachte en/of [nabestaande 1] en/of van een in de mannelijke lijn aan hen verwante man. Mujčić concludeert dat het op de voorzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening, afgeleid Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel zeer veel waarschijnlijker is wanneer de relatief grote hoeveelheid mannelijke DNA in de bemonstering afkomstig is van verdachte en/of [nabestaande 1] en/of van een in de mannelijke lijn aan verdachte en/of [nabestaande 1] verwante man, dan wanneer het afkomstig is van een willekeurig gekozen man die niet in de mannelijke lijn verwant is aan verdachte en/of [nabestaande 1] .
Kussenslopen
Over het DNA-onderzoek op de kussenslopen is op 18 november 2022 een deskundigenrapport opgesteld door de deskundige dr. S. van Soest, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (hierna: Van Soest).
Er is DNA op twee kussenslopen aangetroffen, namelijk op een kussensloop met een bloemetjesmotief en een kussensloop met een vogeltjesmotief.
Op de gestreepte zijde van de kussensloop met een bloemetjesmotief is DNA aangetroffen van één man. Van Soest concludeert dat het DNA-profiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon.
Op de linkerzijde van de kussensloop met vogeltjesmotief zijn DNA-profielen van drie personen aangetroffen. De deskundige concludeert dat het DNA-profiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer, verdachte en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en twee willekeurige onbekende personen.
Tussenconclusie
Gelet op de bevindingen van de deskundigen in combinatie met het feit dat door verdachte niet is betwist dat zijn DNA op het nachthemd en de kussenslopen is aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat het DNA van verdachte op het nachthemd van het slachtoffer en op de beide kussenslopen aanwezig was.
IDFO
Om de combinatie van de onderzoeksresultaten beter in samenhang te kunnen bekijken, is een interdisciplinair forensisch onderzoek (IDFO) uitgevoerd. Dit betreft een interdisciplinaire evaluatie van een DNA-onderzoek op activiteitenniveau en een forensisch statistisch onderzoek met betrekking tot het gooien van de voorwerpen uit het voertuig. Deze onderzoeken en hun eventuele bewijswaarde zullen hieronder worden toegelicht.
DNA-onderzoek op activiteitenniveau
Het scenario dat de verdediging heeft geschetst, is dat het DNA van verdachte door contaminatie op het nachthemd terecht is gekomen. In dat verband heeft de raadsman aangevoerd dat het nachthemd niet op een correcte wijze in beslag is genomen. Het nachthemd is namelijk over het hoofd van het slachtoffer uitgetrokken, waardoor het binnenstebuiten is gekeerd. [3] Ook heeft de raadsman aangevoerd dat het nachthemd pas op een later moment is veiliggesteld en toen als een propje op de grond werd aangetroffen. Dit alles heeft volgens hem de kans op contaminatie vergroot, nu uit de verklaring van verdachte volgt dat hij op 28 mei 2022 het slachtoffer bij de schouders heeft vastgepakt en een aai en een kus heeft gegeven. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat door het gestuntel met het nachthemd de betrouwbaarheid, bewijskracht en daarmee de redengevendheid van die sporen komen te vervallen.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat, gelet op de wijze waarop het nachthemd is veiliggesteld [4] en wat de deskundige in het rapport heeft beschreven, niet kan worden uitgesloten dat contaminatie heeft plaatsgevonden. Om die reden, in combinatie met het feit dat in het rapport doorslaggevende bewijskracht wordt toegekend aan de DNA-resultaten op het nachthemd, zal de rechtbank geen rekening houden met de conclusie van de deskundige naar aanleiding van het DNA-onderzoek op activiteitenniveau. Bij die conclusie zijn immers het aantal en de locatie van de DNA-sporen op het nachthemd betrokken; niet kan worden uitgesloten dat die zijn beïnvloed door de hierboven beschreven handelingen met het nachthemd.
Het voorgaande betekent dat ook de in het IDFO gecombineerde/gezamenlijke beschouwing van de beide onderzoeken, door de rechtbank niet wordt gebruikt voor het bewijs.
Statistisch onderzoek
Anders dan hiervoor is overwogen ten aanzien van het DNA-onderzoek op activiteitenniveau, kunnen de resultaten van het forensisch statistisch onderzoek wel worden gebruikt voor het bewijs.
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, zijn in de berm van de A6 voorwerpen van het slachtoffer aangetroffen. Door een forensisch statistisch deskundige is aan de hand van drie deelonderzoeken bekeken hoe groot de kans is dat verdachte de persoon is geweest die deze voorwerpen uit zijn voertuig heeft gegooid. Hierbij heeft het onderzoek zich gericht op drie waargenomen overeenkomsten:
de vindlocaties en weggooitijdstippen van de vermiste voorwerpen en de ritgegevens van het verdachte voertuig;
de vindlocaties van de vermiste voorwerpen en het langzaamrijgebied van het verdachte voertuig;
de route van de plaats delict naar de vindlocaties en de ritgegevens van het verdachte voertuig.
Naar aanleiding van deze drie deelonderzoeken concludeert de deskundige dat de bevindingen van dit onderzoek het aantal mogelijke dadervoertuigen van miljoenen voertuigen naar maximaal twee voertuigen verkleint, waar het verdachte voertuig er één van is.
In termen van waarschijnlijkheid betekent dit dat, onder de aanname dat bestuurders die iets uit een voertuig gooien daardoor altijd in snelheid minderen, de bevindingen van de onderzoeken E1, E2 en E3 minstens 1 miljoen keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 (de goederen zijn vanuit het voertuig van verdachte in de berm van de A6 gegooid) waar is dan wanneer hypothese 2 (de goederen zijn vanuit een ander voertuig in de berm van de A6 gegooid) waar is.
In verbale termen betekent minstens 1 miljoen keer waarschijnlijker, extreem veel waarschijnlijker.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor bedoelde aanname kan worden gedaan. In dat verband is relevant dat uit het rapport van de deskundige blijkt dat het verlagen van de snelheid behoort tot één van de gevolgen wanneer een bestuurder is afgeleid. Specifiek wordt het ‘reiken naar objecten’ genoemd als één van de mogelijke oorzaken van langzaam rijden.
Tussenconclusie
De rechtbank gaat er gelet op het rapport van de deskundige van uit dat de voorwerpen vanuit de auto van verdachte in de berm van de A6 zijn gegooid.
Verklaringen verdachte
De rechtbank moet tot slot de vraag beantwoorden of en, zo ja, in hoeverre de verklaringen van verdachte bruikbaar zijn voor het bewijs.
Het procesdossier bevat een groot aantal verklaringen van verdachte. Verdachte heeft gedurende het onderzoek wisselend verklaard. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen een groot aantal (innerlijke) tegenstrijdigheden bevat, dat vragen oproept over de betrouwbaarheid.
Allereerst heeft verdachte tijdens de eerste verhoren (als getuige en verdachte) verklaard dat hij in de avond van 27 mei 2022 in zijn woning in [woonplaats] verbleef en Netflix aan het kijken was. Na onderzoek van de rittenstaatgegevens van de door hem bestuurde bedrijfsbus bleek dat dit niet kon kloppen. Nadat verdachte hiermee werd geconfronteerd, paste hij zijn verklaring aan. Tijdens het verhoor van 14 september 2022 verklaarde verdachte dat hij naar [woonplaats] was gegaan voor een seksdate met ene ‘ [A] ’ en dat deze afspraak om 22:00 uur was. Na onderzoek bleek ook dit niet te kunnen kloppen. Uit de track en trace-gegevens van de bedrijfsbus en de camerabeelden bleek namelijk dat verdachte veel later in [woonplaats] aankwam, namelijk om 23:09 uur. Nadat verdachte hiermee werd geconfronteerd veranderde hij wederom zijn verklaring. Verdachte verklaarde toen dat de afspraak rond 23:00 uur was.
Zoals hierboven is vastgesteld, heeft verdachte zijn auto op de [straat] in [woonplaats] , nabij de woning van het slachtoffer, om 23:09 uur geparkeerd. Vanaf hier zou hij naar zijn seksdate zijn gelopen. Verdachte heeft hierbij de door hem gelopen route beschreven en aangegeven waar de seksdate heeft plaatsgevonden. De politie heeft dit nader onderzocht. Op de door verdachte beschreven route staan meerdere camera’s gepositioneerd waarop verdachte dan te zien moet zijn. Zowel op de camerabeelden van deze route als op de camerabeelden van de plaats waar de date zou moeten hebben plaatsgevonden - in de auto van ‘ [A] ’ op een parkeerplaats - is verdachte niet in beeld. Verdachte is zowel op de heenweg als op de terugweg niet te zien op de camerabeelden. Ook blijkt dat op de door verdachte aangewezen parkeerplaats de hele avond een andere auto geparkeerd stond. Dus ook dit blijkt niet te kloppen.
Geconfronteerd met de onjuistheden in zijn verklaringen heeft verdachte zijn verklaringen steeds aangepast naar de op dat moment bekend zijnde onderzoeksresultaten, of verklaard dat hij het niet meer weet. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat sprake zou zijn van een feilbaar geheugen waardoor inconsistenties optreden in verdachtes verklaringen. Daarvoor zijn er in de verklaringen die verdachte zeer kort na het incident heeft afgelegd te veel onjuistheden op te veel eenvoudig te herinneren punten.
Tussenconclusie
De verklaring van verdachte over zijn aanwezigheid ter plaatse, de afspraak met ‘ [A] ’ en de gegeven looproute, wordt weerlegd door de bevindingen in het dossier. [5]
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring daarmee kennelijk leugenachtig en bedoeld om de werkelijke reden van zijn aanwezigheid in [woonplaats] te bemantelen, namelijk dat verdachte wel degelijk in de woning van zijn moeder is geweest.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen en van wat hiervoor is overwogen tot de volgende conclusies. Het slachtoffer is tussen de vroege avond van 27 mei en begin van de nacht van 28 mei 2022 door smoren om het leven gebracht. Verdachte is tussen 23:09 uur en 23:58 uur - en dus in dat tijdvak - in de woning van het slachtoffer geweest; daarbij stelt de rechtbank ook vast dat verdachte beschikte over een sleutel van die woning. Uit het dossier volgen geen aanwijzingen dat er die avond nog andere personen aanwezig zijn geweest in de woning.
Op de beide kussenslopen (die met het bloemenmotief en die met het vogelmotief) is op meerdere plekken, zowel aan de voor- als aan de achterzijde, DNA van verdachte aangetroffen.
Uit de woning van het slachtoffer zijn goederen weggenomen en kort nadat verdachte uit de woning is vertrokken heeft hij een deel van deze goederen (de mobiele telefoon van het slachtoffer en een tas met inhoud) in de berm van de A6 gegooid vanuit het voertuig waarin hij reed.
De rechtbank is gelet het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan dan dat het in deze keten van gebeurtenissen verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gesmoord. Met die conclusie komt de rechtbank tevens tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de voorwerpen uit de woning heeft weggenomen.
Conclusies met betrekking tot de bewezenverklaring
Interpretatie van de tenlastelegging
De rechtbank vat de tenlastelegging zo op dat onder 1 primair moord ten laste is gelegd en niet impliciet doodslag. Subsidiair is gekwalificeerde doodslag, dan wel doodslag tenlastegelegd.
Vrijspraak moord
De rechtbank is, in navolging van de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat in de bewijsmiddelen geen aanknopingspunten te vinden zijn voor de conclusie dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten raad om het leven heeft gebracht. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van moord, zoals onder 1 primair ten laste gelegd.
Doodslag
Partiële vrijspraak: gekwalificeerde doodslag
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd met het oogmerk om de uitvoering van een diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. De volgorde van en het verband tussen het doden van het slachtoffer en het wegnemen van de goederen kan namelijk op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Het aannemen van het hiervoor bedoelde oogmerk, zoals de officier van justitie in haar requisitoir heeft gedaan, berust daarmee te veel op speculatie. Verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van gekwalificeerde doodslag.
Het opzet van verdachte
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte het voor doodslag vereiste opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen, is telkens wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet had op de dood van het slachtoffer.
Bij opzet gaat het om willen en weten. Ten aanzien van het weten stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het gedurende enige tijd belemmeren van de luchtwegen (bijvoorbeeld door een voorwerp tegen de mond en/of neus te houden) van het slachtoffer (smoren) tot de dood zal leiden. Verdachte heeft dat dus ook geweten. Ondanks deze wetenschap heeft verdachte deze handeling verricht en heeft hij het slachtoffer gesmoord. Hieruit moet worden geconcludeerd dat verdachte de dood ook heeft gewild. Verdachte wist dat de dood een onvermijdelijk gevolg van zijn handelen zou zijn en hij heeft het toch gedaan. Onder deze omstandigheden is de conclusie dat verdachte opzet (in de zin van vol opzet) op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde doodslag, zoals hieronder onder 5 omschreven.
Diefstal
Diefstal
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een alarmknop, huistelefoons, bankpas, handtas met inhoud, portemonnee en mobiele telefoon heeft gestolen uit de woning van het slachtoffer.
Partiële vrijspraak: gekwalificeerde diefstal
Uit het dossier volgt dat verdachte over een sleutel van de woning van het slachtoffer beschikte en daar ook over mocht beschikken. Er kan dus niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte onbevoegd gebruik heeft gemaakt van die sleutel. Evenmin volgt uit het dossier dat verdachte de woning van het slachtoffer is binnengegaan met het vooropgezette plan om goederen weg te nemen. De rechtbank acht dat, gelet op de aard van de goederen, ook niet waarschijnlijk. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte de woning onbevoegd is binnengegaan met zijn sleutel.
Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal, zoals hieronder onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1, subsidiair
omstreeks 27 mei 2022 te [woonplaats] zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door het uitoefenen of toepassen van (samen)drukkend geweld (te weten smoren) tegen de mond en/of neus van die [slachtoffer] , althans het belemmeren en/of onmogelijk maken van de ademhaling van die [slachtoffer] ;
feit 2
op 27 mei 2022 te [woonplaats] uit een woning, gelegen aan het [adres] te [woonplaats] , een alarmknop (merk Tunstall), huistelefoons, een bankpas (Rabobank), een (zwarte) handtas (met inhoud), een (bruine) portemonnee en een mobiele telefoon (merk Samsung), toebehorende aan [slachtoffer] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1, subsidiair
doodslag;
feit 2
diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt over de op te leggen straf ingenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft in de late avond van 27 mei 2022 zijn 77-jarige moeder (het slachtoffer) in haar eigen woning om het leven gebracht. Dit is een plek waar het slachtoffer bij uitstek veilig zou moeten zijn. Het slachtoffer was een kwetsbare vrouw die weinig meer buiten kwam en de veiligheid van haar woning zocht. Dat dit feit is gepleegd juist door haar zoon – iemand die je per definitie zou moeten kunnen vertrouwen – maakt het nog wranger. Het slachtoffer moet in de laatste momenten van haar leven doodsangsten en verdriet hebben uitgestaan.
Aan de nabestaanden van het slachtoffer is groot en onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. Het grote leed dat verdachte heeft veroorzaakt en de impact daarvan kwam tot uiting in de (op de terechtzitting) voorgedragen verklaringen van zijn broers en zus. Daarnaast is de impact van het gebeuren groot voor andere familieleden en naasten, zoals de buren en andere bekenden van het slachtoffer. Wat gebeurd is, schokt ook de samenleving als geheel.
Het verdriet van nabestaanden en de familie is zo mogelijk nog groter gemaakt doordat verdachte geen opening van zaken heeft gegeven over wat er op 27 mei 2022 is gebeurd. Verdachte heeft voor deze feiten geen verantwoordelijkheid genomen. Sterker nog, hij heeft op punten aantoonbaar in strijd met de waarheid verklaard en daarmee de zoektocht naar de waarheid gefrustreerd. Ook het motief voor het plegen van een zo ernstig feit – het doden van je eigen moeder – is daardoor onduidelijk gebleven.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 2 april 2024;
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 30 december 2022, opgemaakt door drs. G.A. van den Nagel, klinisch psycholoog (hierna: de psycholoog).
Uittreksel uit de Justitiële Documentatie
Uit de uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte niet recent voor vergelijkbaar strafbare feiten is veroordeeld. Wel is verdachte in 2014 voor een diefstal en in 2007 (en voorgaande jaren) voor een mishandeling veroordeeld.
Pro Justitia psychologisch onderzoek
De psycholoog concludeert in haar rapport dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een stoornis in gebruik van opioïde (i.c. cocaïne). Volgens de psycholoog was dit aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog beschrijft in haar rapport dat het voor haar niet mogelijk is om het delictscenario te reconstrueren en om een eventuele doorwerking van de stoornis te beoordelen, omdat verdachte het tenlastegelegde ontkent. Door de ontkenning van verdachte is ook geen zicht gekomen op specifieke risicofactoren. Dit alles bemoeilijkt de inschatting van het risico op toekomstig regelovertredend gedrag. De psycholoog beschrijft dat in klinische zin wel enig zicht is gekomen op algemene risicofactoren. Daaruit blijkt dat verdachte over weinig beschermende factoren beschikt. Met name zijn zwakke intellectuele vermogens, zijn afhankelijkheid van cocaïne en zijn povere financiële situatie maken verdachte in algemene zin kwetsbaar. Gelet op het vorenstaande onthoudt de psycholoog zich van een interventieadvies.
Conclusie
De rechtbank ziet op basis van het rapport van de psycholoog geen aanleiding om de bewezen verklaarde feiten niet of in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging, vergelding en generale preventie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, zoals die blijkt uit wat hiervoor is overwogen, een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden is. De rechtbank zal wel een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu zij niet de gekwalificeerde doodslag en de gekwalificeerde diefstal bewezen acht. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

9.BENADEELDE PARTIJEN

De heer [nabestaande 1] , de heer [nabestaande 2] en mevrouw [nabestaande 3] , nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] , hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen elk een bedrag van € 17.500,-. Dit bedrag bestaat uit affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoedingen dienen te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering van de heer [nabestaande 1] op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen, dan wel dat de heer [nabestaande 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard. De raadsman heeft bepleit dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het onaanvaardbaar zou zijn om deze vordering toe te wijzen gelet op de relatie van de heer [nabestaande 1] met het slachtoffer. Hij heeft hierbij verwezen naar artikel 6:2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat het volkomen duidelijk is dat het overlijden van het slachtoffer bij de nabestaanden veel pijn en verdriet teweegbrengt. Het vorderen van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 51f, tweede lid, Sv en artikel 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen.
De heer [nabestaande 2] en mevrouw [nabestaande 3]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen, kinderen van het overleden slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoren. De benadeelde partijen hebben bij hun vorderingen aansluiting gezocht bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedrag. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, hebben geleden door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag toewijzen.
De heer [nabestaande 1]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, de zoon van het overleden slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De benadeelde partij heeft bij zijn vordering aansluiting gezocht bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermeld bedrag.
De wetgever heeft rekening gehouden met de mogelijkheid dat iemand naar de letter van de wet aanspraak heeft op vergoeding van affectieschade, maar dat diens relatie met het slachtoffer vóór diens dood feitelijk zodanig is veranderd, dat toekenning van affectieschadevergoeding aan die persoon zou wringen. In zo’n geval kan de rechter met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, die toekenning van affectieschadevergoeding onaanvaardbaar zouden maken, de vordering afwijzen.
De rechtbank ziet geen reden om over te gaan tot afwijzing van het gevorderde schadebedrag of niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering. Dat er tussen hem en het overleden slachtoffer in de laatste jaren voor het overlijden weinig tot geen contact was, doet niet af aan de (bloed)band die tussen hen bestond en deze enkele omstandigheid maakt niet dat toekenning van een vergoeding van affectieschade in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande uitgaan van de normbedragen en het gevorderde bedrag ter zake geleden affectieschade toewijzen. De rechtbank merkt daarbij op dat het bestaan van conflicten en het daardoor (al dan niet tijdelijk) ontbreken van contact tussen familieleden verschillende oorzaken kan hebben en in sommige gevallen ook juist verklaard kan worden door de emotionele band tussen hen. Bovendien is het door het overlijden van het slachtoffer ook niet meer mogelijk de band tussen haar en de benadeelde partij te herstellen.
Conclusie
De rechtbank waardeert de schade (conform het Besluit vergoeding affectieschade) op
€ 17.500,- per persoon. De rechtbank zal de gevorderde € 17.500,- aan affectieschade door de drie benadeelde partijen de heer [nabestaande 1] , de heer [nabestaande 2] en mevrouw [nabestaande 3] daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 27 mei 2022.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen de heer [nabestaande 1] , de heer [nabestaande 2] en mevrouw
[nabestaande 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag telkens van € 17.500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 27 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting (ten aanzien van iedere partij) worden aangevuld, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Op grond van artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, in samenhang met artikel 6:4:20 Sv, moet de rechter bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast. Nu de duur van de gijzeling ten hoogste één jaar mag belopen (dat wil zeggen: 365 dagen), zal de rechtbank hierna het aantal dagen gijzeling per vordering naar evenredigheid van het toegewezen bedrag bepalen, tot hoogtes waardoor het maximum van 365 dagen niet wordt overschreden.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij de heer [nabestaande 1]
  • wijst de vordering van [nabestaande 1] toe tot een bedrag van € 17.500,-, bestaande uit affectieschade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 27 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 1] aan de Staat
€ 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 27 mei 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij de heer [nabestaande 2]
  • wijst de vordering van [nabestaande 2] toe tot een bedrag van € 17.500,-, bestaande uit affectieschade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 27 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 2] aan de Staat
€ 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 27 mei 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij mevrouw [nabestaande 3]
  • wijst de vordering van [nabestaande 3] toe tot een bedrag van € 17.500,-, bestaande uit affectieschade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [nabestaande 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 27 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande 3] aan de Staat
€ 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 27 mei 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 121 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2024.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2022 tot en met 28 mei 2022 te [woonplaats] ,
althans in Nederland, zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten
rade, van het leven heeft beroofd, door het uitoefenen of toepassen van
(samen)drukkend geweld (te weten smoren) op/tegen/in de mond en/of neus, in
elk geval het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer] , althans het
belemmeren en/of onmogelijk maken van de ademhaling van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2022 tot en met 28 mei 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland, zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door het uitoefenen of toepassen van (samen)drukkend geweld (te weten smoren) op/tegen/in de mond en/of neus, in elk geval het gezicht en/of het hoofd en/of de nek/hals van die [slachtoffer] , althans het belemmeren en/of onmogelijk maken van de ademhaling van die [slachtoffer] , welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (poging tot) diefstal (met geweld) (strafbaar gesteld in (de) artikel(en) 312/310 van het Wetboek van Strafrecht), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2
hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2022 tot en met 28 mei 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland, uit een woning, gelegen aan het [adres] te [woonplaats] een alarmknop (merk Tunstall) en/of een of meerdere (huis)telefoons en/of een bankpas (Rabobank) en/of een (zwarte) handtas (met inhoud) en/of een (bruine) portemonnee en/of een mobiele telefoon (merk Samsung), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Bijlage II: bewijsmiddelen feiten 1 subsidiair en 2
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Pathologisch onderzoek
1.
Een deskundigenrapport van het NFI [6] : “Voorlopig rapport Forensisch Pathologisch Onderzoek” met bijlage van 3 juni 2022 opgesteld door drs. P.M.I. van Driessche, arts en forensisch patholoog, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde deskundige:
Bij forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van mevr. [slachtoffer] ,
77 jaar oud geworden, werd geen anatomische doodsoorzaak aangetroffen. Ten aanzien van
mogelijke doodsoorzaken wordt vooralsnog overwogen:
o
Het overlijden kan verklaard worden door belemmering van de luchtwegen (smoren) tijdens verder in bedwang houden.
2.
Een deskundigenrapport van het NFI [7] : “Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden” met bijlage van 18 januari 2023 opgesteld door drs. P.M.I. van Driessche, arts en forensisch patholoog, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde deskundige:

1.Overledene

Naam: [slachtoffer]
Bovengenoemde persoon is levenloos aangetroffen te [adres] in [woonplaats] op
28 mei 2022.

6.Interpretatie van resultaten

Er is geen zekere doodsoorzaak aangetroffen. Ten aanzien van een mogelijke doodsoorzaak wordt het volgende overwogen:
-
Aan de onderlip, de tongpunt en diep in de mondbodem/hoge hals aan de linkerkant van het tongbeen waren bloeduitstortingen (sub B5 t/m B7). Deze zijn opgelopen door stomp botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking. Alleen het aspect van alleen deze letsels kan derhalve even goed passen bij bijvoorbeeld vallen of geslagen worden (waarbij de krachtsinwerking deels frontaal op het gelaat en deels onder de kaakrand links plaats vond) als bij bijvoorbeeld door samendrukkende krachtbelemmering van de luchtwegen (van de neus en de mond), zijnde smoren. Indien de lokalisatie van de letsels eveneens wordt meegewogen, wordt oplopen door vallen echter een minder passende verklaring.
Aan de rechterarm waren meerdere onderhuidse bloeduitstortingen (sub B9) welke qua aspect (vorm en grootte) en lokalisatie (aan het lichaam en ten opzichte van elkaar) eventueel kunnen passen bij samendrukkende krachtsinwerking door stevig vastnemen met vingers ('fingertip bruising') (alhoewel aan de hand van alleen deze letsels een stomp botsende krachtsinwerking zoals door vallen, zich stoten, geslagen worden, etc. eveneens mogelijk is).
Het totaalbeeld van deze letsels (aan de onderlip, tongpunt, weke delen rond het tongbeen en de rechterarm) tezamen (waarbij ervan uitgegaan wordt dat deze letsels tezamen door 1 scenario verklaard worden) is waarschijnlijker aan te treffen onder een scenario van in bedwang houden en smoren dan onder een scenario van accidenteel oplopen (zoals door vallen). Bij deze afweging is de aangeleverde informatie betreffende de context (met missende spullen van waarde) niet meegewogen. Belemmering van de luchtwegen (smoren) zou het overlijden derhalve mogelijk kunnen verklaren, te meer daar er geen andere zekere doodsoorzaak is gebleken.
-
Bij postmortaal toxicologisch onderzoek (sub C) werden enkele geneesmiddelen teruggevonden, welke niet toestonden beïnvloeding van het bewustzijn dan wel een bijdrage aan of oorzaak voor het overlijden te concluderen.
Bij biochemisch onderzoek werden aanwijzingen aangetroffen voor een reeds langer bestaande afwijkende suikerhuishouding. Tevens werd een aanwijzing gevonden voor een verhoogd suikergehalte in het bloed ('hyperglycemie') ten tijde van het overlijden (hetgeen geen onverwachte bevinding is gegeven een reeds langer bestaande afwijkende suikerhuishouding). Alhoewel de toxicoloog terecht concludeert dat dit mogelijk aan het overlijden kan hebben bijgedragen of het overlijden kan verklaren, is dit enerzijds een diagnose die enkel gesteld kan worden bij uitsluiten van andere doodsoorzaken (waarbij hier sterke aanwijzingen zijn voor een andere doodsoorzaak, namelijk smoren) en anderzijds zou dit de aangetroffen letsels niet kunnen verklaren. Derhalve lijkt dit in de onderhavige casus geen goede verklaring voor het overlijden.
De letsels sub B10 en B11 waren aspecifiek van vorm en zijn opgelopen door stomp botsende en deels schavende krachtsinwerking, zoals door zich stoten, vallen, geslagen worden, etc. Deels hadden zij een reeds genezend, ouder aspect. Deze letsels hebben geen directe rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden (sub A en B12).
Er waren meerdere ziekelijke afwijkingen (sub A en B13 t/m B15), waarbij de veranderingen aan de schildklier, de longen, de lever, de nieren en de darmen geen rol van betekenis gespeeld hebben ten aanzien van het overlijden. Het hart was slechts gering ziekelijk veranderd en heeft waarschijnlijk geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden.

7.Conclusie

Bij forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] , 77 jaar oud geworden, werd geen anatomische doodsoorzaak aangetroffen. Het overlijden kan het best verklaard worden door belemmering van de luchtwegen (smoren) tijdens verder in bedwang houden.
3.
Een brief van het NFI [8] : “Beantwoording vragen inzake NFI-zaaknummer 2022.05.30.099, sectienummer 2022-124, betreffende [slachtoffer] , geboren op [1944] ” van 21 juli 2023 opgesteld door drs. P.M.I. van Driessche, arts en forensisch patholoog, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde deskundige:
1. Kan het overlijden van mevrouw [slachtoffer] op alleen toxicologische gronden worden verklaard?
Er waren geen aanwijzingen dat mevrouw [slachtoffer] overleden is door een toxicologische oorzaak (waaronder intoxicatie met geneesmiddelen en/of drugs valt). Hierbij dient aangeduid te worden dat een ‘hyperglycemie’ (zijnde een gestoorde suikerhuishouding) onder ‘biochemische gronden’ valt en niet onder ‘toxicologische gronden’. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Zie ook het Definitief Sectierapport (pagina 8 van 16).
Dus: het overlijden van mevrouw [slachtoffer] kan op alleen biochemische grondenmogelijkverklaard worden. Echter, de overige sectiebevindingen vormen sterke aanwijzingen voor een andere mogelijke doodsoorzaak, te weten ‘smoren’ (waarbij de ‘hyperglycemie’ derhalve niet direct van betekenis is voor het overlijden).
3. In hoeverre kan mevrouw [slachtoffer] eerder op de avond zijn gevallen en hierna door een hyperglycemie zijn overleden of juist eerst een hyperglycemie hebben gekregen en hierdoor (hard) op bed zijn gevallen?
Beide geschetste scenario’s kunnen aan de hand van de sectiebevindingen niet geheel uitgesloten worden. Echter, de lokalisatie van letsel diep in de mondbodem/hoge hals aan de linkerkant van het tongbeen en het aspect (vorm en grootte) en de lokalisatie van de letsels aan de rechterarm vormen in combinatie met de verdere letsels aan het gelaat een totaalbeeld dat het aantreffen van deze bevindingen gegeven een scenario van niet-accidenteel oplopen van de letsels waarschijnlijker maakt dan gegeven een scenario van accidenteel oplopen van de letsels (zoals door een val al dan niet voorafgegaan door een ‘hyperglycemie’).
5. Wat is de waarschijnlijkheid van uw bevindingen bij weging van de volgende hypothesen:
H1: Mevrouw [slachtoffer] is aan een natuurlijke dood overleden.
H2: Mevrouw [slachtoffer] is aan een niet-natuurlijke dood overleden.
Gegeven de bovenstaande redeneringen en deze opgenomen in het Definitief Sectierapport zijn de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek waarschijnlijker om aan te treffen gegeven het scenario dat mevrouw [slachtoffer] aan een niet-natuurlijke dood overleden is (H2) dan gegeven het scenario dat mevrouw [slachtoffer] aan een natuurlijke dood overleden is (H1).
Hierbij wordt uitgegaan dat met ‘natuurlijke dood’ een overlijden op basis van een verstoorde suikerhuishouding bedoeld wordt.
6. Onder welke van de onderstaande hypothese passen de gegevens het best? Kunt u aangeven hoeveel beter de bevindingen passen bij die hypothese?
H1. Mevrouw [slachtoffer] is overleden door een toxicologische oorzaak.
H2. Mevrouw [slachtoffer] is overleden door het optreden van hyperglycemie.
H3. Mevrouw [slachtoffer] is overleden door belemmering van de luchtwegen (smoren).
Er waren geen aanwijzingen dat mevrouw [slachtoffer] overleden is door een toxicologische oorzaak. Hierbij wordt opnieuw aangeduid dat een ‘hyperglycemie’ onder ‘biochemische gronden’ valt en niet onder ‘toxicologische gronden’.
In het Definitieve Sectierapport werd de conclusie van de toxicoloog hierover opgenomen, met hierin (op pagina 6 van 16, letterlijk overgenomen):
“3 Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek kan
een bijdrage van ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen en/of vluchtige bedwelmende stoffen aan het overlijden van [slachtoffer] niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard.”
Derhalve wordt scenario H1 niet verder Bayesiaans afgewogen, aangezien hiervoor geen aanwijzingen waren en dit scenario dus niet relevant is. De afweging tussen scenario’s H2 en H3 is vergelijkbaar aan die tussen de scenario’s onder vraag 5, te weten:
Gegeven de bovenstaande redeneringen en deze opgenomen in het Definitief Sectierapport zijn de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek waarschijnlijker om aan te treffen gegeven het scenario dat mevrouw [slachtoffer] overleden is door belemmering van de luchtwegen (smoren) (H3) dan dat mevrouw [slachtoffer] overleden is door het optreden van hyperglycemie (H2).
Weggenomen goederen
4. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [9] van 30 mei 2022 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 28 mei 2022 omstreeks 19.40 uur bevond ik mij aan het [adres] te [woonplaats] . Daarbij zou er tevens sprake zijn van het ontvreemden van goederen uit de woning van het slachtoffer.
Na onderzoek in de woning werden de weggenomen goederen niet aangetroffen. Naar later bleek waren de volgende goederen niet in de woning aanwezig:
-
mobiele telefoon van het slachtoffer. In de woning werd een leeg doosje van een Samsung A52 aangetroffen. Mogelijk dat dit de telefoon betrof van het slachtoffer;
-
zwarte tas van het slachtoffer. Klein model, welke ter hoogte van de heup wordt gedragen;
-
in de tas zat onder meer een portemonnee met daarin:
o
bankpas Rabobank;
o
identiteitskaart van het slachtoffer;
o
overige pasjes.
-
twee thuistelefoons. Deze stonden niet meer in het oplaadstation;
-
een alarmknop/koord.
5. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [10] van 26 augustus 2022 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Vanuit het onderzoek is vastgesteld dat er vanuit de woning van het slachtoffer [slachtoffer] diverse goederen zijn verdwenen. Goederen die in ieder geval nog worden vermist zijn;
- een noodknop zeer waarschijnlijk type Tunstall VI Lite;
- twee draadloze huistelefoontoestellen van het merk Gigaset, type E560A duo;
- een bankpas van de Rabobank op naam van [slachtoffer] .
6. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [11] van 7 september 2022 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
De mobiele telefoon van het slachtoffer werd niet aangetroffen. Uit onderzoek TGO Barkey is gebleken dat het slachtoffer gebruik maakte van telefoonnummer [telefoonnummer] .
Van telefoonnummer [telefoonnummer] is een histo opgevraagd bij de provider T-Mobile over een periode van 12-12-2021 tot en met 07-06-2022.
Op 27 en 28 mei 2022 wordt telefoonnummer [telefoonnummer] gebruikt in combinatie met een mobiele telefoon voorzien van het IMEI-nummer [IMEI-nummer] . Tussen 27 mei 2022 21:21 uur en 28 mei 2022 01:54 uur zijn de volgende cellid's van telefoonnummer [telefoonnummer] geregistreerd.
Datum
tijdstip
cellid
street cellid
plaats
27-05-2022
21:21:12
[cellid]
[adres]
[woonplaats]
27-05-2022
23:21:12 23:21:12
[cellid]
[adres]
[woonplaats]
27-05-2022 27-05-2022
23:54:55
[cellid]
[adres]
[woonplaats]
27-05-2022
23:54:55
[cellid]
[adres]
[woonplaats]
28-05-2022
01:21:12
[cellid]
[straat]
[woonplaats]
28- 05-2022 28-05-2022
01:54:55
[cellid]
[straat]
[woonplaats]
28-05-202228-05-2022
01:54:55
[cellid]
[straat]
[woonplaats]
28-05-202228-05-2022
03:21:12
[cellid]
[straat]
[woonplaats]
Bovengenoemde registraties betreffen alle dataverkeer met een duur van 7200 seconden.
Uit een temsmeting bij perceel [adres] te [woonplaats] blijkt dat vanaf dit perceel wel bovengenoemde cellid [cellid] kan worden gebruikt en cellid [cellid] niet. Als de mobiele telefoon van het slachtoffer op 27 mei 2022 om 23.54 uur nog in de woning aanwezig was, kan het niet anders zijn dan dat de mobiele telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] tussen 27 mei 2022 23:54 uur en 28 mei 2022 01:21 uur uit de omgeving van perceel [adres] te [woonplaats] is gebracht.
Vanaf 28 mei 2022 01:21 uur tot en met 31 mei 2022 uur 15:58 uur worden er alleen nog cellid’s [cellid] ( [straat] te [woonplaats] ) en [cellid] ( [straat] te [woonplaats] ) geregistreerd. Deze locaties zijn dicht bij elkaar gelegen. Op 26 juli 2022 is de mobiele telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer] aangetroffen in de berm tussen de parallelbaan en hoofdbaan van de Rijksweg A8 tussen hectometerpaal 57.0 en 57.1. Uit een meting is gebleken dat de cellid's [cellid] ( [straat] te [woonplaats] ) en [cellid] ( [straat] te [woonplaats] ) vanaf de locatie van aantreffen van de mobiele telefoon kunnen worden gebruikt. Het is zeer goed mogelijk dat de mobiele telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] tussen 27 mei 23:54 uur en 28 mei 2022 01:21 uur op de locatie is achtergelaten waar hij is aangetroffen.
In de periode van 28 mei 2022 01:21 uur tot en met 31 mei 2022 uur 15:58 uur is er alleen nog sprake van dataverkeer, inkomende SMS- en gespreksverkeer. Deze registraties
hoeven niet door menselijk handelen te hebben plaatsgevonden.
Gelet op bovenstaande bevindingen is het meest waarschijnlijk dat de mobiele telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer] , met daarin een simkaart voorzien van het telefoonnummer [telefoonnummer] , tussen 27 mei 2022 te 23:54 uur en 28 mei 2022 01:21 uur is
verplaatst vanuit de omgeving van perceel [adres] te [woonplaats] naar de vindlocatie in de berm bij de Rijksweg A6 en dat het toestel na de verplaatsing niet meer door een persoon hoeft te zijn gebruikt.
7. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [12] van 5 augustus 2022 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Analyse historische verkeers- en tapgegevens nummer [telefoonnummer] :
Uit de opgevraagd historische verkeersgegevens van het nummer [telefoonnummer] bleek dat de mobiele telefoon van [slachtoffer] op 27 mei 2022 omstreeks 23:54 uur voor het laatst de mast [adres] te [woonplaats] aanstraalde. Deze mast kan worden beschouwd als de thuismast van het slachtoffer. Op 28 mei 2022 te 01:21 uur straalt de mobiele telefoon de mast [straat] te [woonplaats] aan. Deze locatie ligt ver uit de buurt van de woning van het slachtoffer. Uit de
gegevens van de tap en historische verkeersgegevens bleek ook dat de mobiele telefoon daarna nog enkele dagen actief is geweest. Het toestel bleef namelijk tot en met 31 mei 2022 te 16:09 uur actief. De enige activiteit die in deze periode nog plaatsvond was het aanstralen van de zendmasten [straat] en [straat] te [woonplaats] . De zendmast die het vaakst werd aangestraald, is gestationeerd aan de [straat] te [woonplaats] . De andere mast die werd aangestraald betrof de mast aan de [straat] te [woonplaats] . Uit bovengenoemde gegevens rees het vermoeden dat de mobiele telefoon van het slachtoffer zeer waarschijnlijk kort na het delict in de omgeving van de [straat] in [woonplaats] is achtergelaten. De [straat] loopt gedeeltelijk parallel aan de Rijksweg A6.
Onderzoek locatie mobiele telefoon:
Eén van locaties waar de mobiele telefoon zou kunnen liggen betrof de omgeving langs de Rijksweg A6 tussen afslag 6 en afslag 7.
Zoekactie 26 juli 2022:
Op 26 juli 2022 stond wederom een zoekactie naar de mobiele telefoon gepland. Dit keer
met ondersteuning van professionele maaiers onder leiding van het bedrijf [bedrijf 2] .
Aantreffen handtas:
Vanaf hectometerpaal 57.0 werd met de pijlwagen langzaam over de vluchtstrook verder gereden in de richting van [woonplaats] . Tussen hectometerpaal 58.0 en 58.1 zagen de medewerker van [bedrijf 2] en collega [verbalisant 4] een zwarte handtas in de tussenberm liggen. In de tas werd onder andere een portemonnee met daarin de ID kaart van het slachtoffer
[slachtoffer] aangetroffen. Nader onderzoek wees uit dat dit de verdwenen handtas van slachtoffer [slachtoffer] betrof.
Aantreffen mobiele telefoon slachtoffer [slachtoffer]
Na het aantreffen van de handtas van het slachtoffer werd voor de volledigheid ook het stuk tussen hectometerpaal 57.0 en 58.0 doorzocht. In de berm van de Parallel rijbaan, tussen hectometerpaal 57.0 en 57.1 werden vervolgens diverse onderdelen van een mobiele telefoon en een telefoonhoesje aangetroffen. De simkaart van de telefoon werd niet aangetroffen.
Op een gedeelte van de telefoon werd een sticker met daarop de IMEI-nummers [IMEI-nummer] en [IMEI-nummer] aangetroffen. Na controle bleken dit dezelfde IMEI-nummers te zijn als dat van het toestel van slachtoffer [slachtoffer] . Hieruit kon worden geconcludeerd dat de aangetroffen telefoononderdelen behoren tot de verdwenen mobiele telefoon van het slachtoffer [slachtoffer] .
Maaiwerkzaamheden ter plaatse (Rijksweg A6)
Volgens [bedrijf 2] is er vanaf 23 mei 2022 gemaaid en normaal gesproken duurt het maaien ongeveer een week. Er wordt dan tot één meter van de berm gemaaid (meterstrook). Daar waar de berm dus breder is dan 2 meter, blijft er gras/onkruid staan. Gelet op het feit dat het telefoontoestel op 31 mei 2022 te 16:09 uur de laatste keer een zendmast aanstraalde sluit het onderzoeksteam niet uit dat de mobiele telefoon van het slachtoffer is uitgegaan doordat het is geraakt tijdens maaiwerkzaamheden. Het feit dat de handtas nog heel was, zou te verklaren zijn doordat de handtas mogelijk buiten de genoemde meterstrook lag.
Voertuig verdachte en rittenstaat
8. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 30 mei 2024 verklaard:
Het klopt dat ik op 27 mei 2022 de bedrijfsbus met kenteken [kenteken] bestuurde. Ik ben toen vanaf [woonplaats] naar [woonplaats] gereden en heb de bedrijfsbus op de [straat] in [woonplaats] geparkeerd. Deze parkeerplaats was dichtbij de woning van mijn moeder [slachtoffer] . Vervolgens ben ik later met dezelfde bedrijfsbus vanaf de [straat] in [woonplaats] weer terug naar [woonplaats] gereden. Ik heb toen via de A6 gereden.
9. Verbalisant [verbalisant 5] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [13] van 15 augustus 2022 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Inleiding
In dit proces-verbaal van bevindingen heb ik de ter zake dienende rittenstaatgegevens beschreven van de witte bedrijfsbus met het logo en belettering van schoonmaakbedrijf [bedrijf 1] B.V. van het merk Volkswagen, type Transporter, voorzien van kenteken [kenteken] , tevens eigendom van [bedrijf 1] B.V (hierna te noemen bedrijfsbus) in de periode van 1 mei 2022 tot en met 31 mei 2022.
Aanleiding
Uit die verstrekte rittenstaatgegevens bleek onder andere dat de Volkswagen Transporter, voorzien van het kenteken [kenteken] op 27 mei 2022 om 22:42 uur vertrok vanaf het [adres] te [woonplaats] (rechtbank: uit het proces-verbaal blijkt dat dit op ongeveer 94 meter afstand van de woning van verdachte is) en vervolgens reed naar de [straat] in [woonplaats] , alwaar de bedrijfsbus op 27 mei 2022 omstreeks 23:09 uur arriveerde. Dit is in de nabije omgeving van de woning van het slachtoffer [slachtoffer] (rechtbank: uit het proces-verbaal blijkt dat dit op 62 meter afstand was). De bedrijfsbus bleef hier ruim 48 minuten geparkeerd staan. Vervolgens verplaatste de bedrijfsbus om 23:58 uur vanaf de [straat] te [woonplaats] naar de [straat] in [woonplaats] . Deze locatie ligt evenals [straat] in [woonplaats] , vlakbij de woning van [verdachte] .
Beschrijving opvallende ritten van 27 mei 2022:
Op 27 mei 2022 zijn in totaal 19 ritten geregistreerd. Aan de hand van de start- en stop
adressen lijkt het er op dat rit 1 t/m 15 zakelijke ritten betroffen.
Rit 18 op 27 mei 2022
Op rit 18 van 27 mei 2022 was te zien dat de bedrijfsbus om 22:42 uur vanaf de [adres] in [woonplaats] vertrok en om 23:09 uur arriveerde op de [straat] in [woonplaats] . De rit duurde 26 minuten en 39 seconden en besloeg een afstand van 32,5 kilometer. De stop duurde 48 minuten en 50 seconden. Deze rit werd als zakelijk gelogd.
De GPS locatie van de eindlatitude en -longitude betrof […] , […] .
Met behulp van Google Maps kon vast worden gesteld dat de bedrijfsbus op de hieronder
aangegeven locatie geparkeerd was. Dit bevindt zich op 62 meter ten opzichte van de plaats delict.
Rit 19 op 27 mei 2022
In navolging op deze rit startte de 19e rit van de bedrijfsbus op 27 mei 2022 om 23:58 uur vanaf de [straat] in [woonplaats] en eindigde op 28 mei 2022 om 00:25 uur op de [adres] in [woonplaats] . Deze rit duurde 27 minuten en 40 seconden en besloeg een afstand van 35,5 kilometer.
Aan de hand van de GPS loggegevens van Mobile Intelligence was te zien dat vanaf de
[straat] in [woonplaats] de volgende route was gereden naar de [straat] in [woonplaats] :
[straat]
.
Opmerkelijk rijgedrag tijdens deze rit:
Op de rittenstaat gegevens van Moving Intelligence was de gemeten snelheid af te lezen. Daarbij vielen mij de volgende gedragingen op:
1. Nadat de bedrijfsbus op de Rijksweg A6 was ingevoegd bij afslag [woonplaats] , was te
zien dat deze versnelde tot 103 km/u en vervolgens 3 minuten lang vertraagde tot een
snelheid van gemiddeld 90 km/u. Dit was opvallend, aangezien de maximum toegestane snelheid op dat moment 120 km/u was. Bij berekening blijkt dat na 3 minuten een gemiddelde snelheid van 90 km/u een afstand van ongeveer 4.5 kilometer wordt overbrugd. De invoegstrook van afslag […] van Rijksweg A6 [woonplaats] begint bij hectometerpaal 53,5. De bedrijfsbus zal daardoor ongeveer tot hectometerpaai 58,0 deze snelheid hebben aangehouden.
2. Vervolgens was te zien dat de bedrijfsbus versnelde en ruim boven de maximum toegestane snelheid reed over de Rijksweg A6 en daarbij een snelheid van tot wel 151 km/u behaalde.
3. 4 minuten later was te zien dat de bedrijfsbus vertraagde naar een snelheid van 120 km/u
en ongeveer deze snelheid aanhield tot aan de afslag [woonplaats] (afslag […] op de Rijksweg
A6).
4. Uit navraag bij Rijkswaterstaat bleek dat er op die avond en nacht geen snelheidsbeperkende maatregelen van kracht waren op de Rijksweg A6. Uit het politiesysteem blijken ook geen registraties van verkeersongevallen of iets soortgelijks dat een vertraging van de snelheid kon verklaren.
Opmerking verbalisant:
Het hierboven staande is des te meer opvallend, omdat op 26 juli 2022 de weggenomen
handtas en mobiele telefoon van overledene [slachtoffer] op die route waar de bedrijfsbus zijn snelheid vertraagde waren teruggevonden op de middenberm van de rijksweg A6;
-
de mobiele telefoon werd in stukken aangetroffen tussen hectometerpaal 57.0 en 57.1;
-
de handtas werd aangetroffen tussen hectometerpaal 58.0 en 58.1.
Uit die aangeleverde gegevens bleek dat het laatste moment voordat de bedrijfsbus versnelde van 90 km/u naar 151 km/u op de GPS locatie 52.383368, 5.303817 was, ter hoogte van hectometerpaal 58.0.
Tijdlijn
10. Verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] hebben in
een proces-verbaal van bevindingen [14] van 23 augustus 2022 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 23 augustus 2022 hebben wij verbalisanten in de woning aan de [adres] te [woonplaats] de getuige genaamd: [getuige 1] , geboren [1987] gehoord als getuige inzake het overlijden van [slachtoffer] is de directe buurvrouw van [slachtoffer] en woont samen met haar vriend [getuige 2] en haar kind in de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Op de vraag of ze nogmaals zou willen vertellen over de avond/nacht van 27 mei 2022 verklaarde zij samengevat dat:
Op 27 mei 2022 omstreeks 21:30 uur heb ik samen met mijn vriend [getuige 2] een film gekeken in de bioscoop te [woonplaats] waarna ik rond 23:30 uur op een Go-scooter naar huis ben gereden. We zaten samen op een scooter. De Go-scooter heb ik geparkeerd voor het tuinhek van de buurvrouw. Ik vroeg mij nog af wat de buurvrouw daarvan zou vinden, dit omdat ik zag dat er in de huiskamer nog een fel licht aan stond en ik daardoor in de veronderstelling was dat de buurvrouw kennelijk nog niet naar bed was. Het felle licht in de huiskamer van de buurvrouw viel mij op omdat normaal het huis van de buurvrouw rond 21:30 uur donker is. Ik ga ervan uit dat ze dan om die tijd naar bed ging.
11. Verbalisant [verbalisant 8] heeft in
een proces-verbaal van bevindingen [15] van 1 november 2022 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Aanleiding:
Naar aanleiding van een getuigenverklaring waar werd verklaard gebruik te zijn gemaakt van een [bedrijf 3] scooter, werd bij het bedrijf [bedrijf 3] B.V. historische gegevens gevorderd over de periode van 27 mei 2022 19:00 uur tot en met 28 mei 2022 02:00 uur.
Op 27 mei 2022 om 23:48 uur tot 23:52 uur werd door [getuige 2] , Go-Scooter […] gehuurd.
-
Startlocatie: [straat] te [woonplaats] .
-
Eindlocatie: [straat] te [woonplaats] .
-
Duur rit: 3m 37s.
12. Verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] hebben in
een proces-verbaal van bevindingen [16] van 20 oktober 2022 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 21 september 2022 werd door ons verbalisanten op het bureau van politie te [woonplaats] de getuige [getuige 2] , geboren op [1982] gehoord. Getuige [getuige 2] is woonachtig op het adres [adres] te [woonplaats] en grenst met zijn woning direct aan de woning van het slachtoffer [slachtoffer] , wonende [adres] te [woonplaats] .
Huren van Go-Scooter door getuige [getuige 2]
Getuige [getuige 2] verklaarde dat hij en zijn vrouw na de bioscoopvoorstelling een scooter hadden gehuurd op 27 mei 2022 te 22:52 uur bij het bedrijf van “Go-Scooter”. Op de later toegestuurde huurovereenkomst blijkt echter dat de scooter 4 minuten eerder was gehuurd te weten om 23:48 uur die dag.
Camerabeelden [adres] te [woonplaats]
Bij het uitkijken van veilig gestelde camerabeelden is te zien dat op 27 mei 2022 te 23:51:47
uur een scooter over de [straat] aan kwam rijden. Deze scooter reed vanaf de [straat] over de [straat] de [straat] op en werd aldaar zeer vermoedelijk geparkeerd. Het betrof hier een groene huurscooter van [bedrijf 3] .
DNA
13.
Een deskundigenrapport van het NFI [17] : “Onderzoek naar biologische sporen en
DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van slachtoffer [slachtoffer] in [woonplaats] op 28 mei 2022” met fotobijlage van 13 juli 2022 opgesteld door dr. H. Mujčić, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde deskundige:
Onderzoek naar biologische sporen
Nachthemd AAPD4974NL
Het nachthemd is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn aan de binnen- en
buitenkant van het nachthemd, ter hoogte van de borst en de beide schouders enkele
bloedsporen aangetroffen. Een bloedspoor ter hoogte van de linkerschouder is bemonsterd.
De bemonstering is als AAPD4974NL#07 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
De buitenkant van het nachthemd is ter hoogte van de mouwen, schouders en halsopening
bemonsterd, gericht op het verzamelen van DNA van degene(n) die in contact is (zijn)
geweest met deze delen van het nachthemd. Hierbij is het aanwezige bloed vermeden. De
bemonsteringen zijn als AAPD4974NL#01 tot en met #06 (zie de fotobijlage) veiliggesteld
voor DNA-onderzoek. Bemonsteringen AAPD4974NL#01 tot en met #06 zijn onderzocht op
de aanwezigheid van bloed. Hierbij is geen bloed aangetroffen.
DNA-onderzoek
Onderstaand referentiemateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Tabel 2 Referentiemateriaal
SIN
Omschrijving referentiemateriaal
AAOA7607NL
een referentiemonster bloed (afgesplitst van stoffelijk overschot AAPB1947NL) van overleden slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [1944] )
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Tabel 3 Bemonsteringen van sporenmateriaal
Nachthemd AAPD4974NL
AAPD4974NL#01
buitenkant van de linkermouw
AAPD4974NL#02
buitenkant van de rechtermouw
AAPD4974NL#03
buitenkant, ter hoogte van de linkerschouder
AAPD4974NL#04
buitenkant, ter hoogte van de rechterschouder
AAPD4974NL#05
voorzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening
AAPD4974NL#06
achterzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening
AAPD4974NL#07
bloedspoor ter hoogte van de linkerschouder
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
Van het referentiemateriaal van slachtoffer [slachtoffer] is een DNA-profiel verkregen. In
Tabel 4 staan de personen van wie de DNA-profielen zijn betrokken bij het vergelijkend
DNA-onderzoek.
Tabel 4 DNA-profielen van personen betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Naam
Geboortedatum
AAOA7607NL
slachtoffer [slachtoffer]
[1944]
RGG774
[verdachte]
[1968]
RFH373
[nabestaande 1]
[1965]
AAPD4974NL#01 tot en met #07 (nachthemd)
Vanwege de overeenkomsten met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer] en omdat het
bemonsteringen van het nachthemd van slachtoffer [slachtoffer] betreft, is aangenomen dat
bemonsteringen AAPD4974NL#01 tot en met #07 DNA bevatten dat afkomstig is van
slachtoffer [slachtoffer] zelf.
Daarnaast bevatten bemonsteringen AAPD4974NL#02 (rechtermouw) en #04
(rechterschouder) een relatief kleine hoeveelheid DNA dat afkomstig kan zijn van [verdachte] (zie ook ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek'). Er zijn geen
aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van verdachte [nabestaande 1] in
deze bemonsteringen.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
AAPD4974NL#02 (rechtermouw van het nachthemd)
DNA-mengprofiel AAPD4974NL#02 is circa 300 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de
bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en [verdachte] , dan wanneer de
bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige, niet aan slachtoffer [slachtoffer] verwante, persoon.
AAPD4974NL#04 (rechterschouder van het nachthemd)
DNA-mengprofiel AAPD4974NL#04 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de
bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en [verdachte] , dan wanneer de
bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige, niet aan
slachtoffer [slachtoffer] verwante, persoon.
14.
Een deskundigenrapport van het NFI [18] : “DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van het slachtoffer [slachtoffer] in [woonplaats] op 28 mei 2022” van 11 augustus 2022 opgesteld door dr. H. Mujčić, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde deskundige:
Y-Chromosomaal DNA-onderzoek
Bemonsteringen AAPD4974NL#01 (buitenkant van de linkermouw), #05 (voorzijde van de
buitenkant, ter hoogte van de halsopening) en #06 (achterzijde van de buitenkant, ter
hoogte van de halsopening) zijn onderworpen aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek om
meer genetische informatie van de donor(en) van het mannelijke DNA in deze DNA-onderzoek bemonsteringen te verkrijgen. Het Y-chromosomale DNA-onderzoek aan bemonsteringen zaaknummer AAPD4974NL#01 en #06 is herhaald om informatievere DNA-profielen te verkrijgen.
Ten behoeve van het vergelijkend Y-chromosomale DNA-onderzoek is het referentiemateriaal van [verdachte] RGG774 en [nabestaande 1] RFH373 onderworpen aan een Y-chromosomaal DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend Y-chromosomaal DNA-
onderzoek
Van het referentiemateriaal van [verdachte] en [nabestaande 1] zijn Y-chromosomale
DNA-profielen verkregen. De Y-chromosomale DNA-profielen van [verdachte] en [nabestaande 1] komen met elkaar overeen. Hierdoor kan er op basis van een Y-chromosomaal DNA-onderzoek geen onderscheid worden gemaakt tussen deze twee individuen.
Bemonsteringen AAPD4974NL#01 (buitenkant van de linkermouw) en #06 (achterzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening)
Van het mannelijke DNA in bemonsteringen AAPD4974NL#01 en #06 zijn Y-chromosomale
DNA-profielen verkregen van minimaal één man. De Y-chromosomale DNA-profielen van
[verdachte] en [nabestaande 1] komen overeen met deze Y-chromosomale DNA-
profielen. Dit betekent dat het mannelijke DNA in bemonsteringen AAPD4974NL#01 en #06
afkomstig kan zijn van [verdachte] en/of [nabestaande 1] , en/of van een in de
mannelijke lijn aan hen verwante man.
Naast DNA-kenmerken die overeenkomen met de desbetreffende DNA-kenmerken in de Y-
chromosomale DNA-profielen van [verdachte] en [nabestaande 1] , zijn in Y-
chromosomale DNA-profielen AAPD4974NL#01 en #06 nog enkele pieken zichtbaar waarvan niet duidelijk is of het DNA-kenmerken van minimaal één andere man of technische
artefacten zijn. Deze pieken zijn niet geschikt om te betrekken bij het vergelijkend DNA- onderzoek.
Bemonstering AAPD4974NL#05 (voorzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening)
Van het mannelijke DNA in bemonstering AAPD4974NL#05 is een Y-chromosomaal DNA-
mengprofiel verkregen van minimaal twee mannen. Uit dit Y-chromosomale DNA-
mengprofiel kan een Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel worden afgeleid. De Y-
chromosomale DNA-profielen van [verdachte] en [nabestaande 1] komen overeen met
dit afgeleide Y-chromosomale DNA-hoofdprofiel. Dit betekent dat een relatief grote
hoeveelheid van het mannelijke DNA in bemonstering AAPD4974NL#05 afkomstig kan zijn
van [verdachte] en/of [nabestaande 1] , en/of van een in de mannelijke lijn aan hen
verwante man.
Bewijskracht van het vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek
Bemonstering AAPD4974NL#05 (voorzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening)
Om de bewijskracht van de gevonden overeenkomsten te kunnen formuleren in verbale DNA-onderzoek termen van waarschijnlijkheid, is het onderstaand hypothesepaar beschouwd.
Hypothese 1:
Een relatief grote hoeveelheid van het mannelijke DNA in bemonstering AAPD4974NL#05 is
afkomstig van [verdachte] en/of [nabestaande 1] en/of van een in de mannelijke lijn
aan [verdachte] en/of [nabestaande 1] verwante man.
Hypothese 2:
Een relatief grote hoeveelheid van het mannelijke DNA in bemonstering AAPD4974NL#05 is
afkomstig van een willekeurig gekozen man die niet in de mannelijke lijn verwant is aan
[verdachte] en/of [nabestaande 1] .
Afgeleid Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel AAPD4974NL#05 is zeer veel waarschijnlijker
wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
NB: Afgeleid Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel AAPD4974NL#05 betreft het meest
informatieve Y-chromosomale DNA-profiel. Voor bemonsteringen AAPD4974NL#01 en #06
is daarom vooralsnog geen bewijskracht gerapporteerd.
15.
Een deskundigenrapport van het NFI [19] : “Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van slachtoffer [slachtoffer] in [woonplaats] op 28 mei 2022” met bijlagen van 18 november 2022 opgesteld door dr. S. van Soest, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde deskundige:
Onderzoek naar biologische sporen
Kussensloop AAPD4987NL
Het onderzoeksmateriaal betreft een kussensloop met een gebloemde en een gestreepte sporen en DNA-onderzoek zijde. Het kussensloop is aan de buitenzijde onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is op de gebloemde zijde een bloedspoor aangetroffen. Het kussensloop is met behulp van een forensische lichtbron onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van speeksel. Hierbij zijn op de gebloemde zijde meerdere oplichtende
vlekken waargenomen van mogelijke speekselsporen. Op de gestreepte zijde zijn geen
oplichtende vlekken waargenomen. Een spoor, vanaf de gebloemde zijde, ter hoogte van de plaats waar zowel bloed als mogelijk speeksel is waargenomen, is bemonsterd en als
AAPD4987NL#01 veiliggesteld voor een nader onderzoek naar de aanwezigheid van speeksel en een DNA-onderzoek. Hierbij is in deze bemonstering een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel.
Beide zijden van het kussensloop zijn in delen bemonsterd, gericht op het verzamelen van
DNA van diegene(n) die in contact is (zijn) geweest met deze delen van het kussensloop.
Hierbij is het aanwezige bloed vermeden en is getracht de mogelijke speekselsporen te
vermijden. De bemonsteringen zijn als AAPD4987NL#02 tot en met #10 veiliggesteld voor
DNA-onderzoek. De bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij
is geen bloed aangetroffen. De bemonsteringen zijn niet onderzocht op de aanwezigheid van
speeksel.
Kussensloop AAPD4988NL
De buitenzijde van het kussensloop is met het blote oog onderzocht op de aanwezigheid van
bloed. Hierbij is één bloedspoor aangetroffen op één zijde (in het vervolg vermeld als zijde
1). Het kussensloop is met behulp van een forensische lichtbron onderzocht op de
aanwezigheid van speeksel. Hierbij zijn op beide zijden meerdere oplichtende vlekken
waargenomen van mogelijke speekselsporen. Een spoor, vanaf zijde 1, waar bloed en
mogelijk speeksel is waargenomen, is bemonsterd en als AAPD4988NL#01 veiliggesteld
voor een nader onderzoek naar de aanwezigheid van speeksel en een DNA-onderzoek. Deze
bemonstering is onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is een aanwijzing
verkregen voor de aanwezigheid van speeksel.
Beide zijden van het kussensloop zijn in delen bemonsterd, gericht op het verzamelen van
DNA van diegene(n) die in contact is (zijn) geweest met deze delen van het kussensloop.
Hierbij is het aanwezige bloed vermeden en is getracht de oplichtende vlekken te vermijden.
De bemonsteringen zijn als AAPD4988NL#02 tot en met #10 veiliggesteld voor DNA-
onderzoek. De bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is
geen bloed aangetroffen. De bemonsteringen zijn niet onderzocht op de aanwezigheid van
speeksel.
DNA-onderzoek
Tabel 1 Bemonsteringen van sporenmateriaal
SIN
Omschrijving bemonstering
Kussensloop AAPD4987NL
AAPD4987NL#01
spoor op gebloemde zijde
AAPD4987NL#02 t/m #05
delen gebloemde zijde
AAPD4987NL#06 t/m #10
delen gestreepte zijde
Kussensloop AAPD4988NL
AAPD4988NL#01
spoor op zijde 1
AAPD4988NL#02 t/m #05
delen zijde 1
AAPD4988NL#06 t/m #10
delen zijde 2
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
Tabel 2 DNA-profielen van personen betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Naam
Geboortedatum
AAOA7607NL
slachtoffer [slachtoffer]
[1944]
RGG774
Verdachte [verdachte]
[1968]
RFH373
[nabestaande 1]
[1965]
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN (omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
Kussensloop AAPD4987NL
AAPD4987NL#01
(spoor op gebloemde zijde)
DNA-onderzoek gestopt (zie toelichting 1)
AAPD4987NL#02 (deel gebloemde zijde), #06, #09 en #10 (delen gestreepte zijde)
minimaal twee personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
- zie toelichting 2
- niet berekend vanwege het resultaat van #08
AAPD4987NL#03 (deel gebloemde zijde)
minimaal drie personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
-minimaal één onbekende persoon
- zie toelichting 2
- niet berekend vanwege het resultaat van #08
- niet van toepassing
AAPD4987NL#04 en #05 (delen gebloemde zijde)
minimaal drie personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
-minimaal één onbekende persoon
- zie toelichting 2
- niet berekend vanwege het resultaat van #08
- niet van toepassing
AAPD4987NL#07 (deel gestreepte zijde)
minimaal twee personen:
een relatief grote hoeveelheid DNA (afgeleid DNA-hoofdprofiel)
- verdachte [verdachte]
een relatief kleine hoeveelheid DNA
- slachtoffer [slachtoffer]
- niet berekend vanwege het resultaat van #08
- zie toelichting 2
AAPD4987NL#08 (deel gestreepte zijde)
één man:
- verdachte [verdachte]
- meer dan 1 miljard
Kussensloop AAPD4988NL
AAPD4988NL#01
DNA-onderzoek gestopt (zie toelichting 1)
AAPD4988NL#02
minimaal drie personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
-minimaal één onbekende persoon
- zie toelichting 2
- meer dan 1 miljard
- niet van toepassing
AAPD4988NL#03 (deel zijde 1) en #10 (deel zijde 2)
minimaal twee personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- onvoldoende informatief om vast te kunnen stellen van wie dit DNA afkomstig kan zijn
- zie toelichting 2
- niet van toepassing
AAPD4988NL#04 (deel zijde 1)
minimaal drie personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
- minimaal één onbekende persoon
- zie toelichting 2
- niet berekend vanwege het resultaat van #02
- niet van toepassing
AAPD4988NL#05 (deel zijde 1) #08 en #09 (delen zijde 2)
minimaal twee personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
- zie toelichting 2
- niet berekend vanwege het resultaat van #02
AAPD4988NL#06 (deel zijde 2)
minimaal drie personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
- minimaal één onbekende persoon
- zie toelichting 2
- niet berekend vanwege het resultaat van #02
- niet van toepassing
AAPD4988NL#07 (deel zijde 2)
Minimaal vier personen:
- slachtoffer [slachtoffer]
- minimaal drie andere personen waarvan naar verwachting minimaal twee mannen (zie toelichting 3)
- zie toelichting 2
- niet van toepassing
Toelichting:
1. Het DNA-onderzoek aan deze bemonsteringen is gestopt omdat de concentratie van het DNA in deze bemonsteringen, ook na aanvullend DNA-onderzoek, tegen verwachting in lager is dan de door ons gehanteerde grenswaarde. Er zijn geen DNA-profielen opgemaakt. Er zijn (vooralsnog) geen aanvullende bemonsteringen van de kussenslopen genomen.
2. Vanwege de overeenkomsten met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer] en omdat het bemonsteringen van de kussenslopen, horloge en sieraden van slachtoffer [slachtoffer] betreft, is ervan uitgegaan dat er daadwerkelijk DNA van slachtoffer [slachtoffer] in de bemonsteringen aanwezig is. Dergelijke bemonsteringen bevatten doorgaans DNA van de persoon zelf. De bewijskracht is daarom niet berekend. Wel is deze aanname gebruikt in de bewijskrachtberekening ten aanzien van verdachte [verdachte] .
3. Dit DNA-mengprofiel is, ook na aanvullend DNA-onderzoek, onvoldoende informatief om te kunnen beoordelen of een gedeelte van het DNA afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] en/of [nabestaande 1] .
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
AAPD4987NL#08 (deel van zijde 2 van kussensloop)
Dit betreft een DNA-profiel waarvan is aangenomen dat alle DNA-kenmerken van één persoon afkomstig zijn. Voor dergelijke DNA-profielen is vastgesteld dat wanneer het DNA-profiel van een persoon ermee overeenkomt de bewijskracht meer dan 1 miljard is. Daarom geldt voor de overeenkomsten met het DNA-profiel van verdachte [verdachte]
DNA-profiel AAPD4987NL#08 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon.
AAPD4988NL#02 (linker deel zijde 1 van kussensloop)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht berekend ten aanzien van de overeenkomsten
met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . Voor deze berekening is aangenomen
dat de bemonstering DNA bevat van drie personen. Ook is aangenomen dat een relatief
groot deel van het DNA afkomstig is van het slachtoffer [slachtoffer] en dat de onbekende
personen in het DNA-mengprofiel niet aan elkaar of aan slachtoffer [slachtoffer] en verdachte
[verdachte] verwant zijn.
DNA-mengprofiel AAPD4988NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de
bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en een
willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer
[slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen.
IDFO
16.
Een deskundigenrapport van het NFI [20] : “Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in [woonplaats] op 28 mei 2022” met bijlagen van 1 maart 2024 opgesteld door drs. J.A. de Koeijer, NFI-deskundige Interdisciplinair forensisch onderzoek, voor zover inhoudende als verklaring van voornoemde deskundige:
6.1
Forensische Statistiek
Het onderzoek door de deskundige Forensische Statistiek heeft zich gericht op drie waargenomen overeenkomsten:
1. de vindlocaties en weggooitijdstippen van de vermiste voorwerpen en de ritgegevens van het verdachte voertuig;
2. de vindlocaties van de vermiste voorwerpen en het langzaamrijgebied van het verdachte voertuig;
3. de route van de plaats delict naar de vindlocaties en de ritgegevens van het verdachte voertuig;
Deze overeenkomsten zijn door de deskundige Forensische Statistiek beoordeeld in het licht van de vraag of de voorwerpen van het slachtoffer in de berm van de A6 zijn gegooid vanuit het voertuig van verdachte (hypothese H1) of vanuit een ander voertuig (hypothese H2).
Waarschijnlijkheid van hypothese 1:
Deze is bepaald aan de hand van drie deelonderzoeken op grond waarvan een schatting is gemaakt van het aantal voertuigen dat in aanmerking komt als mogelijk dadervoertuig.
In deelonderzoek 1 (E1) is op twee manieren bepaald hoeveel voertuigen er binnen de relevante tijdsperiode door het vindgebied van de vermiste voorwerpen zijn gereden. De relevante tijdsperiode is daarbij, gezien de verwachte reistijd van 10 minuten van de plaats delict naar de vindplaats en de locatiegegevens van de telefoon (zie aannamen), bepaald op 00:05 tot 01:21 uur (28 mei 2022).
1. Met meetlusgegevens van 8 meetpunten in de relevante rijstroken van hoofdrijbaan en parallelweg in het vindgebied is het aantal voertuigen dat in dit tijdsbestek langs de vindlocatie reed geschat op 330 voertuigen.
2. Met meetlusgegevens van de drie A6-snelwegopritten (3, 5 en 6) die logischerwijs in aanmerking komen om te nemen vanaf de plaats delict naar het vindgebied is het aantal voortuigen geschat op hoogstens 274 voertuigen.
In deelonderzoek 3 (E3) is met TomTom Move-gegevens bepaald wat, in een voor deze casus representatief tijdsinterval (van 0:00 – 02:00 uur) op zaterdag, de herkomst is van voertuigen die op de hoofdrijbaan of parallelrijbaan langs het vindgebied rijden. Daaruit is het percentage bepaald van de voertuigen die als herkomst een van de A6 snelwegopritten (3, 5 of 6) hadden en tevens afkomstig waren uit de richting van de plaats-delict.
De resultaten van de deelonderzoeken 1 en 3 zijn vervolgens gecombineerd door het hoogst geschatte aantal voertuigen dat in de relevante tijdsperiode in het vindgebied reed (330 voertuigen) te vermenigvuldigen met het percentage voertuigen dat een van de A6-opritten (3, 5 of 6) als herkomst had én afkomstig was van de richting van de PD. Dat levert een uiteindelijk schatting op van maximaal 11 voertuigen dat als mogelijk dadervoertuig in aanmerking komt. Het voertuig van verdachte is één van deze voertuigen.
• Na het beschouwen van E1 en E3 is de kans dat de voorwerpen in de berm uit de auto van verdachte zijn gegooid ongeveer 1 op 11 (9%).
In deelonderzoek 2 (E2) is de bewijskracht bepaald van de waarneming dat het vindgebied van de voorwerpen geheel binnen het langzaamrijgebied van de auto van verdachte ligt. De grootte van deze bewijskracht hangt af van de waarschijnlijkheid dat een voertuig langzamer gaat rijden doordat door de bestuurder voorwerpen uit het voertuig worden gegooid (P langzaam). Wanneer wordt aangenomen dat deze kans 100% is, dan is de bewijskracht van dit deelonderzoek gelijk aan 9; wanneer wordt aangenomen dat deze kans 0% is, dan is de
bewijskracht van dit deelonderzoek gelijk aan 1. Bij andere kansen gelden bewijskrachten die liggen tussen 1 en 9 (zie de tabel hieronder, kopie van Tabel 3 uit het rapport van Forensische Statistiek).
Berekende bewijskracht van E2 voor verschillende waardes van P langzaam
P langzaam
100%
80%
60%
40%
20%
0%
LR
9,0
7,4
5,8
4,2
2,6
1,0
De bewijskracht van E2 kan vervolgens worden gecombineerd met de eerder vermelde gezamenlijke bewijskracht van E1 en E3. Bij een bewijskracht van 9 voor E2 (bij P langzaam = 100%) wordt het aantal voertuigen dat als mogelijk dadervoertuig in aanmerking komt verkleind tot maximaal 2. Bij een bewijskracht van 1 voor E2 (bij P langzaam = 0%) blijft het geschatte aantal voertuigen dat als mogelijk dadervoertuig in aanmerking komt gelijk aan het aantal voertuigen dat was bepaald na het beschouwen van E1 en E3, namelijk maximaal 11.
• Na het beschouwen van E1, E2 en E3 is de geschatte kans dat hypothese H1 waar is daarmee:
- ongeveer 1 op 2 (50%) als er een 100% kans is dat een bestuurder die voorwerpen uit een rijdend voertuig gooit daardoor langzamer gaat rijden.
- ongeveer 1 op 11 (9%) als er een 0% kans is dat een bestuurder die voorwerpen uit een rijdend voertuig gooit daardoor langzamer gaat rijden.
Verwoording van conclusie in de vorm van een LR (bewijskracht)
Voor een schatting hiervan is uitgegaan van het aantal voertuigen dat in aanmerking komt als voertuig van waaruit de betreffende spullen in de berm van de A6 zijn gegooid. Het aantal geregistreerde motorvoertuigen betrof ongeveer 12 miljoen in 2022. Hoewel een deel daarvan waarschijnlijk niet of zelden op de snelweg komt, geldt dat vermoedelijk wel voor een aanzienlijk deel daarvan. Verder zullen er ook nog buitenlandse voertuigen op Nederlandse snelwegen rijden. Het mogelijke aantal dadervoertuigen zonder de precieze vindlocatie en weggooitijdsperiode te kennen heeft waarschijnlijk een ordegrootte van enkele miljoenen.
Op basis van de schatting voor het initiële aantal mogelijke dadervoertuigen (enkele miljoenen) en van de schatting van het aantal mogelijke dadervoertuigen na beschouwing van deelonderzoeken E1, E2 en E3 (maximaal 2 voertuigen als er een 100% kans is dat een bestuurder die voorwerpen uit een rijdend voertuig gooit daardoor langzamer gaat rijden) is een inschatting gemaakt van de gecombineerde bewijskracht. Deze bedraagt in dit geval minstens 1 miljoen.
Conclusie onderzoek Forensische Statistiek
Onder de aanname dat bestuurders die iets uit een voertuig gooien daardoor altijd in
snelheid minderen (P langzaam = 100%) zijn de bevindingen van onderzoeken E1, E2
en E3 minstens 1 miljoen keer waarschijnlijker wanneer hypothese H1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is.
Verbale term
Ordegrootte bewijskracht
ongeveer even waarschijnlijk
1-2
iets waarschijnlijker
2-10
waarschijnlijker
10-100
veel waarschijnlijker
100-10.000
zeer veel waarschijnlijker
10.000-1.000.000
extreem veel waarschijnlijker
>1.000.000

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 oktober 2023, genummerd MD2R022069 (onderzoek Barkey), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd 1 tot en met 1598 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 februari 2023 (forensisch dossier), genummerd MD2R022069 (onderzoek Barkey), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd 1 tot en met 212. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 134-136.
3.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het NFI van 26 februari 2024, inhoudende een evaluatie van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA gegeven hypothesen op activiteitniveau naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van slachtoffer [slachtoffer] in [woonplaats] op 28 mei 2022 door dr. B. Kokshoorn, werkzaam als NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, pagina 4.
4.Pagina’s 104-109 en 138 van het forensisch dossier.
5.Pagina’s 800-816.
6.Pagina’s 67-72 van het forensisch dossier.
7.Pagina’s 73-88 van het forensisch dossier.
8.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van het NFI van 21 juli 2023, inhoudende de beantwoording van vragen inzake NFI-zaaknummer 2022.05.30.099, sectienummer 2022-124, betreffende [slachtoffer] , geboren op [1944] door drs. P.M.I. van Driessche, werkzaam als arts en forensisch patholoog, pagina’s 1-4.
9.Pagina’s 8-11.
10.Pagina’s 239-242.
11.Pagina’s 219-221.
12.Pagina’s 225-231.
13.Pagina’s 154-170.
14.Pagina’s 712 en 713.
15.Pagina’s 705-708.
16.Pagina’s 709-711.
17.Pagina’s 249-258.
18.Pagina’s 259-263.
19.Pagina’s 264-277.
20.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het NFI van 1 maart 2024, inhoudende een interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in [woonplaats] op 28 mei 2022 door drs. J.A. de Koeijer, werkzaam als NFI-deskundige Interdisciplinair forensisch onderzoek, pagina’s 1-17.