4.3.2.Bewijsoverwegingen
Op 28 mei 2022 heeft [nabestaande 2] (hierna: [nabestaande 2] ) aan een vriend gevraagd om bij zijn moeder [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) langs te gaan omdat hij telefonisch geen contact kon krijgen met haar. De vriend van [nabestaande 2] ging daarop samen met de buurman van het slachtoffer langs bij de woning van het slachtoffer. Eenmaal binnen troffen zij het slachtoffer aan in de slaapkamer. Zij lag levenloos op bed. Zij voelde koud aan en had geen polsslag. Het slachtoffer lag onder een dekbed met een vogeltjesmotief. De buurman belde om 16.00 uur met 112.
De hulpdiensten kwamen ter plaatse en de ambulancemedewerkers stelden vast dat het slachtoffer was overleden. Eén van de ambulancemedewerkers heeft het kussen met het vogeltjesmotief, waarop het slachtoffer lag, omgewisseld met het kussen dat op het bed naast haar lag. Dit kussen had een bloemetjesmotief. Het kussen met het vogeltjesmotief heeft de ambulancemedewerker op de grond bij het raam neergelegd.
Er waren geen sporen van braak, maar al snel bleek dat er meerdere goederen misten. Het gaat hierbij om een alarmknop, twee huistelefoons, een bankpas, een handtas, een portemonnee en een mobiele telefoon.
Later werd – na onderzoek van het lichaam door de patholoog – als voorlopige conclusie bevonden dat het overlijden van het slachtoffer, 77 jaar oud, kon worden verklaard door mogelijk samendrukkend geweld tegen de mond en/of neus (smoren).
Het voorgaande heeft geleid tot het opsporingsonderzoek ‘Barkey’. Na een uitgebreid onderzoek verdenkt het Openbaar Ministerie verdachte van het doden van het slachtoffer en de diefstal van de hierboven genoemde goederen.
De rechtbank zal in dit vonnis de vraag beantwoorden of kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de dood van het slachtoffer en, zo ja, hoe die betrokkenheid juridisch moet worden geduid, ook in de context van de uit de woning weggenomen goederen.
Overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring
Over de mogelijke doodsoorzaak is op 18 januari 2023 een (definitief) deskundigenrapport opgesteld door de patholoog drs. P.M.I. van Driessche, arts en forensisch patholoog bij het NFI (hierna: de patholoog). De patholoog heeft de mogelijke doodsoorzaak forensisch geïnterpreteerd. Daarnaast heeft de patholoog op 21 juli 2023 aanvullende vragen beantwoord.
De patholoog heeft zich bij deze interpretatie gebaseerd op de verrichte sectie. Verder heeft de patholoog alle medische relevante informatie betrokken, waaronder de geconstateerde hyperglycemie en de bij het slachtoffer al aanwezige ziekelijke afwijkingen. In die zin zijn de bevindingen van het ambulancepersoneel, de huisarts en de schouwarts niet relevant, omdat zij bij hun bevindingen niet over deze complete informatie beschikten. De rechtbank neemt het rapport van de patholoog dan ook als uitgangspunt.
Uit dit rapport en de beantwoording van de aanvullende vragen volgt dat de patholoog geen zekere doodsoorzaak kan vaststellen. Een anatomische doodsoorzaak wordt niet aangetroffen. Wel wordt door de patholoog in de conclusie een waarschijnlijkheidsoordeel gegeven, waarbij tevens een aantal (ook door de verdediging genoemde) mogelijke oorzaken wordt uitgesloten.
Waarschijnlijkheidsoordeel
De patholoog concludeert in het rapport van 18 januari 2023 dat het totaalbeeld van een aantal specifiek omschreven letsels waarschijnlijker is aan te treffen onder het scenario van in bedwang houden en smoren dan onder het scenario van accidenteel oplopen (zoals bijvoorbeeld door vallen). Bij dat waarschijnlijkheidsoordeel is de aangeleverde informatie over de context (met missende spullen van waarde) niet meegewogen.
Er waren bij sectie geen aanwijzingen voor samendrukkende krachtsinwerking aan de hals (zoals bijvoorbeeld door wurging).
De patholoog beschrijft dat bij postmortaal toxicologisch onderzoek enkele geneesmiddelen werden teruggevonden, die niet tot de conclusie konden leiden dat deze het bewustzijn van het slachtoffer hadden beïnvloed of een bijdrage aan of oorzaak voor het overlijden waren. Er waren dan ook geen aanwijzingen dat het slachtoffer door een toxicologische oorzaak (waaronder intoxicatie met geneesmiddelen en/of drugs valt) is overleden.
Verder werden bij biochemisch onderzoek aanwijzingen aangetroffen voor een reeds langer bestaande afwijkende suikerhuishouding en een verhoogd suikergehalte in het bloed (hyperglycemie) ten tijde van het overlijden. De patholoog heeft echter aangegeven dat dit in onderhavige casus geen goede verklaring voor het overlijden lijkt, omdat de overige sectiebevindingen sterke aanwijzingen vormen voor een andere mogelijke doodsoorzaak, te weten ‘smoren’ (waarbij de ‘hyperglycemie’ dus niet direct van betekenis is voor het overlijden).
Daarnaast waren er meerdere ziekelijke afwijkingen, waarbij de veranderingen aan de schildklier, de longen, de lever, de nieren en de darmen geen rol van betekenis hebben gespeeld ten aanzien van het overlijden van het slachtoffer. Het hart was volgens de patholoog slechts gering ziekelijk veranderd en heeft waarschijnlijk geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden.
In de beantwoording van de aanvullende vragen geeft de patholoog (opnieuw) aan dat de bevindingen waarschijnlijker zijn om aan te treffen gegeven het scenario dat het slachtoffer aan een niet-natuurlijke dood is overleden dan gegeven het scenario dat zij aan een natuurlijke dood is overleden.
Bruikbaarheid van het rapport van de patholoog
De raadsman heeft de bevindingen uit het sectierapport betwist en vindt dat het rapport in zijn huidige vorm onvoldoende betrouwbaar en concreet is. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat uit het rapport niet volgt dat de letsels in de mond en aan de rechterarm op hetzelfde moment zouden zijn ontstaan, terwijl dat scenario wel als uitgangspunt bij het waarschijnlijkheidsoordeel wordt betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van de patholoog bruikbaar zijn voor het bewijs. De patholoog geeft duidelijk aan waarom bepaalde letsels redengevend zijn voor het waarschijnlijkheidsoordeel. De patholoog wijst daarbij op bloeduitstortingen aan de onderlip, de tongpunt en diep in de mondbodem/hoge hals aan de linkerkant van het tongbeen. Verder wijst de patholoog op de onderhuidse bloeduitstortingen aan de rechterarm, die qua aspect (vorm en grootte) en lokalisatie (aan het lichaam en ten opzichte van elkaar) eventueel kunnen passen bij samendrukkende krachtsinwerking door stevig vastnemen met vingers ('fingertip bruising').
De patholoog geeft daarnaast over bepaalde letsels (sub B10 en B11) aan waarom deze geen directe rol van betekenis hebben gespeeld ten aanzien van het overlijden. Deze waren volgens de patholoog aspecifiek van vorm en deels hadden deze letsels een reeds genezend, ouder aspect.
De patholoog beschrijft dat het totaalbeeld van de letsels (aan de onderlip, tongpunt, het tongbeen en de rechterarm) tezamen (waarbij uitgegaan wordt dat deze letsels tezamen door één scenario verklaard worden) waarschijnlijker aan te treffen is onder een scenario van in bedwang houden en smoren dan onder een scenario van accidenteel oplopen (zoals door vallen).
De patholoog doet de aanname dat de letsels in één en hetzelfde scenario zijn ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat dit een logische aanname is in het licht van het scenario en de hypothese, namelijk het in bedwang houden én smoren. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen die een andere aanname – te weten dat de letsels op verschillende momenten en door verschillende oorzaken zijn ontstaan – rechtvaardigen.
Tussenconclusie
De patholoog concludeert dat het overlijden van het slachtoffer het best verklaard kan worden door belemmering van de luchtwegen (smoren) tijdens verder in bedwang houden. De rechtbank neemt het rapport van de patholoog (inclusief de beantwoording van de aanvullende vragen) en daarmee het waarschijnlijkheidsoordeel over de doodsoorzaak als startpunt voor de verdere beoordeling.
De patholoog heeft in zijn rapport de context, namelijk dat goederen uit de woning van het slachtoffer zijn weggenomen, niet in zijn oordeel meegewogen. De rechtbank weegt deze omstandigheid wel mee.
Al snel na het aantreffen van het slachtoffer, bleek uit verklaringen van getuigen dat een aantal goederen uit de woning was weggenomen. Het gaat hierbij om de volgende goederen:
- een mobiele telefoon;
- een zwarte tas;
- een portemonnee met daarin een bankpas, identiteitskaart van het slachtoffer en overige pasjes;
- twee thuistelefoons;
- een alarmknop/koord.
Naar aanleiding van de vermissing van de mobiele telefoon van het slachtoffer zijn de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van het slachtoffer opgevraagd. Het slachtoffer maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer blijkt dat de mobiele telefoon van het slachtoffer op 27 mei 2022 omstreeks 23:54 uur voor het laatst de mast ‘ [adres] ’ in [woonplaats] heeft aangestraald. Dit is de mast die het slachtoffer vanuit haar woning het meest aanstraalt en deze kan dan ook als de thuismast worden beschouwd. Ongeveer anderhalf uur later, namelijk op 28 mei 2022 om 01:21 uur, straalt de telefoon vervolgens de mast ‘ [straat] ’ in [woonplaats] aan. Deze locatie ligt ver uit de buurt van de woning van het slachtoffer en kan ook niet vanuit de woning worden aangestraald. Hieruit concludeert de rechtbank dat de telefoon van het slachtoffer zich op dat moment niet meer in de woning bevond. Dat betekent dat de telefoon tussen 27 mei 2022 om 23:54 uur en 28 mei 2022 om 01:21 uur uit de woning van het slachtoffer moet zijn verplaatst.
De mast ‘ [straat] ’ ligt nabij de Rijksweg A6. Dit betrof dus één van de locaties in de buurt waarvan de telefoon zou kunnen liggen. Naar aanleiding van deze bevindingen is een zoekactie naar de telefoon gestart. Tussen hectometerpaal 58.0 en 58.1 werd een zwarte handtas in de tussenberm aangetroffen. In de tas zat onder andere een portemonnee met daarin de identiteitskaart van het slachtoffer. Haar bankpas werd niet in deze portemonnee aangetroffen. In de berm van de parallelrijbaan tussen hectometerpaal 57.0 en 57.1 werden vervolgens diverse onderdelen van een telefoon en een telefoonhoesje aangetroffen. De simkaart van de telefoon werd niet aangetroffen. Deze telefoon bleek van het slachtoffer te zijn.
Tussenconclusie
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande aannemelijk dat de telefoon van het slachtoffer tussen 27 mei 2022 om 23:54 uur en 28 mei 2022 om 01:21 uur vanuit de woning van het slachtoffer naar de A6 is verplaatst. Dit was dus in de nacht voorafgaand aan de dag dat het slachtoffer dood in haar woning werd aangetroffen. Ook dit biedt – naast het hiervoor genoemde waarschijnlijkheidsoordeel van de deskundige – naar het oordeel van de rechtbank meer steun aan het scenario van een niet-natuurlijk overlijden dan aan het scenario van een natuurlijk overlijden.
Voertuig verdachte en rittenstaat
Nu een deel van de goederen van het slachtoffer langs de snelweg A6 zijn gevonden, dient de vraag zich aan hoe deze goederen daar terecht zijn gekomen.
Uit onderzoek bleek dat in de nacht van 27 op 28 mei 2022 in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer een bedrijfsbus van het bedrijf [bedrijf 1] was gesignaleerd. Volgens de eigenaar van dat bedrijf reed er maar één zo’n bus met een imperiaal op het dak en dat was de bus met kenteken [kenteken] .
Verdachte heeft, nadat hij door de politie werd geconfronteerd met de hiervoor genoemde bevindingen, verklaard dat hij op 27 mei 2022 deze bedrijfsbus met kenteken
[kenteken] heeft bestuurd. Verdachte heeft verder verklaard dat hij toen vanaf zijn woning in [woonplaats] naar [woonplaats] is gereden. Daar heeft hij de bedrijfsbus op de [straat] , dichtbij de woning van zijn moeder, geparkeerd. Hij is vervolgens later in de nacht van 28 mei 2022 met dezelfde bedrijfsbus via de A6 teruggereden naar [woonplaats] .
Naar aanleiding van de door verdachte afgelegde verklaring is door de politie onderzoek gedaan naar zijn reisbewegingen in de avond van 27 mei 2022 en vroege nacht van
28 mei 2022. In de bedrijfsbus bevindt zich een track en trace systeem. Hierdoor kan precies worden afgeleid welke route verdachte op 27 en 28 mei 2022 heeft afgelegd. Uit de track en trace gegevens van de bedrijfsbus valt af te leiden dat verdachte op 27 mei 2022 om 22:42 uur vanaf de [adres] in [woonplaats] vertrok. Dit is op korte afstand van de woning van verdachte. Om 23:09 uur arriveerde verdachte op de [straat] in [woonplaats] en daar werd de bus op korte afstand (60 meter) van de woning van het slachtoffer geparkeerd. Om 23:58 uur vertrok verdachte vanaf daar uit [woonplaats] en reed hij via de A6 terug naar [woonplaats] , waar hij op 28 mei 2022 om 00:25 uur weer arriveerde op de parkeerplaats nabij zijn woning in [woonplaats] .
Uit de rittenstaat van deze bedrijfsbus blijkt dat verdachte vanaf hectometerpaal 53.5 zijn snelheid heeft geminderd. Verdachte heeft zijn snelheid toen 3 minuten lang vertraagd van 103 km/u naar 90 km/u. De toegestane maximumsnelheid was op dat moment 120 km/u, en uit onderzoek is gebleken dat er geen snelheidsbeperkende maatregelen van kracht waren en er geen registraties van verkeersongevallen of iets soortgelijks waren die een vertraging van de snelheid zouden kunnen verklaren. Ongeveer tot hectometerpaal 58.0 heeft verdachte de snelheid van 90 km/u aangehouden. Op het gedeelte van de route waar een deel van de ontvreemde goederen van het slachtoffer zijn aangetroffen, heeft verdachte dus zijn snelheid vertraagd. Vervolgens heeft verdachte zijn snelheid verhoogd naar 151 km/u, om na 4 minuten weer te vertragen naar 120 km/u. Die snelheid heeft verdachte vervolgens aangehouden tot de afslag [woonplaats] .
Eén van de zwaarwegende aspecten in deze zaak is de volgorde van de gebeurtenissen en de rol van verdachte daarin. De rechtbank zal hieronder daarom een tijdlijn schetsen van de gebeurtenissen die tot nu toe zijn vastgesteld, aangevuld met een aantal andere bevindingen die relevant zijn voor het tijdspad:
- op 27 mei 2022 om 22:42 uur vertrekt verdachte met zijn bedrijfsbus vanuit [woonplaats] ;
- op 27 mei 2022 om 23:09 uur parkeert verdachte zijn bedrijfsbus op de [straat] in [woonplaats] , op ongeveer 60 meter afstand van de woning van het slachtoffer, voor de duur van ruim 48 minuten (dit volgt uit de track en trace gegevens);
- op 27 mei 2022 om 23:52 uur brandt het licht in de woonkamer van het slachtoffer (dit volgt uit de getuigenverklaring van [getuige 1] en de bevindingen omtrent de Go-scooter);
- op 27 mei 2022 omstreeks 23:54 uur straalt de telefoon van het slachtoffer voor het laatst aan bij haar thuismast, ‘ [adres] ’ in [woonplaats] (dit volgt uit de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van het slachtoffer);
- op 27 mei 2022 om 23:58 uur vertrekt verdachte met zijn bedrijfsbus vanaf de [straat] in [woonplaats] (dit volgt uit de track en trace gegevens van de bedrijfsbus);
- op 28 mei 2022 om 00:25 uur komt verdachte met zijn bedrijfsbus aan op de [adres] in [woonplaats] , nabij zijn woning (dit volgt uit de track en trace gegevens van de bedrijfsbus);
- op 28 mei 2022 om 01:21 uur straalt de telefoon van het slachtoffer de mast ‘ [straat] ’ in [woonplaats] aan (dit volgt uit de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van het slachtoffer);
- het tijdstip van overlijden van het slachtoffer is indicatief vastgesteld tussen de avond van 27 mei 2022 en de vroege nacht van 28 mei 2022 (dit volgt uit de bevindingen van de forensisch coördinator met behulp van de website ‘ [website] ’).
Tussenconclusie
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat:
- verdachte gedurende het tijdvak waarin de telefoon van het slachtoffer uit de woning is verplaatst, zich op zijn minst in de directe nabije omgeving van de woning bevond;
- op het traject waar de goederen zijn aangetroffen, verdachte langzamer is gaan rijden, namelijk 90 km/u, en dat hij daarna zijn snelheid naar 151 km/u heeft verhoogd;
- het passeren door verdachte van dit gedeelte van het traject (waar de goederen zijn aangetroffen) eveneens valt in het tijdvak waarin de telefoon van het slachtoffer uit haar woning is verplaatst.
DNA
Nu de verdenking bestond dat het slachtoffer aan een niet-natuurlijke dood is overleden, heeft DNA-onderzoek plaatsgevonden. Dit DNA-onderzoek is uitgevoerd op het door het slachtoffer gedragen nachthemd en op de in haar slaapkamer aangetroffen kussenslopen. Hieronder zullen de bevindingen van dit DNA-onderzoek worden uiteengezet.
Nachthemd
Over het DNA-onderzoek op het nachthemd is op 13 juli 2022 een deskundigenrapport opgesteld door de deskundige dr. H. Mujčić, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (hierna: Mujčić). Daarnaast heeft Mujčić in een rapport van 11 augustus 2022 een Y-chromosomaal DNA-onderzoek uitgevoerd.
Uit het rapport volgt dat op de rechtermouw en rechterschouder van het nachthemd DNA is aangetroffen dat mogelijk van verdachte afkomstig is.
Met betrekking tot het DNA op de rechtermouw is het DNA-mengprofiel volgens Mujčić ongeveer
300 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA van slachtoffer en verdachte bevat, dan wanneer de bemonstering DNA van slachtoffer en een willekeurige, niet aan slachtoffer verwante, persoon bevat.
Met betrekking tot het DNA op de rechterschouder is het DNA-mengprofiel volgens Mujčić meer dan
1. miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer en verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer en een willekeurige, niet aan slachtoffer verwante, persoon.
Voor het Y-chromosomaal DNA-onderzoek zijn de DNA-profielen van verdachte en de broer van verdachte [nabestaande 1] (hierna: [nabestaande 1] ) verkregen. De Y-chromosomale DNA-profielen van hen komen met elkaar overeen. Hierdoor kon Mujčić op basis van een Y-chromosomaal DNA-onderzoek geen onderscheid maken tussen verdachte en [nabestaande 1] . Mujčić concludeert dat op de buitenkant van de linkermouw en achterzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening, een mannelijk DNA-profiel is aangetroffen en dat deze afkomstig kan zijn van verdachte of [nabestaande 1] en/of van een in de mannelijke lijn aan hen verwante man. Ook concludeert Mujčić dat op de voorzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening, een relatief grote hoeveelheid van het mannelijke DNA in bemonstering afkomstig kan zijn van verdachte en/of [nabestaande 1] en/of van een in de mannelijke lijn aan hen verwante man. Mujčić concludeert dat het op de voorzijde van de buitenkant, ter hoogte van de halsopening, afgeleid Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel zeer veel waarschijnlijker is wanneer de relatief grote hoeveelheid mannelijke DNA in de bemonstering afkomstig is van verdachte en/of [nabestaande 1] en/of van een in de mannelijke lijn aan verdachte en/of [nabestaande 1] verwante man, dan wanneer het afkomstig is van een willekeurig gekozen man die niet in de mannelijke lijn verwant is aan verdachte en/of [nabestaande 1] .
Kussenslopen
Over het DNA-onderzoek op de kussenslopen is op 18 november 2022 een deskundigenrapport opgesteld door de deskundige dr. S. van Soest, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (hierna: Van Soest).
Er is DNA op twee kussenslopen aangetroffen, namelijk op een kussensloop met een bloemetjesmotief en een kussensloop met een vogeltjesmotief.
Op de gestreepte zijde van de kussensloop met een bloemetjesmotief is DNA aangetroffen van één man. Van Soest concludeert dat het DNA-profiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon.
Op de linkerzijde van de kussensloop met vogeltjesmotief zijn DNA-profielen van drie personen aangetroffen. De deskundige concludeert dat het DNA-profiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer, verdachte en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en twee willekeurige onbekende personen.
Tussenconclusie
Gelet op de bevindingen van de deskundigen in combinatie met het feit dat door verdachte niet is betwist dat zijn DNA op het nachthemd en de kussenslopen is aangetroffen, stelt de rechtbank vast dat het DNA van verdachte op het nachthemd van het slachtoffer en op de beide kussenslopen aanwezig was.
Om de combinatie van de onderzoeksresultaten beter in samenhang te kunnen bekijken, is een interdisciplinair forensisch onderzoek (IDFO) uitgevoerd. Dit betreft een interdisciplinaire evaluatie van een DNA-onderzoek op activiteitenniveau en een forensisch statistisch onderzoek met betrekking tot het gooien van de voorwerpen uit het voertuig. Deze onderzoeken en hun eventuele bewijswaarde zullen hieronder worden toegelicht.
DNA-onderzoek op activiteitenniveau
Het scenario dat de verdediging heeft geschetst, is dat het DNA van verdachte door contaminatie op het nachthemd terecht is gekomen. In dat verband heeft de raadsman aangevoerd dat het nachthemd niet op een correcte wijze in beslag is genomen. Het nachthemd is namelijk over het hoofd van het slachtoffer uitgetrokken, waardoor het binnenstebuiten is gekeerd.Ook heeft de raadsman aangevoerd dat het nachthemd pas op een later moment is veiliggesteld en toen als een propje op de grond werd aangetroffen. Dit alles heeft volgens hem de kans op contaminatie vergroot, nu uit de verklaring van verdachte volgt dat hij op 28 mei 2022 het slachtoffer bij de schouders heeft vastgepakt en een aai en een kus heeft gegeven. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat door het gestuntel met het nachthemd de betrouwbaarheid, bewijskracht en daarmee de redengevendheid van die sporen komen te vervallen.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat, gelet op de wijze waarop het nachthemd is veiliggestelden wat de deskundige in het rapport heeft beschreven, niet kan worden uitgesloten dat contaminatie heeft plaatsgevonden. Om die reden, in combinatie met het feit dat in het rapport doorslaggevende bewijskracht wordt toegekend aan de DNA-resultaten op het nachthemd, zal de rechtbank geen rekening houden met de conclusie van de deskundige naar aanleiding van het DNA-onderzoek op activiteitenniveau. Bij die conclusie zijn immers het aantal en de locatie van de DNA-sporen op het nachthemd betrokken; niet kan worden uitgesloten dat die zijn beïnvloed door de hierboven beschreven handelingen met het nachthemd.
Het voorgaande betekent dat ook de in het IDFO gecombineerde/gezamenlijke beschouwing van de beide onderzoeken, door de rechtbank niet wordt gebruikt voor het bewijs.
Statistisch onderzoek
Anders dan hiervoor is overwogen ten aanzien van het DNA-onderzoek op activiteitenniveau, kunnen de resultaten van het forensisch statistisch onderzoek wel worden gebruikt voor het bewijs.
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, zijn in de berm van de A6 voorwerpen van het slachtoffer aangetroffen. Door een forensisch statistisch deskundige is aan de hand van drie deelonderzoeken bekeken hoe groot de kans is dat verdachte de persoon is geweest die deze voorwerpen uit zijn voertuig heeft gegooid. Hierbij heeft het onderzoek zich gericht op drie waargenomen overeenkomsten:
de vindlocaties en weggooitijdstippen van de vermiste voorwerpen en de ritgegevens van het verdachte voertuig;
de vindlocaties van de vermiste voorwerpen en het langzaamrijgebied van het verdachte voertuig;
de route van de plaats delict naar de vindlocaties en de ritgegevens van het verdachte voertuig.
Naar aanleiding van deze drie deelonderzoeken concludeert de deskundige dat de bevindingen van dit onderzoek het aantal mogelijke dadervoertuigen van miljoenen voertuigen naar maximaal twee voertuigen verkleint, waar het verdachte voertuig er één van is.
In termen van waarschijnlijkheid betekent dit dat, onder de aanname dat bestuurders die iets uit een voertuig gooien daardoor altijd in snelheid minderen, de bevindingen van de onderzoeken E1, E2 en E3 minstens 1 miljoen keer waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 (de goederen zijn vanuit het voertuig van verdachte in de berm van de A6 gegooid) waar is dan wanneer hypothese 2 (de goederen zijn vanuit een ander voertuig in de berm van de A6 gegooid) waar is.
In verbale termen betekent minstens 1 miljoen keer waarschijnlijker, extreem veel waarschijnlijker.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor bedoelde aanname kan worden gedaan. In dat verband is relevant dat uit het rapport van de deskundige blijkt dat het verlagen van de snelheid behoort tot één van de gevolgen wanneer een bestuurder is afgeleid. Specifiek wordt het ‘reiken naar objecten’ genoemd als één van de mogelijke oorzaken van langzaam rijden.
Tussenconclusie
De rechtbank gaat er gelet op het rapport van de deskundige van uit dat de voorwerpen vanuit de auto van verdachte in de berm van de A6 zijn gegooid.
De rechtbank moet tot slot de vraag beantwoorden of en, zo ja, in hoeverre de verklaringen van verdachte bruikbaar zijn voor het bewijs.
Het procesdossier bevat een groot aantal verklaringen van verdachte. Verdachte heeft gedurende het onderzoek wisselend verklaard. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen een groot aantal (innerlijke) tegenstrijdigheden bevat, dat vragen oproept over de betrouwbaarheid.
Allereerst heeft verdachte tijdens de eerste verhoren (als getuige en verdachte) verklaard dat hij in de avond van 27 mei 2022 in zijn woning in [woonplaats] verbleef en Netflix aan het kijken was. Na onderzoek van de rittenstaatgegevens van de door hem bestuurde bedrijfsbus bleek dat dit niet kon kloppen. Nadat verdachte hiermee werd geconfronteerd, paste hij zijn verklaring aan. Tijdens het verhoor van 14 september 2022 verklaarde verdachte dat hij naar [woonplaats] was gegaan voor een seksdate met ene ‘ [A] ’ en dat deze afspraak om 22:00 uur was. Na onderzoek bleek ook dit niet te kunnen kloppen. Uit de track en trace-gegevens van de bedrijfsbus en de camerabeelden bleek namelijk dat verdachte veel later in [woonplaats] aankwam, namelijk om 23:09 uur. Nadat verdachte hiermee werd geconfronteerd veranderde hij wederom zijn verklaring. Verdachte verklaarde toen dat de afspraak rond 23:00 uur was.
Zoals hierboven is vastgesteld, heeft verdachte zijn auto op de [straat] in [woonplaats] , nabij de woning van het slachtoffer, om 23:09 uur geparkeerd. Vanaf hier zou hij naar zijn seksdate zijn gelopen. Verdachte heeft hierbij de door hem gelopen route beschreven en aangegeven waar de seksdate heeft plaatsgevonden. De politie heeft dit nader onderzocht. Op de door verdachte beschreven route staan meerdere camera’s gepositioneerd waarop verdachte dan te zien moet zijn. Zowel op de camerabeelden van deze route als op de camerabeelden van de plaats waar de date zou moeten hebben plaatsgevonden - in de auto van ‘ [A] ’ op een parkeerplaats - is verdachte niet in beeld. Verdachte is zowel op de heenweg als op de terugweg niet te zien op de camerabeelden. Ook blijkt dat op de door verdachte aangewezen parkeerplaats de hele avond een andere auto geparkeerd stond. Dus ook dit blijkt niet te kloppen.
Geconfronteerd met de onjuistheden in zijn verklaringen heeft verdachte zijn verklaringen steeds aangepast naar de op dat moment bekend zijnde onderzoeksresultaten, of verklaard dat hij het niet meer weet. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat sprake zou zijn van een feilbaar geheugen waardoor inconsistenties optreden in verdachtes verklaringen. Daarvoor zijn er in de verklaringen die verdachte zeer kort na het incident heeft afgelegd te veel onjuistheden op te veel eenvoudig te herinneren punten.
Tussenconclusie
De verklaring van verdachte over zijn aanwezigheid ter plaatse, de afspraak met ‘ [A] ’ en de gegeven looproute, wordt weerlegd door de bevindingen in het dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring daarmee kennelijk leugenachtig en bedoeld om de werkelijke reden van zijn aanwezigheid in [woonplaats] te bemantelen, namelijk dat verdachte wel degelijk in de woning van zijn moeder is geweest.
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen en van wat hiervoor is overwogen tot de volgende conclusies. Het slachtoffer is tussen de vroege avond van 27 mei en begin van de nacht van 28 mei 2022 door smoren om het leven gebracht. Verdachte is tussen 23:09 uur en 23:58 uur - en dus in dat tijdvak - in de woning van het slachtoffer geweest; daarbij stelt de rechtbank ook vast dat verdachte beschikte over een sleutel van die woning. Uit het dossier volgen geen aanwijzingen dat er die avond nog andere personen aanwezig zijn geweest in de woning.
Op de beide kussenslopen (die met het bloemenmotief en die met het vogelmotief) is op meerdere plekken, zowel aan de voor- als aan de achterzijde, DNA van verdachte aangetroffen.
Uit de woning van het slachtoffer zijn goederen weggenomen en kort nadat verdachte uit de woning is vertrokken heeft hij een deel van deze goederen (de mobiele telefoon van het slachtoffer en een tas met inhoud) in de berm van de A6 gegooid vanuit het voertuig waarin hij reed.
De rechtbank is gelet het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan dan dat het in deze keten van gebeurtenissen verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gesmoord. Met die conclusie komt de rechtbank tevens tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de voorwerpen uit de woning heeft weggenomen.
Conclusies met betrekking tot de bewezenverklaring
Interpretatie van de tenlastelegging
De rechtbank vat de tenlastelegging zo op dat onder 1 primair moord ten laste is gelegd en niet impliciet doodslag. Subsidiair is gekwalificeerde doodslag, dan wel doodslag tenlastegelegd.
De rechtbank is, in navolging van de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat in de bewijsmiddelen geen aanknopingspunten te vinden zijn voor de conclusie dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten raad om het leven heeft gebracht. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van moord, zoals onder 1 primair ten laste gelegd.
Partiële vrijspraak: gekwalificeerde doodslag
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd met het oogmerk om de uitvoering van een diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. De volgorde van en het verband tussen het doden van het slachtoffer en het wegnemen van de goederen kan namelijk op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Het aannemen van het hiervoor bedoelde oogmerk, zoals de officier van justitie in haar requisitoir heeft gedaan, berust daarmee te veel op speculatie. Verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van gekwalificeerde doodslag.
Het opzet van verdachte
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte het voor doodslag vereiste opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen, is telkens wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet had op de dood van het slachtoffer.
Bij opzet gaat het om willen en weten. Ten aanzien van het weten stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het gedurende enige tijd belemmeren van de luchtwegen (bijvoorbeeld door een voorwerp tegen de mond en/of neus te houden) van het slachtoffer (smoren) tot de dood zal leiden. Verdachte heeft dat dus ook geweten. Ondanks deze wetenschap heeft verdachte deze handeling verricht en heeft hij het slachtoffer gesmoord. Hieruit moet worden geconcludeerd dat verdachte de dood ook heeft gewild. Verdachte wist dat de dood een onvermijdelijk gevolg van zijn handelen zou zijn en hij heeft het toch gedaan. Onder deze omstandigheden is de conclusie dat verdachte opzet (in de zin van vol opzet) op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde doodslag, zoals hieronder onder 5 omschreven.
Diefstal
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een alarmknop, huistelefoons, bankpas, handtas met inhoud, portemonnee en mobiele telefoon heeft gestolen uit de woning van het slachtoffer.
Partiële vrijspraak: gekwalificeerde diefstal
Uit het dossier volgt dat verdachte over een sleutel van de woning van het slachtoffer beschikte en daar ook over mocht beschikken. Er kan dus niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte onbevoegd gebruik heeft gemaakt van die sleutel. Evenmin volgt uit het dossier dat verdachte de woning van het slachtoffer is binnengegaan met het vooropgezette plan om goederen weg te nemen. De rechtbank acht dat, gelet op de aard van de goederen, ook niet waarschijnlijk. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte de woning onbevoegd is binnengegaan met zijn sleutel.
Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal, zoals hieronder onder 5 omschreven.