4.3Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 januari 2023 ontstond in de woning aan de [adres] in [woonplaats] een conflict tussen aangever [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 1] . [slachtoffer] is door [medeverdachte 1] geslagen en gestompt. Daarbij is ook een knuppel gebruikt. De broer van [slachtoffer] en de begeleider van [slachtoffer] zijn gebeld en kregen filmpjes van [slachtoffer] . Zij kregen op die filmpjes de gewonde, ontklede en bebloede [slachtoffer] te zien en er werd gevraagd om een geldbedrag, anders zou [slachtoffer] dood gemaakt worden of uit het raam worden gegooid. Een geldbedrag van € 300,- moest bij station Bussum-Zuid worden neergelegd. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn met aangever in een bus het geld gaan ophalen, waarna ze door de politie zijn aangehouden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is wat de rol van [verdachte] is geweest. De rechtbank is – net als de verdediging – van oordeel dat geen sprake is van medeplegen van gijzeling door [verdachte] . Zij licht dit als volgt toe.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit de gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van [verdachte] het ten laste gelegde het volgende af.
Aangever verklaart dat hij met wat mensen (waaronder [verdachte] ) naar het huis aan de [straat] is gegaan. Daar ontstond het conflict met [medeverdachte 1] . [verdachte] verklaart dat hij in de woning aanwezig was, maar dat hij geen aandeel heeft gehad in het conflict. Zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 2] verklaren ook dat [verdachte] niets te maken had met de ruzie. Uiteindelijk is aangever met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] in een Volkswagen bus gestapt. Aangever zat met [medeverdachte 1] achterin, die een mes bij zich had. [verdachte] verklaart dat hij in de bus is meegegaan. In de bus werd gezegd dat er geld gehaald moest worden. Op het station in Bussum is hij uitgestapt en heeft hij het geld gepakt.
De rechtbank overweegt dat op basis van deze feiten en omstandigheden niet is komen vast te staan dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten. Het zwaartepunt van de gijzeling heeft plaatsgevonden in de woning, namelijk de geweldshandelingen en het - onder bedreiging van een mes - bellen door aangever met de broer en de begeleider van aangever. De rechtbank kan niet vaststellen dat de bijdrage van [verdachte] op dat moment van voldoende gewicht is geweest. Mogelijk zou zijn bijdrage medeplichtigheid aan de gijzeling kunnen opleveren, maar dat is door de officier van justitie niet ten laste gelegd. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij voor het onder feit 1 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van de gijzeling.
De rechtbank is – net als de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat geen sprake is van diefstal in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier is niet gebleken dat goederen of geld door [verdachte] of (een van) de medeverdachten is weggenomen. [verdachte] heeft weliswaar het geld bij het station gepakt, maar al daarvóór heeft de vader van [slachtoffer] het geld afgestaan, waardoor sprake is van afpersing. De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook integraal vrij voor feit 2.
Feit 3, primair: vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van medeplegen van afpersing (primair). De rechtbank heeft hiervoor onder ‘Feit 1: vrijspraak’ overwogen dat de handelingen die aan [verdachte] kunnen worden toegerekend (het aanwezig zijn in de woning, het meerijden in de bus en het uitstappen om het geld te pakken) van onvoldoende gewicht zijn om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking voor de ten laste gelegde gijzeling. Hetzelfde geldt voor het medeplegen aan de ten laste gelegde afpersing. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom ook vrij van het aan hem onder feit 3 primair ten laste gelegde.
Feit 3, subsidiair: Bewijsmiddelen
1.
Aangever [slachtoffer] heeft op 14 februari 2023 onder meer het volgende verklaard:
Op vrijdag 27 januari 2023 ben ik wezen stappen in Hilversum. Na het stappen kwam ik wat mensen tegen en ben ik met die mensen meegegaan naar een huis in [woonplaats] .
Ik ken ze alleen onder hun bijnamen: [bijnaam medeverdachte 2] , [bijnaam 1 medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] .
In dat huis kreeg ik toen klappen. Ik kreeg klappen met een honkbalknuppel en met vuisten, ik kreeg de klappen van [bijnaam 1 medeverdachte 1] .
Maar plotseling werd ik gegijzeld en moest ik mensen bellen om die 300 euro te regelen. [bijnaam 1 medeverdachte 1] was de eerste die tegen mij zei: "ik wil geld zien!".
Ik heb gebeld met mijn begeleider [begeleider]
(de rechtbank begrijpt: [begeleider] ). [begeleider] kon mij niet helpen. [bijnaam 1 medeverdachte 1] heeft tegen [begeleider] gezegd door de telefoon dat als er geen geld zou komen ik uit het raam zou worden gegooid.
De verbinding werd verbroken en toen heb ik zelf mijn broertje (
(de rechtbank begrijpt [benadeelde 1] )gebeld. Ik zei tegen hem dat ik 300 euro nodig had. [bijnaam 1 medeverdachte 1] zei tegen mij dat ik tegen mijn broertje moest zeggen dat ik een schuld had. Mijn broertje belde ik via de telefoon van [bijnaam 1 medeverdachte 1] .
Mijn broertje zei dat hij die 300 euro zou gaan regelen. Bij alle telefoongesprekken werd ik bedreigd met een mes. Dat deed [bijnaam 1 medeverdachte 1] . [bijnaam 1 medeverdachte 1] had dat mes steeds in zijn handen. De honkbalknuppel werd steeds gebruikt door [bijnaam 1 medeverdachte 1] . Hij sloeg mij diverse keren op mijn been. Ook heeft [bijnaam 1 medeverdachte 1] de honkbalknuppel tegen mijn hoofd geduwd. En met z'n vuisten heeft [bijnaam 1 medeverdachte 1] mij een blauw oog geslagen. Ik voelde door al die klappen veel pijn.
Ik ben toen samen met [bijnaam 1 medeverdachte 1] , [bijnaam verdachte] en [bijnaam medeverdachte 2] naar de bus buiten gelopen. We zijn in de bus gestapt. [bijnaam medeverdachte 2] reed, [bijnaam verdachte] zat daarnaast. En ik zat samen met [bijnaam 1 medeverdachte 1] achterin de bus. [bijnaam 1 medeverdachte 1] liet daarbij steeds het mes zien. [bijnaam 1 medeverdachte 1] zei ook tegen mij dat ik geen verkeerde beweging moest maken, want anders zou hij het mes pakken.
We zijn toen naar het station in Bussum gereden.
Bij het station stopte de bus en liep [bijnaam verdachte] uit de bus en liep hij naar een groen huisje en een fietsenstalling daarnaast. Daar pakte hij een tasje en in de bus keek [bijnaam verdachte] of er geld in zat.
2.
Aangever [slachtoffer] heeft op 27 februari 2023 onder meer nog het volgende verklaard:
Wij, verbalisanten, toonden de aangever enkele messen die aangetroffen werden in de bestelbus.
V: Dit is het voertuig waarin je ontvoerd bent geweest. Met welke messen ben jij bedreigd?
A: Met het gekartelde mes op de foto, met nummer 1, ben ik bedreigd door [bijnaam 1 medeverdachte 1] . Hij bedreigde mij met dit gekartelde mes in de flatwoning. [bijnaam 1 medeverdachte 1] heeft alle messen uit de keuken gepakt en deelde ze daarna uit. Het gekartelde mes hield [bijnaam 1 medeverdachte 1] zelf en de slagersmessen deelde hij uit aan [bijnaam verdachte] en [bijnaam medeverdachte 2] . Het mes op foto 2 had [bijnaam verdachte] in zijn handen. Dat was een van de slagersmessen.
3.
[verdachte] heeft op de zitting van 14 juni 2024 onder meer het volgende verklaard:
Ik was die nacht van 28 januari 2023 in die woning van [A] in [woonplaats] met wat vrienden. [medeverdachte 1] en [slachtoffer]
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )hadden ruzie. Ik hoorde dat het over een geldbedrag ging. Ik ging even weg en toen ik terug kwam was het chaos in de woning. Het zag eruit alsof ze hadden gevochten. [slachtoffer] had druppels bloed in zijn gezicht. Wij ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en ik) zijn toen met [slachtoffer] in de bus gestapt. In de bus werd gezegd dat er geld gehaald moest worden. Ik ben bij het station uitgestapt om het geld te pakken.
4.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie op 22 februari 2023 onder meer het volgende verklaard:
(V= vraag en A= antwoord)
A: Op 28 januari 203 kregen in de woning van [A] [bijnaam 2 medeverdachte 1] en [slachtoffer] een conflict.
V: Heb hij een mes gezien?
A: Ja.
V: Wie had het mes in zijn handen?
A: Volgens mij had [bijnaam 2 medeverdachte 1] alleen een mes.
V: Heb jij zelf nog een mes gehad?
A: Toen we geld gingen ophalen hadden we alle drie een mes meegenomen.
5.
Uit een proces-verbaal van bevindingen over verklaringen van de broer en begeleider van aangever op 28 januari 2023 blijkt onder meer het volgende:
Op 28 januari 2023 kregen wij, verbalisanten, de opdracht om te gaan naar de [adres] in [woonplaats] . Meldster zou hebben ingebeld dat haar zoon ontvoerd zou worden. Haar zoon bleek ons later te zijn: [slachtoffer] .
Verklaring [benadeelde 1]
(de rechtbank begrijpt: [benadeelde 1] )
"Ik word vandaag sinds 11.12 uur continu gebeld via snapchat. Ik word gebeld via het snapchat account van mij broer [slachtoffer] .
Ik heb ook een snapchatfilmpje ontvangen waarop [slachtoffer] te zien is. Hij zit op de grond en er ligt een witte doek naast hem met bloed.
Ik word constant gebeld dat ik geld moet pinnen. Het gaat om een bedrag van 250 euro. Ik moet het geld brengen naar station Bussum Zuid. Als ik dat niet doe maken ze hem dood.
Terwijl wij ter plaatse waren werd er meerdere malen via snapchat contact gezocht met [benadeelde 1] . Wij zagen dat [benadeelde 1] de gesprekken aan nam.
Er werd vervolgens een tweede keer gebeld en wij hoorden de mannen aan de andere kant de lijn zeggen: Bro, ik ga jou 1 ding zeggen. Als mannen komen, Wollah, hij gaat doodgemaakt worden.
Telefoongesprek begeleider
(de rechtbank begrijpt: [begeleider] )
"Vandaag om 10.37 uur werd ik gebeld door het telefoonnummer van [slachtoffer] . Hij bleef maar bellen en uiteindelijk werd ik gefacetimed.
Ik zag en hoorde [slachtoffer] . Ik had het idee dat hij in een woning zat. Ik zag dat hij onder het bloed zat. Ik zag en hoorde dat er andere mannen te horen waren. Ik hoorde ze zeggen dat ze [slachtoffer] zouden doodmaken.”
6.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van het uitlezen van een filmpje op de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt onder meer het volgende:
In de mobiele telefoon, behorende bij de verdachte [medeverdachte 1] , stond een filmopname waarop het slachtoffer [slachtoffer] mishandeld werd.
Ik, verbalisant, [verbalisant 1] , bekeek de filmopname. Ik herkende op de filmopname het slachtoffer [slachtoffer] . Ik zag dat hij gedeeltelijk ontkleed was en enkel zijn boxershort en sokken droeg.
Ik zag dat de ogen van het slachtoffer wijd opengesperd stonden. Ik zag vervolgens linksonder in het beeld een honkbalknuppel in beeld verschijnen, ik zag dat de honkbalknuppel horizontaal naar voren gericht bewoog in de richting van het slachtoffer. Ik zag dat de punt van de honkbalknuppel het linker bovenbeen raakte van het slachtoffer.
Ik zag dat de honkbalknuppel nog twee keer op bovengenoemde wijze tegen het linker bovenbeen van het slachtoffer werd aangedrukt.
Ik zag dat de verdachte met kracht de honkbalknuppel van boven naar beneden met een diagonale slag de linker bovenarm raakte van het slachtoffer.
Ik zag direct hierna dat de verdachte met zijn vlakke hand een harde klap gaf tegen de rechterwang van het slachtoffer.
Ik zag vervolgens dat de verdachte tweemaal met zijn vlakke hand sloeg, ditmaal tegen het slachtoffer zijn linkerwang aan.
Ik zag dat het slachtoffer bij iedere vuistslag of slag met de honkbalknuppel zijn ogen sloot en hij met zijn lichaam ineen kroop.
7.
Uit de aangifte van [benadeelde 2] blijkt onder meer het volgende:
Ik doe aangifte van afdreiging dan wel afpersing. Ik ben de vader van [slachtoffer] .
Op zaterdag 28 januari 2023 omstreeks 12:00 uur heeft [slachtoffer] tegen mijn andere zoon [benadeelde 1] via snapchat gezegd dat hij 250 euro moest overhandigen om hem uit de brand te helpen. Omstreeks 12:05 uur werd mijn zoon [benadeelde 1] voor de tweede keer benaderd door mijn andere zoon [slachtoffer] via snapchat. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: "Ik heb 300 euro nodig". Hierna hoorde ik [slachtoffer] zeggen: "Het geld moet naar Bussum zuid of naar Naarden Bussum
gebracht worden door [benadeelde 1] ".
Op het heb bureau het ik 250 euro gegeven aan uw collega. Ik hiervoor een kwitantie gekregen.
8.
Uit het proces-verbaal van bevindingen over de verdeling van het losgeld van
€ 300,- blijkt het volgende.
Door de vader van het slachtoffer is een bedrag van € 250,- ter
beschikking aan de politie gesteld. Door politie Midden-Nederland is het resterende bedrag van€ 50,- ter beschikking gesteld.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] opzet had op de afpersing. [verdachte] verklaart dat in de woning ruzie was tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] . Later zag [verdachte] dat er gevochten was en had [slachtoffer] bloed in zijn gezicht. Vervolgens zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] met [slachtoffer] in het busje gestapt. Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart net als aangever dat ze toen alle drie (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] ) een mes bij zich hadden. Vervolgens zijn ze naar station Bussum-Zuid gereden, waar [verdachte] is uitgestapt en het geldbedrag van 300 euro heeft gepakt. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank de verklaring van de verdachte – dat hij geen opzet had op wederrechtelijke toe-eigening – ongeloofwaardig vindt. Daarbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat [verdachte] in de woning de toestand van [slachtoffer] heeft meegekregen en wist dat er een conflict was over geld en dat er geld gehaald moest worden. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Feit 1 en feit 2
De feiten zijn door verdachte begaan. [verdachte] heeft de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 14 juni 2024;
- een proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de drugs bij [verdachte] ;
- het onderzoek naar de verdovende middelen;
- een NFI-rapport inhoudende onderzoek naar de verdovende middelen;
- een proces-verbaal van bevindingen over onderzoek naar de telefoon van [verdachte] ;
- een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen over onderzoek naar de telefoon van [verdachte] .
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.