ECLI:NL:RBMNE:2024:3948

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
561043
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht aan eiser over buiteninvorderingstelling van schuld door gemeente na aflossingsperiode

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2024 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen eiser, een ondernemer, en de Gemeente Almere. De kern van het geschil betreft de vraag of de Gemeente heeft bevestigd dat de resterende schuld van eiser na een aflossingsperiode van vijf jaar buiten invordering zou worden gesteld. Eiser stelt dat hij in oktober 2015 een toezegging heeft ontvangen van de Gemeente, maar de Gemeente betwist dit. Eiser heeft een geldlening van € 20.000 ontvangen van de Gemeente, die hij niet volledig heeft terugbetaald. Na een periode van aflossing van € 50 per maand, heeft hij op 4 september 2020 zijn betalingen stopgezet, in de veronderstelling dat zijn schuld niet meer invorderbaar was. De Gemeente heeft echter executiemaatregelen getroffen om de vordering te innen, wat eiser als onrechtmatig beschouwt. De rechtbank heeft eiser opgedragen bewijs te leveren van de gestelde toezegging van de Gemeente. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij de rechtbank de verdere beoordeling van de vorderingen van eiser en de Gemeente heeft uitgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/561043 / HL ZA 23-229
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 1],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiser] – in mannelijk enkelvoud –,
advocaat: mr. J.J. Jaspers te Breda,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALMERE,
zetelend te Almere,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaten: mrs. J.W.M. Hagelaars en I.S. Termaat te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding van 28 juli 2023 met producties 1 t/m 26;
­ de conclusie van antwoord in conventie, met de eis in reconventie en met producties 1 t/m 27;
­ de conclusie van antwoord in reconventie met producties 27 t/m 32;
­ de akte met productie 28 van de Gemeente;
­ het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 januari 2024, met aangehecht de spreekaantekeningen van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

2.1.
[eiser] heeft een geldschuld aan de Gemeente. De kern van het geschil gaat over de vraag of de Gemeente heeft bevestigd aan [eiser] dat, na een aflossingsperiode van vijf jaar met een aflossing van € 50 per maand, het restant van zijn schuld buiten invordering zou worden gesteld. Volgens [eiser] is deze buiteninvordering-regeling bij besluit aan hem meegedeeld in oktober 2015, maar de Gemeente betwist dat. Volgens de Gemeente is [eiser] gehouden de resterende schuld te betalen en daarom heeft ze executiemaatregelen laten treffen om de vordering te innen. [eiser] vindt dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld tegenover hem door na 4 september 2020 nog steeds aflossing van zijn schuld van hem te verlangen en dit met executiemaatregelen af te dwingen.
2.2.
De woning van [eiser] is na executoriaal beslag geveild en verkocht. De Gemeente vindt dat een deel van de overwaarde van de woning moet worden aangewend om haar vordering te betalen. [eiser] is het daar niet mee eens. [eiser] vindt dat de Gemeente alle schade moet vergoeden die hij heeft geleden bij de verkoop en ontruiming van zijn woning. Partijen zijn overeengekomen een deel van de overwaarde, te weten een bedrag van € 24.181,80, op de derdenrekening van mr. Robijns in depot te laten plaatsen, totdat hun geschil is beslecht.
2.3.
De rechtbank komt tot een bewijsopdracht aan [eiser] van de door hem gestelde bevestiging van de buiteninvordering-regeling. De beslissingen op de vorderingen worden aangehouden in afwachting van de bewijslevering. Hieronder licht de rechtbank haar oordeel toe.

3.De vorderingen

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [eiser] vanaf 4 september 2020 geen invorderbare schuld meer heeft aan de Gemeente;
2. voor recht verklaart dat de Gemeente tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door (1) na 4 september 2020 incasso- en executiemaatregelen te nemen, (2) tot verkoop van de woning van [eiser] over te gaan dan wel niet aantoonbaar te proberen de verkoop te voorkomen en (3) de woning van [eiser] te ontruimen, als gevolg waarvan de Gemeente gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden;
3. bepaalt dat het bedrag van € 24.181,80 op de derdenrekening van mr. Robijns, toekomt aan [eiser] en dit bedrag met de wettelijke rente daarover wordt overgemaakt aan [eiser] ;
4. de Gemeente veroordeelt tot betaling van € 1.875,50 aan notariskosten met de wettelijke rente daarover;
5. de Gemeente veroordeelt tot vergoeding van de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Gemeente tegenover [eiser] , nader op te maken bij staat;
6. de Gemeente veroordeelt de opgeslagen inboedel van [eiser] aan [eiser] ter beschikking te stellen, zonder kosten en inhouding hiervoor te rekenen, en de kosten van vervoer te betalen;
7. de Gemeente veroordeelt tot vergoeding van de schade aan de inboedel als gevolg van de ontruiming, nader op te maken bij staat;
8. de Gemeente veroordeelt in de proceskosten, met rente daarover.
3.2.
De Gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
3.3.
De Gemeente vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de Gemeente een vordering heeft op [eiser] van een bedrag van € 21.115,56, te vermeerderen met de incassokosten van € 1.193,25, de executiekosten en wettelijke rente, minus een bedrag van € 3.593;
2. bepaalt dat het bedrag van € 24.181,80 op de derdenrekening van mr. Robijns wordt voldaan aan de Gemeente;
3. voor recht verklaart dat de Gemeente de inboedel van [eiser] die zij op grond van artikel 556 Rv heeft opgeslagen, mag vernietigen.
3.4.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de Gemeente, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

in conventie
Over de invorderbaarheid van de vordering
Achtergrond
4.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
4.1.1.
[eiser] heeft op 19 januari 2011 een geldlening voor zijn onderneming aangevraagd bij het Zelfstandigenloket Flevoland (Zlf), onderdeel van de Gemeente (hierna ook aangeduid als: de Gemeente). Bij besluit van 6 mei 2011 is een lening van € 20.000 tegen een rente van 8% per jaar aan [eiser] toegekend onder opschortende voorwaarde. Vervolgens heeft [eiser] aan de voorwaarde voldaan, zodat de Gemeente in juli 2011 de leensom van € 20.000 heeft verstrekt aan [eiser]
4.1.2.
Later heeft [eiser sub 1] de ondernemingsactiviteiten van zijn onderneming gestaakt en de onderneming met ingang van 30 maart 2012 opgeheven.
4.1.3.
Bij besluit van 6 februari 2014 heeft de Gemeente bepaald de lening van [eiser] terug te vorderen. Omdat de Gemeente van oordeel is dat de beëindiging van de onderneming [eiser sub 1] niet valt te verwijten, wordt beslist dat de lening vanaf 30 maart 2012 renteloos wordt gemaakt. De verschuldigde leensom plus achterstallige rente wordt om die reden vastgesteld op € 21.115,56. De aflossingsverplichting wordt vastgesteld op € 822,70 per maand. Daarbij is vermeld dat, wanneer de aflossing gedurende vijf jaar geheel is voldaan, hetgeen na vijf jaar nog niet is afgelost buiten invordering wordt gesteld.
4.1.4.
[eiser] heeft geen bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gemaakt tegen het besluit en daarmee is het besluit onherroepelijk geworden.
4.1.5.
[eiser] heeft contact gezocht met de Gemeente en meegedeeld dat hij niet in staat is maandelijks € 822,70 af te lossen. Partijen hebben nadien geen overeenstemming weten te bereiken over aanpassing van het bedrag. [eiser] heeft niet binnen de bij de beschikking genoemde betalingstermijnen betaald.
4.1.6.
Nadien is de vordering uit handen gegeven aan de deurwaarder. Op 30 september 2015 heeft [eiser] telefonisch met de deurwaarder afgesproken dat [eiser] € 50 per maand betaalt om de schuld aan de Gemeente af te lossen. [eiser] heeft dezelfde dag nog per e-mail de overeengekomen betalingsregeling bevestigd aan de deurwaarder.
4.1.7.
[eiser] heeft een periode van 61 maanden maandelijks € 50 betaald en daarmee in totaal € 3.050 afgelost op de schuld aan de Gemeente. De laatste betaling van [eiser] vond plaats op 4 september 2020.
Standpunt van [eiser]
4.2.
[eiser] stelt dat zijn resterende schuld aan de Gemeente na 4 september 2020 buiten invordering moest worden gesteld, omdat hij tot aan dat moment vijf jaar lang € 50 per maand had afgelost op zijn schuld conform de betalingsregeling. Volgens [eiser] volgt dit uit (1) de wet- en regelgeving van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en de beleidsregels van de Gemeente, (2) de beschikking van 9 oktober 2015 namens de Gemeente, (3) het vertrouwen- en rechtszekerheidsbeginsel.
De wet- en regelgeving over afzien van verdere invordering van schulden
4.3.
In zoverre [eiser] heeft bedoeld dat hij zich rechtstreeks op een wettelijke regel kan beroepen voor zijn standpunt volgt de rechtbank [eiser] daarin niet. De voornoemde wet- en regelgeving bevat geen artikel waarin is bepaald dat de Gemeente de schuld van een schuldenaar vanzelfsprekend buiten invordering stelt, na een periode van vijf jaar bij elke vorm van een betalingsregeling.
4.4.
Uit het besluit van 6 februari 2014 volgt dat artikel 43 lid 2 Bbz 2004 op de situatie van [eiser] is toegepast. De tekst van die bepaling luidde in 2014 als volgt:
“Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening
resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, wordt het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos. Gedurende de periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep dient 50 procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, besteed te worden voor aflossing van deze lening.”
4.5.
Het uitgangspunt van artikel 43 Bbz 2004, verwoord in lid 1, is dat de lening volledig wordt terugbetaald. Op grond van lid 2 wordt de lening die resteert na de beëindiging van het bedrijf en die niet onder hypothecair verband is verstrekt, renteloos vanaf de beëindiging van het bedrijf. Uit de nota van toelichting van het gelijkluidende artikel 23 Bbz 1995 [1] volgt dat de lening renteloos wordt gemaakt als er sprake is van een niet verwijtbare beëindiging van het bedrijf. Partijen zijn het erover eens dat dat hier het geval is. Om die reden is [eiser] vrijgesteld van betaling van de renteverplichtingen over de leensom vanaf 30 maart 2012.
4.6.
De tweede volzin van lid 2 artikel 43 Bbz 2004 bepaalt vervolgens dat gedurende de periode van vijf jaren na beëindiging van het bedrijf 50% van het netto inkomen boven de bijstandsnorm besteed moet worden voor de aflossing van de lening. In dit artikel is niet bepaald dat het deel van de vordering dat na vijf jaar na de bedrijfsbeëindiging resteert, wordt kwijtgescholden of niet meer kan worden ingevorderd. Uit de nota van toelichting blijkt ook niet dat dat bedoeld zou zijn.
4.7.
In de nota van toelichting is vermeld dat het gewenst is dat de periode waarin de geldlener financieel nog wordt aangesproken, kan worden overzien. De periode van terugbetaling wordt om die reden beperkt tot vijf jaar. Volgens de toelichting moet in deze periode zoveel mogelijk worden terugbetaald. In elk geval moet de helft van het netto inkomen, boven de bijstandsnorm, hieraan worden besteed. Dit geldt ook wanneer er andere schuldeisers zijn. Pas na de periode van vijf jaar kan feitelijk worden vastgesteld wat het bedrag van 50% van het netto inkomen over deze periode is geweest. Mocht dan blijken dat de resterende lening nog niet volledig is voldaan, ondanks het feit dat 50% van het netto inkomen boven de bijstandsnorm is besteed aan terugbetaling, dan wordt dat deel van de schuld kwijtgescholden. De periode van vijf is dus geen vervaltermijn, maar de termijn waarbinnen (zoveel mogelijk van) de schuld moet worden terugbetaald.
4.8.
In het besluit van 6 februari 2014 is ook vermeld: “
De hoogte van het aflossingsbedrag gedurende deze 5 jaar bedraagt de helft van uw – gezamenlijke – netto inkomen dat meer bedraagt dan de voor u geldende bijstandsnorm. Wanneer deze aflossing geheel is voldaan zal hetgeen na vijf jaar nog niet is afgelost door ons geheel buiten invordering worden gesteld.”Dit strookt met de toelichting bij artikel 43 Bbz 2004.
4.9.
[eiser] heeft in deze procedure wel gesteld dat het gezamenlijk netto inkomen onder de bijstandsnorm was, maar dat is destijds niet vastgesteld. Bij besluit van 6 februari 2014 was de aflossingscapaciteit van [eiser] vastgesteld op € 822,70 per maand. Dat besluit is onherroepelijk geworden tussen partijen. Omdat [eiser] niet aan de vastgestelde aflossingsverplichting heeft voldaan, kan hij zich er niet op beroepen dat wat na vijf jaar nog zou resteren, zou worden kwijtgescholden. Daarbij zij opgemerkt dat, als [eiser] aan de vastgestelde betalingsverplichting had voldaan, hij de lening binnen de termijn volledig zou hebben afbetaald, conform de bedoeling van artikel 43 lid 1 Bbz 2004.
4.10.
Het college van burgemeester en wethouders
kanonder omstandigheden afzien van (verdere) invordering van leenschulden op grond van de Awb en het Bbz 2004. Van deze discretionaire bevoegdheid kan slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt. Het uitgangspunt is namelijk dat naar de aard van een geldlening de leensom moet worden terugbetaald. In de Beleidsregel terug- en invordering Bbz 2004, opgesteld door de gemeente Almere en sinds 2020 van kracht, is in artikel 9 lid 1 bepaald dat het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden
kanafzien van (verdere) terugvordering. De genoemde voorwaarden zijn dat (1) de vordering nog niet ter incasso is overgedragen, en (2) de schuldenaar een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, waarbij de betalingsverplichting minimaal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedraagt. Vanwege het discretionaire karakter van de bepalingen in deze wet- en regelgeving kan [eiser] zich hier niet rechtstreeks op beroepen. De Gemeente zal eerst moeten besluiten gebruik te maken van die discretionaire bevoegdheid. De vraag is dan: is ergens uit gebleken dat de Gemeente gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid af te zien van de (verdere) invordering van de schuld van [eiser] ? Volgens [eiser] is dat gebeurd bij de beschikking van 9 oktober 2015. De beoordeling daarvan volgt vanaf alinea 4.13.
Vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel
4.11.
[eiser] doet een beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Voor zover [eiser] heeft bedoeld dat hij erop mocht vertrouwen dat het bepaalde in artikel 9 van de Beleidsregel voor zijn schuldsituatie zou gelden na 4 september 2020, slaagt dit beroep niet. Zoals de Gemeente heeft betoogd, en [eiser] niet heeft weersproken, voldeed de situatie van [eiser] na 4 september 2020 niet aan de voorwaarden van artikel 9 om voor toepassing in aanmerking te komen. Alleen al om die reden had [eiser] in alle redelijkheid er niet op mogen vertrouwen dat het bepaalde in artikel 9 van de Beleidsregel op zijn schuldsituatie van toepassing was.
4.12.
Voor zover [eiser] heeft bedoeld dat hij erop mocht vertrouwen dat de bepaling van artikel 43 lid 2 Bbz 2004, zoals verwoord in het besluit van 6 februari 2014, op zijn betalingsregeling van 30 september 2015 van toepassing zou zijn, volgt de rechtbank [eiser] hierin ook niet. Daarvoor is het verschil tussen de vastgestelde aflossingscapaciteit van € 822,70 per maand en de overeengekomen betalingsregeling van € 50 per maand te groot. Bovendien was de betalingsregeling van € 50 per maand het resultaat van een afspraak tussen [eiser] en de deurwaarder en niet de uitkomst van een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van [eiser] door de Gemeente.
De beschikking van 9 oktober 2015: bewijsopdracht
4.13.
[eiser] heeft een kopie van een beschikking van 9 oktober 2015 in de procedure overgelegd en doet een beroep op een besluit tot buiteninvorderingstelling uit deze beschikking. [eiser] wijst erop dat in deze beschikking is vermeld dat het Zlf namens de Gemeente heeft besloten de resterende schuld van [eiser] buiten invordering te stellen, zodra [eiser] in totaal vijf jaar € 50 per maand heeft afgelost op zijn schuld (hierna: de buiteninvordering-regeling).
4.14.
De Gemeente heeft gemotiveerd betwist dat (1) de Gemeente of het Zlf de beschikking van 9 oktober 2015 met de gestelde buiteninvordering-regeling heeft verstuurd aan [eiser] en (2) de beschikking van 9 oktober 2015 afkomstig is van het Zlf. De betwisting is gemotiveerd, omdat de Gemeente de volgende punten heeft aangevoerd, die [eiser] (nog) niet heeft kunnen verklaren. De Gemeente heeft naar voren gebracht dat:
  • de persoon vermeld als ondertekenaar van de overgelegde beschikking heeft verklaard dat zij de beschikking niet heeft opgesteld;
  • de beschikking niet aanwezig is in het dossier of het archief van het Zlf;
  • de inhoud van de beschikking op punten niet overeenstemt met de regelgeving en het beleid;
  • het dossier van [eiser] al uit handen was gegeven aan de deurwaarder en dat het Zlf dan niet meer zelf regelingen treft met schuldenaren;
  • het betrokken incassobureau ook geen kopie van de beschikking van 9 oktober 2015 heeft.
4.15.
Ook heeft de Gemeente aangevoerd dat [eiser] niet eerder dan juni 2023 zich op het standpunt heeft gesteld dat de schuld op basis van het besluit van 9 oktober 2015 niet meer invorderbaar was, ook niet in januari 2022 toen executoriaal beslag op de woning werd gelegd. De verklaring van [eiser] hierbij is dat hij ten tijde van de aangezegde executoriale verkoop onder grote druk stond en daardoor onvoldoende in staat was adequaat te reageren. Deze verklaring is voor de rechtbank niet afdoende gelet op de door [eiser] gestelde reden om te stoppen met betalen na 4 september 2020. Als [eiser] vanaf september 2020 stopt met de nakoming van zijn betalingsregeling, omdat hij in de veronderstelling verkeert dat hij niet meer hoeft te betalen op basis van de door hem gestelde buiteninvordering-regeling, dan acht de rechtbank moeilijk verklaarbaar dat [eiser] zich pas in juni 2023 voor het eerst op die regeling beroept.
4.16.
Voor de beoordeling of (1) de Gemeente vanaf 4 september 2020 geen invorderbare vordering meer had op [eiser] , en of (2) de Gemeente nadien onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] door wel betaling te verlangen, is het van doorslaggevende betekenis of de Gemeente de toepassing van de buiteninvordering-regeling heeft meegedeeld aan [eiser] Als komt vast te staan dat de Gemeente de buiteninvordering-regeling heeft bevestigd aan [eiser] , dan had de Gemeente zich aan deze regeling moeten houden.
4.17.
Omdat [eiser] zich beroept op het rechtsgevolg van de gestelde buiteninvordering-regeling, onderbouwd met een kopie van een beschikking, en de stelling gemotiveerd is betwist, is het aan [eiser] om zijn stelling te bewijzen. Om deze reden zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat de Gemeente de buiteninvordering-regeling in oktober 2015 heeft bevestigd aan [eiser] Als [eiser] hier niet in slaagt, dan is er in deze procedure geen reden gebleken waarom de Gemeente na 4 september 2020 haar vordering op [eiser] niet meer had mogen vorderen van [eiser] Met andere woorden: als [eiser] niet slaagt in de bewijslevering van de bewijsopdracht, wordt de vordering onder 1 van [eiser] afgewezen.
4.18.
Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van de Gemeente, het voor de bewijslevering van de gestelde mededeling van de buiteninvordering-regeling onvoldoende zal zijn als uitsluitend de vermeende originele beschikking van 9 oktober 2015 in de procedure wordt overgelegd.
Over de executiemaatregelen, de veiling en de ontruiming van de woning
Achtergrond
4.19.
Tussen partijen staat het volgende vast.
4.19.1.
Na 4 september 2020 heeft [eiser] geen bedrag meer afgelost op zijn schuld aan de Gemeente. De deurwaarder heeft herhaaldelijk aan [eiser] gevraagd tot betaling over te gaan. [eiser] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
4.19.2.
Op 19 januari 2022 heeft de deurwaarder executoriaal beslag gelegd namens de Gemeente op de woning van [eiser]
4.19.3.
Op 27 januari 2022 heeft de Rabobank per brief aan de Gemeente laten weten dat zij als houder van een hypotheekrecht op de woning de executie en veiling van de woning zal overnemen. In deze brief heeft de Rabobank de Gemeente onder andere gevraagd mee te delen of er een lopende betalingsregeling is met [eiser] In dat geval is er geen sprake van een dreigende executie, zo schrijft de Rabobank.
4.19.4.
Nadien heeft de Rabobank de executie en veiling van de woning gepland op maandag 23 mei 2022.
4.19.5.
Op vrijdag 20 mei 2022 heeft [eiser] een betalingsregeling van € 75 per maand getroffen met de Gemeente via de deurwaarder. [eiser] heeft de deurwaarder gevraagd de regeling per e-mail te bevestigen. De deurwaarder heeft dezelfde dag de regeling per e-mail bevestigd aan [eiser] Ook heeft de deurwaarder een e-mail gezonden aan de Rabobank, afdeling verkoop, met de mededeling dat tussen de Gemeente en [eiser] een betalingsregeling is getroffen, waardoor wat de Gemeente betreft geen verkoop van de woning meer hoeft plaats te vinden.
4.19.6.
Op maandag 23 mei 2022 is de woning geveild en verkocht in opdracht van de Rabobank. Van de koopsom zijn de openstaande schuld aan de Rabobank en de (notaris)kosten voldaan. Een deel van de overwaarde is uitgekeerd aan [eiser] Verder hebben partijen afgesproken dat een deel van de overwaarde, te weten een bedrag van € 24.181,80, op de derdenrekening van mr. Robijns in depot wordt gestort, totdat partijen hun geschil wie dat bedrag toekomt hebben beslecht.
4.19.7.
Op 14 juli 2022 is de woning ontruimd in opdracht van de Rabobank. De Gemeente heeft de ontruimde huisraad laten opslaan in een container en de container op een locatie van de Gemeente geplaatst.
Beoordeling van de standpunten van [eiser]
4.20.
[eiser] heeft onder vordering 2 (onder andere) gevorderd een verklaring van recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door tot verkoop en ontruiming van de woning van [eiser] over te gaan. Dit deel van de vordering zal de rechtbank afwijzen, omdat het niet de Gemeente is geweest die als executant opdracht tot verkoop en ontruiming heeft gegeven, maar de Rabobank. Dit betekent dat de gewraakte handelingen niet zijn verricht door de Gemeente en om die reden haar niet te verwijten zijn.
4.21.
[eiser] heeft onder vordering 2 (onder andere) gevorderd een verklaring van recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij de verkoop van de woning niet aantoonbaar gepoogd heeft te voorkomen. Volgens [eiser] was de Gemeente daartoe gehouden tegenover hem. Doordat de Gemeente zich onvoldoende hiervoor heeft ingespannen, heeft zij onrechtmatig gehandeld, stelt [eiser] Deze stelling onderbouwt [eiser] met verwijzing naar de brief van 27 januari 2022 van de Rabobank.
4.22.
De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. De Gemeente had geen verplichting tegenover [eiser] om de executie van zijn woning door een derde, in dit geval de Rabobank, te voorkomen. Om die reden treft het verwijt dat de Gemeente te weinig heeft gedaan om de executie tegen te houden geen doel. Dat de Rabobank op grond van artikel 509 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) de executie had overgenomen, betekent dat [eiser] ten opzichte van de Rabobank in verzuim was met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt. Met andere woorden: de Rabobank had een zelfstandig recht om de woning te executeren. De executie verrichtte zij niet in opdracht van de Gemeente. De Rabobank vroeg op 27 januari 2022 of de Gemeente haar wilde informeren of er op dat moment een lopende regeling was. Maar, op 27 januari 2022 en geruime tijd nadien kon de Gemeente de vraag van de Rabobank niet bevestigend beantwoorden, omdat er geen betalingsregeling tussen partijen was. Pas op vrijdag 20 mei 2022 is er tussen [eiser] en de Gemeente een betalingsregeling tot stand gekomen. Pas vanaf dat moment had de Gemeente een reden om mee te delen dat wat haar betreft de executie van de woning niet nodig is. Die mededeling heeft zij onverwijld gedaan aan de Rabobank. Dit betekent niet dat de Gemeente de beslissingsbevoegdheid had om de executie geen doorgang te laten vinden. Omdat de Rabobank een zelfstandig recht had om de woning te executeren, was het aan de Rabobank te beslissen of zij, als executant, de executie zou doorzetten of niet.
4.23.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat de grondslag ‘onrechtmatige daad’ onder vordering 2 (mede) als volgt moet worden uitgelegd. De Gemeente heeft ten onrechte executiemaatregelen getroffen tegenover [eiser] De ten onrechte getroffen executiemaatregelen hebben het gevolg gehad dat de Rabobank als hypotheekhouder de executie van de woning heeft overgenomen. De Rabobank zou niet uit eigen beweging zijn overgegaan tot executie van de woning. De gevolgen van de ten onrechte gestarte executie zoals de veiling en de ontruiming van de woning en de daarmee gepaard gaande schade voor [eiser] zijn daarmee toe te rekenen aan het onrechtmatig handelen van de Gemeente. Om die reden is de Gemeente volgens [eiser] aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de ten onrechte ingezette executie en ontruiming van de woning.
4.24.
Volgens [eiser] zijn de executiemaatregelen ten onrechte getroffen, omdat:
de lening was verstrekt ten behoeve van het bedrijf van de heer [eiser sub 1] , en niet aan mevrouw [eiseres sub 1] . De invordering van de schuld had zich daarom niet mogen richten tot mevrouw [eiseres sub 1] en haar vermogen, waaronder de woning;
het dwangbevel van 30 mei 2014 nietig is, aangezien de Gemeente maar één aanmaning in plaats van twee aanmaningen heeft verstuurd aan [eiser] voorafgaand aan het dwangbevel;
de vermelding van de rechtsmiddelen clausule in het exploot van 31 juli 2014 ontbrak, alhoewel deze wel vermeld was in het dwangbevel zelf;
in het dwangbevel de aanzegging dat het executoriaal beslag kan worden gelegd op een onroerende zaak zoals bedoeld in artikel 502 Rv ontbrak;
de schuld buiten invordering was gesteld.
4.25.
Voor het verwijt onder 5 overweegt de rechtbank als volgt. Zoals overwogen in alinea 4.17 wordt [eiser] in de gelegenheid gesteld de feitelijke grondslag voor de stelling dat de schuld buiten invordering is gesteld te bewijzen. Als [eiser] slaagt in de bewijsopdracht, dan volgt daaruit dat de Gemeente niet gerechtigd was maatregelen te treffen om de schuld te innen. In dat geval kan het gewraakte gevolg - te weten dat de Rabobank de executie heeft overgenomen en uitgevoerd, nadat de Gemeente executiemaatregelen had getroffen - een gevolg van onrechtmatig handelen van de Gemeente zijn. Als [eiser] niet slaagt in de bewijsopdracht, dan staat vast dat de Gemeente wel maatregelen mocht treffen om de schuld te innen. In afwachting van de bewijslevering van deze bewijsopdracht, zal de rechtbank de verdere beoordeling van het gevorderde onder 2 gebaseerd op verwijt 5 aanhouden.
4.26.
De rechtbank is met de Gemeente eens dat het verwijt onder 1 feitelijk onjuist is. Uit de door [eiser] overgelegde stukken (producties 1 en 2 bij de dagvaarding) blijkt dat bij besluit de geldlening aan [eiser] is toegekend. Hiertegen heeft [eiser] destijds geen bezwaar gemaakt. Daarmee heeft het besluit formele rechtskracht en staat het in rechte vast dat de lening is verstrekt aan [eiser]
4.27.
De verwijten onder 2 t/m 4 zal de rechtbank niet inhoudelijk beoordelen vanwege gebrek aan causaal verband met het gewraakte gevolg (lees: dat de Rabobank de executie heeft overgenomen en uitgevoerd, nadat de Gemeente executiemaatregelen had getroffen). Het gewraakte gevolg is niet veroorzaakt door eventuele gebreken bij de formaliteiten van de executiemaatregelen. Als [eiser] slaagt in de bewijsopdracht, dan volgt daaruit dat de Gemeente niet gerechtigd was maatregelen te treffen om de schuld te innen. Als [eiser] niet slaagt in de bewijsopdracht, dan staat vast dat de Gemeente wel maatregelen mocht treffen om de schuld te innen. In dat geval komt het gewraakte gevolg voort uit handelen waartoe de Gemeente gerechtigd was.
Vorderingen onder 3 t/m 8
4.28.
De rechtbank zal de beslissingen op de vorderingen onder 3 t/m 8 aanhouden in afwachting van de opgedragen bewijslevering.
in reconventie
De reconventionele vorderingen
4.29.
De rechtbank zal de beslissingen op de reconventionele vorderingen aanhouden in afwachting van de opgedragen bewijslevering.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat de Gemeente in oktober 2015 aan [eiser] heeft bevestigd dat de resterende schuld van [eiser] aan de Gemeente buiten invordering wordt gesteld, na een aflossingsperiode van vijf jaar waarbij [eiser] € 50 per maand aflost op zijn schuld,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 24 april 2024voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
apriltot en met
julidan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. J.M. van Jaarsveld, in het gerechtsgebouw te Lelystad, Stationsplein 15,
5.5.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan op de rol van
woensdag 22 mei 2024in het geding moet brengen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
5340

Voetnoten

1.Nota van toelichting bij Besluit bijstandverlening zelfstandigen 1995, stb-1995-203. Bij artikel 43 Bbz 2004 ontbreekt de toelichting, waardoor voor een toelichting gekeken wordt naar het gelijkluidende artikel 23 van Bbz 1995.