ECLI:NL:RBMNE:2024:393

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
C/16/567891 / KG ZA 23-691
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve veroordeling van moeder in proceskosten in kort geding wegens stopzetting omgang tussen vader en zoon

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de omgang met hun minderjarige zoon. De vader, vertegenwoordigd door mr. V.W.J.M. Kuit, vorderde dat de moeder, vertegenwoordigd door mr. W.R. Gorseling, de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank Gelderland op 10 juli 2023 zou nakomen. De moeder had de omgang met de vader stopgezet zonder rechtens te respecteren reden, wat leidde tot deze procedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat de moeder niet aannemelijk had gemaakt dat er zwaarwegende belangen waren die de stopzetting van de omgang rechtvaardigden. De vader had een spoedeisend belang bij het hervatten van de omgang, aangezien het contact tussen hem en zijn zoon al enkele maanden was gestopt, wat negatieve gevolgen had voor hun relatie.

De voorzieningenrechter besloot dat de moeder de zorgregeling moest nakomen en dat de omgang per direct moest worden hervat. Tevens werd de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250 per dag voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.500. De moeder werd ook ambtshalve in de proceskosten van de vader veroordeeld, omdat zij de omgang zonder geldige reden had stopgezet en geen contact met de vader had gezocht. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van de omgang voor de ontwikkeling van de minderjarige en raadde beide ouders aan om hulpverlening in te schakelen om hun onderlinge verhoudingen te verbeteren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/567891 / KG ZA 23-691
Vonnis in kort geding van 6 februari 2024
in de zaak van
[vader],
wonend in [woonplaats 1] ,
eiser (hierna te noemen: vader),
advocaat: mr. V.W.J.M. Kuit in Amsterdam,
tegen
[moeder],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde (hierna te noemen: moeder),
advocaat: mr. W.R. Gorseling in Cuijk.
Partijen zullen hierna soms ook gezamenlijk ouders genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 januari 2024 met veertien producties;
  • de e-mail van de moeder van 22 januari 2024 met twee producties;
  • twee e-mails van de vader van 22 januari 2024 met producties 15 t/m 21;
  • de pleitnotitie van de vader;
  • de mondelinge behandeling van 23 januari 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn partijen in persoon verschenen. Zij werden bijgestaan door hun voornoemde advocaten. Voor vader was ook M. Chazina (tolkenpasnummer 317) als tolk aanwezig.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Korte voorgeschiedenis

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] ( [leeftijd] ), die bij zijn moeder woont.
2.2.
Bij beschikking van 23 augustus 2022 heeft de rechtbank Gelderland een omgangsregeling vastgesteld tussen vader en zijn zoon op grond waarvan [minderjarige] in de:
  • even weken op zaterdagmiddag voor de duur van vier uur in het AZC in Amsterdam omgang heeft met zijn vader, waarbij moeder samen met haar zoon naar het AZC in Amsterdam reist;
  • oneven weken op zaterdagmiddag voor de duur van vier uur in het AZC in Winterswijk omgang heeft met zijn vader, waarbij laatstgenoemde naar het AZC in Winsterswijk reist.
2.3.
Partijen hebben op 18 november 2022 nieuwe afspraken gemaakt over de omgang. Zij spraken af dat [minderjarige] iedere week van vrijdag tot en met maandag bij zijn vader verblijft.
2.4.
Bij beschikking van 25 april 2023 heeft de rechtbank Gelderland dezr omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat [minderjarige] ieder weekend van vrijdag na school (16:00 uur) tot zondagmiddag (17:00 uur) bij vader zal verblijven, waarbij hij hem op vrijdag bij moeder ophaalt en zij hem op zondag bij vader ophaalt. De rechtbank heeft aan de nakoming van deze regeling een dwangsom verbonden ten laste van de moeder.
2.5.
Bij beschikking van 10 juli 2023 heeft de rechtbank Gelderland beslist dat de ouders samen het gezag over [minderjarige] uitoefenen. Ook heeft zij de omgangsregeling in het ouderschapsplan van 18 november 2022 gewijzigd, en een zorgregeling vastgesteld op grond waarvan:
  • de vader in een periode van vier weken, drie weekenden, voor [minderjarige] zorgt en daarna de moeder een weekend voor hem zorgt;
  • de zorg voor [minderjarige] in de schoolvakanties bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, waarbij het rooster daarvoor jaarlijks uiterlijk in de maand september dient te worden vastgesteld door partijen, en als zij daar niet in slagen dat [minderjarige] steeds de eerste helft van de schoolvakanties bij zijn vader zal zijn en de tweede helft bij zijn moeder.
2.6.
De moeder heeft van de beschikking van 10 juli 2023 in hoger beroep gekomen. De vader heeft incidenteel appel ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Vader heeft [minderjarige] na 12 november 2023 niet meer gezien, omdat moeder de omgang heeft gestopt. Volgens vader heeft zij dat ten onrechte gedaan. Hij vordert daarom dat de voorzieningenrechter de moeder bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt binnen één dag na dat vonnis de zorgregeling na te komen, zoals deze is vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2023.
Daarnaast vordert hij dat de voorzieningenrechter:
  • bepaalt dat hij en [minderjarige] elke dag met elkaar mogen telefoneren of videobellen, om 19:00 uur gedurende een half uur, waarbij de moeder gehouden is dat technisch mogelijk te maken;
  • bepaalt dat de moeder op de dagen dat [minderjarige] volgens de zorgregeling bij hem is, telefonisch bereikbaar dient te zijn;
  • bepaalt dat de moeder aan hem bekend maakt op welke basisschool [minderjarige] zit en wie zijn huisarts is.
Tot slot vordert de vader een dwangsom van € 250 per dag voor iedere dag dat de moeder niet aan een van de hiervoor genoemde veroordelingen voldoet.
3.2.
De moeder voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Zij betwist dat zij de zorgregeling ten onrechte heeft gestopt. Volgens haar heeft zij dat gedaan, omdat vader [minderjarige] recentelijk heeft mishandeld. Tijdens de zitting heeft ze gezegd dat ze ook bang is dat vader [minderjarige] zal ontvoeren naar het buitenland, hoewel die angst niet de reden was de omgang destijds te stoppen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Allereerst overweegt de voorzieningenrechter dat vader een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot nakoming van de door de rechtbank Gelderland vastgestelde omgangsregeling en dat van hem niet verwacht kan worden dat hij een beslissing in een bodemprocedure afwacht. Het contact tussen vader en zijn zoon is al enkele maanden gestopt, wat een direct negatief effect heeft op de band en hechting tussen beiden.
Nakoming regeling
4.2.
Verder overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het uitgangspunt is dat een door de rechtbank vastgestelde zorgregeling moet worden nagekomen. Dit kan anders zijn als zwaarwegende belangen – waarbij de belangen van de betrokken kinderen voorop dienen te worden gesteld – zich daartegen verzetten. Dat kan het geval zijn als hun veiligheid in het geding is als de zorgregeling onverkort wordt voortgezet. Het is aan de ouder die de regeling stopzet (hier: de moeder) feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken dat van dergelijke zwaarwegende belangen sprake is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de moeder daarin niet geslaagd is. Dat leidt ertoe dat de voorzieningenrechter zal beslissen dat de moeder de zorgregeling moet nakomen.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de moeder, gelet op de betwisting, niet aannemelijk gemaakt dat vader [minderjarige] heeft mishandeld. Volgens haar is zij (dus niet [minderjarige] ) “continu” door vader mishandeld en verkracht en heeft ze daar recent aangifte van gedaan. Voor zover de gestelde mishandeling van moeder relevant is voor de beoordeling van de vorderingen: die mishandeling is niet vast komen te staan, noch aannemelijk gemaakt. Dát moeder überhaupt aangifte heeft gedaan, staat niet eens vast (de aangiften zijn niet in het geding gebracht) en al zou zij wel aangifte gedaan hebben, dan berusten deze enkel op haar eigen verklaringen. Er is ook geen enkele informatie over de voortgang van het mogelijke politieonderzoek. Bovendien heeft de gestelde mishandeling moeder er niet van weerhouden eerder (af en aan) wel aan de omgang mee te werken. Die mishandelingen lijken daarom veeleer als stok te dienen om de evenzeer spreekwoordelijke hond mee te slaan.
Volgens moeder is de situatie nu anders, omdat [minderjarige] tegen haar gezegd heeft dat hij op 12 november 2023 door zijn vader geslagen is. Ook dat is niet vast komen te staan, noch aannemelijk gemaakt. De moeder heeft geen enkele verifieerbare informatie gegeven, waaruit ook maar een begin van juistheid van haar beschuldigingen blijkt. Zij heeft enkel een ongedateerd verslag van [A] (jeugdconsulent van de gemeente [gemeente] ) in het geding gebracht, die schrijft dat [minderjarige] “zorgelijk gedrag” vertoont; wat dat gedrag is en waarom het zorgelijk is, blijft duister. Dat gedrag moet volgens [A] dat onderzocht worden. Verder schrijft [A] dat de thuissituatie bij beide ouders onduidelijk is. Uit deze berichten valt geenszins op te maken dat het gedrag van [minderjarige] op enigerlei wijze verband houdt met (handelen van) de vader. Hoe [A] tot de conclusie kan komen dat de omgang tussen vader en zijn zoon voorlopig niet hervat mag worden (totdat VeiligThuis een onderzoek heeft afgerond), is dan ook een groot raadsel. De voorzieningenrechter vindt het ook kwalijk dat een jeugdconsulent zulke dingen zonder enige kenbare onderbouwing opschrijft met als bedoeling dat die berichtgeving gebruikt wordt in een juridische procedure (wat blijkt uit haar e-mail van 19 januari 2024 aan mr. Gorseling). Bovendien is het niet aan een jeugdconsulent te bepalen of er omgang is. Alleen de ouders kunnen samen dergelijke beslissingen nemen en als dat niet lukt, oordeelt een rechter daarover.
Ten slotte is de stelling dat de vader [minderjarige] zal ontvoeren, volkomen ongemotiveerd. Hij woont al jaren in Nederland en heeft hier zijn eigen bedrijf. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is er geen reden voor hem samen met zijn zoon naar een niet nader genoemd buitenland te gaan. Dit argument van de moeder lijkt dan ook volkomen uit de lucht gegrepen.
4.4.
Kortom, naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de moeder de zorgregeling zonder deugdelijke reden gestopt. Dit oordeel leidt ertoe dat de eerder door de rechtbank vastgestelde zorgregeling per direct moet worden hervat. Dit betekent dat [minderjarige] en zijn vader aankomend weekend gewoon omgang zullen hebben. Zoals dat gebruikelijk was vóór 12 november 2023, dient vader [minderjarige] dan bij moeder op te halen op Centraal Station [plaats 1] en haalt zij [minderjarige] na de omgang op bij de vader op Centraal Station [plaats 2] (tenzij de ouders hierover samen andere afspraken maken of een rechter anders beslist).
4.5.
Voorgaande betekent niet dat de voorzieningenrechter zich geen zorgen maakt over [minderjarige] en zijn ouders. Het tegendeel is het geval. Deze zorgen hebben betrekking op de verstandhouding, het gebrek aan vertrouwen tussen partijen en de invloed daarvan op (de veilige ontwikkeling van) hun zoon. Partijen beschuldigen elkaar over en weer van manipulatief gedrag en mishandeling van hun kind en voeren al jarenlang een strijd over dat kind. Deze strijd heeft inmiddels tot vele gerechtelijke procedures geleid. De voorzieningenrechter raadt beide ouders daarom met klem aan zich tot hulpverlening te wenden om hun onderlinge verhoudingen te verbeteren.
Dwangsom
4.6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding aan de veroordeling tot nakoming van de zorgregeling een prikkel tot nakoming te verbinden in de vorm van een dwangsom. De moeder heeft de omgang zonder rechtvaardiging en zonder enige vorm van overleg gestopt. Zij heeft hiermee in strijd met het gezamenlijk gezag gehandeld, maar vooral, in strijd met het belang van [minderjarige] bij omgang met zijn vader. De voorzieningenrechter heeft sterke twijfels of de moeder vrijwillig mee zal werken aan de regeling. Zo blijkt uit de eerdergenoemde beschikking van de rechtbank Gelderland van 23 augustus 2022 (r.o. 4.7.) dat de omgang eerder zonder geldige reden door moeder is gestopt. Uit de beschikking van diezelfde rechtbank van 25 april 2023 (r.o. 3.4.) blijkt dat, althans volgens de Raad voor de Kinderbescherming, de moeder [minderjarige] het contact met de vader onthoudt en dat dit patroon doorbroken moet worden. Ook op de zitting in de onderhavige procedure bleef de moeder volhardend in haar standpunt dat contact tussen vader en [minderjarige] niet in het belang van laatstgenoemde is.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.7.
De voorzieningenrechter vindt het belangrijk dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling op korte termijn wordt hervat en wordt uitgevoerd. Dat is met name in het belang van (de ontwikkeling van) [minderjarige] . Het instellen van een rechtsmiddel mag dit belang niet doorkruisen. Daarom zal hij zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.8.
De vordering het vonnis uitvoerbaar op de minuut en op alle dagen en uren te verklaren zal worden afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar op de grosse. Daarbij ontbreekt iedere onderbouwing voor een beslissig tot uitvoerbaarheid op alle dagen en uren.
Geen uitbereiding van de zorgregeling
4.9.
De vordering over het (video)bellen met [minderjarige] behelst feitelijk een uitbreiding van de zorgregeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft vader het (spoedeisend) belang hierbij niet aannemelijk gemaakt. Vader zegt dat moeder [minderjarige] manipuleert (andersom zegt zij dit ook over vader), maar dit standpunt is door de moeder betwist en door de vader niet nader onderbouwd. Bovendien ziet de voorzieningenrechter niet in op welke wijze (als dat al zo is) manipulatie voorkomen kan worden als de vader dagelijks met [minderjarige] (video)belt. Hij zal de vordering over het (video)bellen afwijzen.
Telefonische bereikbaarheid van de moeder
4.10.
De vordering van de vader over de telefonische bereikbaarheid van de moeder zal de voorzieningenrechter eveneens afwijzen bij gebrek aan (spoedeisend) belang. Moeder dient, zoals hierboven geoordeeld, de zorgregeling na te komen. Van haar wordt daarom verwacht dat zij op de aangegeven tijden [minderjarige] naar zijn vader zal brengen, zoals zij dit voorheen deed. Vanzelfsprekend is het goed en in het belang van [minderjarige] dat zijn ouders elkaar kunnen bereiken (bijvoorbeeld als er vertraging optreedt bij het halen of brengen). Dit is ook nodig voor een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijk gezag en zeker in gevallen van nood. De voorzieningenrechter ziet alleen geen spoedeisend belang om de moeder daartoe te veroordelen.
Basisschool en huisarts
4.11.
De vordering van de vader over de bassischool en de huisarts van [minderjarige] zal de voorzieningenrechter eveneens afwijzen bij gebrek aan (spoedeisend) belang. Tijdens de zitting heeft de moeder verteld dat [minderjarige] op dit moment niet naar school gaat. Zij is met hulpverlening bezig een school voor hem te zoeken. Dat zal naar alle verwachtingen speciaal onderwijs zijn. Afgezien van het feit dat het zorgelijk is dat [minderjarige] niet naar school gaat, kan de moeder de vader dus (nog) niet informeren over naar welke school hij gaat. Voor de duidelijkheid merkt de voorzieningenrechter op dat de moeder beslissingen over waar [minderjarige] niet school gaat, niet alleen mag nemen. Zij is verplicht de vader, als mede-gezaghebbende ouder, bij dergelijke beslissingen te betrekken. Dergelijke beslissingen moeten de ouders in goed overleg samen te nemen.
Voor wat betreft de huisarts heeft de moeder op de zitting gezegd dat zij en [minderjarige] ingeschreven zijn bij “ [naam] ” in [woonplaats 2] . Vader heeft dus geen belang meer bij dit deel van zijn vordering.
Proceskosten
4.12.
De voorzieningenrechter zal de moeder ambtshalve in de proceskosten van de vader veroordelen. Zoals boven overwogen, heeft zij de omgang – niet voor het eerst – zonder rechtens te respecteren reden gestopt. Zij heeft hierover geen contact met hem gezocht, maar hem voor een voldongen feit gesteld. Zij is niet bereidwillig gebleken voor overleg. Zodoende heeft zij hem tot deze procedure gedwongen en hem onnodig op kosten gejaagd. De kosten van de vader worden begroot op:
  • kosten dagvaarding € 135,97
  • griffierecht € 87,-
  • salaris advocaat € 1.097,-
Totaal € 1.319,97.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de moeder tot nakoming van de zorgregeling die in de beschikking van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2023 is bepaald,
5.2.
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 250,- per keer dag dat zij niet aan de hierboven in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.500,-,
5.3.
veroordeelt de moeder tot betaling van de proceskosten van de vader, tot op vandaag begroot op € 1.319,97,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af dat wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. K.A.H. Verhoeven, griffier. Het vonnis is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.