ECLI:NL:RBMNE:2024:3927

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/2788
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van last onder dwangsom door de rechtbank na bestuurlijke lus en beoordeling van handhavingsbeleid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2024, gaat het om een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. De rechtbank heeft eerder op 26 februari 2024 een tussenuitspraak gedaan waarin gebreken in het bestreden besluit van het college zijn vastgesteld. Het college kreeg de kans om deze gebreken te herstellen, maar in het nieuwe besluit, dat op 16 april 2024 werd genomen, zijn de gebreken niet adequaat verholpen. De rechtbank heeft daarom besloten om zelf in de zaak te voorzien en heeft de last onder dwangsom herroepen.

De rechtbank oordeelt dat het college niet in overeenstemming heeft gehandeld met zijn eigen handhavingsbeleid, zoals vastgelegd in de interventiematrix. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overtredingen niet in de juiste categorie zijn geplaatst en dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij van zijn beleid is afgeweken. Hierdoor blijft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2 en herroept de last onder dwangsom van 23 november 2021, waardoor deze onrechtmatig is verklaard.

Eisers hoeven niet te voldoen aan de last onder dwangsom en het college is veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De rechtbank benadrukt dat er een einde moet komen aan het geschil en dat het college niet nogmaals de kans krijgt om zijn besluit te motiveren, aangezien het al eerder de gelegenheid heeft gehad om dit te doen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2788

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. S.P.M. Schaap),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder
(gemachtigde: Z. Farafonow).

Procesverloop

1.1.
Deze zaak gaat over de last onder dwangsom die het college aan eisers heeft opgelegd voor een aantal overtredingen op het perceel aan de [adres] in [woonplaats] (het perceel).
1.2.
Op 26 februari 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
1.3.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.4.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 16 april 2024 een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het eerste bestreden besluit ingetrokken en de last onder dwangsom herroepen. Het college heeft met het bestreden besluit 2 aan eisers een gewijzigde last onder dwangsom opgelegd. Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven. Zij zijn het ook niet eens met het bestreden besluit 2.
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 17 mei 2024 gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake was van verschillende overtredingen en dat het college bevoegd was hiertegen handhavend op te treden. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien. Wel kleefden naar het oordeel van de rechtbank de volgende gebreken aan de last onder dwangsom:
– het college heeft ten onrechte een last onder dwangsom opgelegd voor de houtopstanden;
– het college heeft ten onrechte twee verschillende lasten onder dwangsom opgelegd voor het gebruik van de gronden als tuin;
– het college heeft de last onder dwangsom voor de erfafscheiding te verstrekkend geformuleerd;
– het college heeft niet gemotiveerd waarom hij heeft afgeweken van de interventiematrix zoals opgenomen in het handhavingsbeleid.
3. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het college
4. Met het bestreden besluit 2 heeft het college de last over de houtopstanden niet meer opgelegd, de lasten voor het gebruik van de gronden als tuin samengevoegd tot één last en de last over de erfafscheiding conform de overwegingen van de rechtbank in de tussenuitspraak minder verstrekkend geformuleerd.
5. Over de dwangsom stelt het college in het bestreden besluit 2 dat de gevolgen van de overtredingen gelet op hun aard, omvang en ernst negatieve gevolgen hebben voor een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving van het perceel. Concreet hebben de bouwwerken een negatieve ruimtelijke uitstraling in de directe landelijke omgeving met weinig tot geen verstedelijking aan deze zijde van de weg. De bouwwerken zijn zichtbaar van de weg. Volgens het college wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door de overtredingen onevenredig aangetast en de beleving van de landelijke en open omgeving op onevenredige wijze beïnvloed voor omwonenden en voorbijgangers. Verder hebben de bouwwerken en het strijdige gebruik ook een ongewenste ecologische impact. Daarom vindt het college dat hij overeenkomstig het ‘Handhavingsbeleid Gemeente [plaats] 2015-2018 1e wijziging’ (het handhavingsbeleid) en de daarin opgenomen interventiematrix op goede gronden is overgegaan tot handhavend optreden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom. Volgens het college zijn de overtredingen aanzienlijk en kan hij dan – ook als de overtreder ‘goedwillend’ is – op grond van de interventiematrix een last onder dwangsom aan de overtreder opleggen.
Beoordeling door de rechtbank van het bestreden besluit 2
6. Het beroep heeft van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2, omdat eisers daarbij voldoende belang hebben. [1] Eisers hebben beroepsgronden aangevoerd tegen het bestreden besluit 2. Volgens hen heeft het college de gebreken die de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geconstateerd niet hersteld.
7. De rechtbank moet beoordelen of het college met het bestreden besluit 2 de gebreken die de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geconstateerd heeft hersteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat dat niet is gelukt. Hierna legt de rechtbank eerst uit waarom zij tot die conclusie komt. Daarna gaat zij in op wat dit betekent voor het bestreden besluit 2.
8. In het handhavingsbeleid van de gemeente [plaats] staat een beleidsregel dat bij constatering van een overtreding de interventiematrix uit de Landelijke Handhavingsstrategie leidend is. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het college de overtredingen in categorie ‘A4’ van de interventiematrix heeft geplaatst (eisers zijn goedwillend, maar de mogelijke gevolgen zijn aanzienlijk, dreigend of onomkeerbaar), terwijl de overtreding bij correcte toepassing van de interventiematrix in categorie A1, A2 of A3 zou vallen. In die gevallen wordt volgens de interventiematrix geen last onder dwangsom opgelegd. Zoals de rechtbank ook in de tussenuitspraak heeft overwogen, is de hoofdregel dat het college handelt in overeenstemming met beleidsregels. Alleen als dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen kan het college afwijken van beleidsregels. [2] Het college moest daarom toelichten waarom hij de overtreding, in afwijking van de interventiematrix, in categorie ‘A4’ heeft geplaatst. Dat heeft het college met het bestreden besluit 2 nog steeds niet gedaan. In plaats daarvan heeft het college in het bestreden besluit 2 het standpunt ingenomen dat hij niet in strijd met zijn eigen handhavingsbeleid heeft gehandeld door aan eisers een last onder dwangsom op te leggen. Echter, zoals overwogen onder 3, staat het de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak, tenzij sprake is van een uitzonderlijk geval. Naar het oordeel van de rechtbank is wat het college in het bestreden besluit 2 aanvoert niet zo’n zeer uitzonderlijk geval.
9. Aan het bestreden besluit 2 kleeft dus nog steeds een motiveringsgebrek. Het beroep van eisers is daarom gegrond.
10. De rechtbank moet vervolgens beslissen hoe het verder gaat. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechtbank het geschil zo veel mogelijk definitief beslecht. [3] De rechtbank zou de zaak via een bestuurlijke lus of na een vernietiging terug kunnen leggen bij het college, die dan alsnog moet motiveren waarom hij afwijkt van zijn eigen handhavingsbeleid, maar de rechtbank vindt dat hier geen passende afdoening. Het college heeft immers al de kans gekregen om een nadere motivering te geven, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. De rechtbank geeft het college niet nóg een kans om toe te lichten waarom hij afwijkt van zijn eigen beleidsregel. Er moet een keer een einde komen aan het geschil. Om die reden doet de rechtbank het als volgt. Zij vernietigt het bestreden besluit 2, waarmee het bestreden besluit 1 en de last onder dwangsom van 23 november 2021 herleven. Vervolgens neemt zij zelf een beslissing in deze zaak door de hoofdregel over beleidsregels toe te passen, namelijk dat het college in overeenstemming met de beleidsregels handelt. Voor deze zaak betekent dat dat voor de overtredingen die eiseres hebben begaan geen last onder dwangsom opgelegd wordt. De last onder dwangsom van
23 november 2021 is dus onrechtmatig en de rechtbank herroept dit besluit. Daarmee is dit besluit van tafel. Eisers hoeven dus niet te voldoen aan (de verschillende onderdelen van) die last.
11. Gelet op deze beslissing hoeft de rechtbank niet meer te beoordelen of ook de andere gebreken die zij in de tussenuitspraak heeft geconstateerd zijn hersteld. De beroepsgronden die eisers hierover hebben aangevoerd laat zij onbesproken.
Proceskosten en griffierecht
12. Het college moet het griffierecht aan eisers vergoeden en zij krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Eisers hebben in bezwaar niet verzocht om een vergoeding van hun proceskosten in bezwaar. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.187,50. Het college moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het eerste bestreden besluit en het bestreden besluit 2;
- herroept de last onder dwangsom van 23 november 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde bestreden besluit 2;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 4:84 van de Awb.
3.Artikel 8:41a van de Awb.