ECLI:NL:RBMNE:2024:3917

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
16/071452-23 en 16/271822-22 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en veroordeling voor openlijke geweldpleging en poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 26 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee geweldsincidenten in Hilversum. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. De verdachte had het slachtoffer tegen het hoofd geschopt, maar de rechtbank kon niet vaststellen met welke kracht dit was gebeurd en of dit leidde tot een aanmerkelijke kans op de dood. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor openlijke geweldpleging en poging tot zware mishandeling. Hij kreeg een gevangenisstraf van 204 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een maatregel tot beperking van de vrijheid voor drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich binnen een jaar tweemaal schuldig had gemaakt aan fors uitgaansgeweld, wat leidde tot letsel bij de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.200,- aan immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/071452-23 en 16/271822-22 (gev. ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2003] te [geboorteplaats] (Somalië),
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.E. Hooydonk en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. van Wersch, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/271822-22 en 16/071452-23 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1, 2 en de feiten 3, 4 en 5.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:

1.

primair op 24 juli 2022 te Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door tegen het hoofd/gezicht te schoppen;
subsidiair op 24 juli 2022 te Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door tegen zijn hoofd/gezicht te schoppen;

2. op 24 juli 2022 te Hilversum openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;

3. op 12 maart 2023 te Hilversum [slachtoffer 2] heeft bedreigd door haar dreigend te duwen en een mes tegen de keel te zetten;

4.
primair op 12 maart 2023 te Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken in de rug/arm en door met een mes vanaf een korte afstand een stekende beweging naar het hoofd te maken;
subsidiair op 12 maart 2023 te Hilversum [slachtoffer 3] met een mes heeft bedreigd;

5. op 12 maart 2023 te Hilversum openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Verder heeft de officier van justitie partieel vrijspraak gevraagd van het onder 2 ten laste gelegde op de grond duwen en van het onder 5 ten laste gelegde duwen, schoppen en slaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde. Hij heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat bewijs ontbreekt dat verdachte heeft geschopt tegen het hoofd en/of gezicht van aangever en daarmee voor het (voorwaardelijk) opzet op de dood danwel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte weliswaar een mes in zijn hand had, maar dat hij het mes niet tegen de keel van getuige [slachtoffer 2] heeft gezet of dicht bij haar keel heeft gehouden.
Voor wat betreft het onder 4 primair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de steekverwondingen bij aangever [slachtoffer 3] heeft toegebracht.
Ten aanzien van de feiten 2, 4 subsidiair en 5 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zij het dat voor feit 5 het daadwerkelijk steken van aangever niet kan worden bewezen verklaard, nu verdachte niet zelf heeft gestoken, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraken
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Feit 1 primair (poging tot doodslag [slachtoffer 1] )
De rechtbank zal hierna oordelen dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte daarmee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Voor vol opzet bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen. Voorts kan de rechtbank niet exact bepalen met welke kracht is geschopt en of die krachtsinwerking heeft geleid tot een aanmerkelijke kans op de dood. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Feit 3 (bedreiging [slachtoffer 2] )
De rechtbank is van oordeel dat op de camerabeelden niet is te zien dat verdachte opzettelijk
[slachtoffer 2] bedreigt met een mes. Te zien is dat verdachte met een mes in zijn hand achter [slachtoffer 3] aan wil rennen en dat hij wordt tegengehouden door [slachtoffer 2] . Vervolgens duwt hij haar aan de kant, terwijl hij het mes in zijn hand heeft. Niet is te zien dat verdachte het mes op of tegen de keel van [slachtoffer 2] zet en het daar gedurende enige tijd houdt. [slachtoffer 2] zelf kan zich het incident niet meer herinneren. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte het opzet heeft gehad [slachtoffer 2] te bedreigen met een mes. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde.
Feit 4 primair (poging tot zware mishandeling [slachtoffer 3] )
De rechtbank is van oordeel dat op de camerabeelden evenmin is te zien dat verdachte degene is die aangever heeft gestoken met een mes. Ook uit de overige onderzoeksbevindingen volgt dit niet. Verdachte droeg een mes bij zich, zoals op de beelden is te zien en verdachte zelf ter terechtzitting ook heeft verklaard. Daarnaast blijkt uit de NFI-rapportage van 17 oktober 2023 dat de beschadigingen in de jas van aangever veel waarschijnlijker met datzelfde mes zijn veroorzaakt dan met een willekeurig ander mes. En ook de vezelsporen op het mes van verdachte komen grotendeels overeen met de jas van aangever. Op grond hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat aangever met het mes van verdachte is gestoken. Echter, het kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die daadwerkelijk heeft gestoken. Op de camerabeelden in de Groest is te zien dat aangever op die locatie niet wordt geraakt met een mes. Het steken zelf zal dus logischerwijs daarna in de Herenstraat moeten hebben plaatsgevonden. Daarvan zijn weliswaar camerabeelden, maar daarop is niet duidelijk een moment te zien waarop aangever met het mes moet zijn gestoken en door wie. Op de beelden is te zien dat er op dat moment meerdere personen in de directe nabijheid van aangever staan. Verdachte heeft verklaard dat hij het mes heeft weggegooid op de Groest. Aangever zelf heeft verklaard dat verdachte het mes aan iemand anders gaf en dat hij niet heeft gezien dat verdachte de persoon is geweest die hem heeft gestoken. Aangever denkt slechts dat het verdachte was die heeft gestoken. Uit de omstandigheid dat het mes is aangetroffen in de buurt van de plek waar verdachte is aangehouden, kan evenmin worden afgeleid dat verdachte de persoon is geweest die aangever heeft gestoken. De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft gestoken, en zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 4 primair tenlastegelegde.
4.3.2
Bewijsmiddelen feiten 1 subsidiair en 2 [1]
Verdachte heeft ter terechtzittingonder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben op 24 juli 2022 in Hilversum in gevecht geweest met aangever [slachtoffer 1] . Op het moment dat ik onder aangever werd uitgetrokken had ik door dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om me heen stonden en heb ik gezien dat zij ook geweld gebruikten tegen aangever. Ik heb aangever geslagen en geschopt, ook nadat ik was opgestaan.
De rechtbankheeft in raadkamer op de camerabeelden van de Biersteeg onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende
waargenomen:
Op de camerabeelden van 24 juli 2022 in de Biersteeg te Hilversum is te zien dat [slachtoffer 1] en verdachte [verdachte] in gevecht raken en op de grond belanden. [slachtoffer 1] wordt door drie anderen, waaronder medeverdachte [medeverdachte 1] , meermalen geschopt en geslagen tegen zijn lichaam en hoofd. Na ongeveer een minuut wordt verdachte [verdachte] onder [slachtoffer 1] weggetrokken door een van de andere jongens. Ook op het moment dat verdachte staat, wordt het geweld voortgezet. [slachtoffer 1] wordt door de jongens geslagen en geschopt tegen zijn lichaam en gezicht. Verdachte slaat [slachtoffer 1] tegen het lichaam. Vervolgens drukt verdachte [verdachte] zich op op het hekje, brengt zijn linkerbeen driemaal omhoog waarna hij in de richting van het bovenlichaam, dan wel achterhoofd van [slachtoffer 1] schopt. Op de beelden is niet te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] tegen het achterhoofd van [slachtoffer 1] schopt.
Aangever [slachtoffer 1]heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 24 juli 2022, in de Biersteeg te Hilversum voelde ik dat ik tegen de grond werd geduwd, ik weet niet door wie. Ik zag dat [verdachte] (rechtbank: verdachte) ook op de grond was beland. Ik voelde en zag dat ik meerdere trappen tegen mijn hoofd kreeg van [medeverdachte 1] . Ik voelde een soort van penalty trappen, zo hard als een voetbal penalty. Ik zag dat er letterlijk een aanloopje genomen werd voordat er weer getrapt werd tegen mijn hoofd. Ik weet niet door wie. Ik voelde dat ik bijna knock-out ging, ik weet niet of ik ook echt out ben gegaan. Ik kan me geen pijn herinneren, waarschijnlijk door de adrenaline, maar ik weet wel dat ik in doodsangst was en het gevoel had van 'ik moet dit overleven'. Ik voelde dat er iemand met de punt van zijn schoen op mijn achterhoofd had getrapt. Mijn achterhoofd was ook verwond geraakt, ik heb hier ook foto's van. Ik voelde ook dat ik in mijn gezicht werd getrapt, zowel links als rechts. De dag daarna ben ik naar de huisarts geweest. Zij stelden globaal vast dat ik een lichte hersenschudding had, een gezwollen rechterkaak- en wang had, mijn rechteroog was blauw en ik had oorsuizingen.
Op dit moment heb ik nog steeds bonkende hoofdpijn en ik kan nog moeilijk kauwen, ik ben vergeetachtig en ik kan me moeilijk concentreren. [2]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.3
Bewijsoverwegingen
feit 1 subsidiair (poging tot zware mishandeling [slachtoffer 1] )
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen en geschopt. Verdachte heeft dit zelf verklaard en ook op de camerabeelden is dit te zien. Verdachte heeft ontkend dat hij aangever tegen zijn hoofd heeft geschopt. De rechtbank oordeelt anders en licht dat als volgt toe.
Op de camerabeelden is niet te zien waar verdachte aangever [slachtoffer 1] precies met zijn been of voet raakt, omdat het zicht precies op het moment dat aangever [slachtoffer 1] geraakt wordt, door anderen wordt belemmerd. De beelden maken echter wel duidelijk dat de schoppen van verdachte op of nét naast het hoofd van aangever terechtkomen. Deze omstandigheid, in combinatie met de verklaring van aangever dat hij door iemand op de achterkant van zijn hoofd is geraakt en de foto’s waarop letsel op het (achter)hoofd zichtbaar is, maakt dat de conclusie moet zijn dat verdachte de aangever op het hoofd heeft geschopt. Op de camerabeelden is immers niet te zien dat de andere jongens aangever raken op zijn achterhoofd; zij raken hem meer aan de voorkant van het hoofd dan wel het gezicht. Op het moment dat verdachte aangever wil schoppen, drukt hij zich op op een hekje en trapt hij vanaf boven naar beneden. Op het moment dat verdachte uithaalt naar aangever, heeft aangever zijn hoofd in zo een positie dat het niet anders kan dat hij toen door verdachte op de achterkant van zijn hoofd is geraakt. Op grond van al deze omstandigheden acht de rechtbank het schoppen op het hoofd wettig en overtuigen bewezen.
Door met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer 1] aan te schoppen bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en verdachte heeft die kans ook bewust aanvaard door zo te handelen. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en een van buitenkomende kracht tegen het hoofd kan ernstige gevolgen hebben. De rechtbank acht daarmee het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
feit 2 (openlijke geweldpleging)
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] . De vechtpartij vond plaats op de openbare weg, namelijk in de Biersteeg te Hilversum. De rechtbank acht daarmee het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.4.
Bewijsmiddelen feiten 4 subsidiair en 5 [3]
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 juni 2024;
  • de verklaring van [slachtoffer 3] , afgelegd als verdachte;
- de aangifte van [slachtoffer 3] . [5]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.5
Bewijsoverwegingen t.a.v. feit 5 (openlijke geweldpleging)
De rechtbank is van oordeel dat het steken met het mes ook kan worden bewezen. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die aangever heeft gestoken, zoals hiervoor onder 4.3.1 overwogen, is aangever wel gestoken door iemand uit de groep van verdachte met het mes dat verdachte op enig moment heeft vastgehouden. Verdachte maakte deel uit van die groep, nam deel aan de vechtpartij en was de initiator daarvan. Nu sprake is van openlijk geweld in vereniging, hoeft niet bewezen te worden dat het verdachte is geweest die heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank is het voorgaande voldoende om ook dit onderdeel van de tenlastelegging te kunnen bewijzen. De rechtbank acht daarmee het onder 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals onder rubriek 5 vermeld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1 subsidiair

hij op 24 juli 2022 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt/getrapt terwijl die [slachtoffer 1] gebukt stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 24 juli 2022 te Hilversum openlijk, te weten, de Biersteeg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , en tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen en tegen het hoofd en in het gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te schoppen/trappen terwijl die [slachtoffer 1] gebukt/gehurkt stond en op de grond lag;

4 subsidiair

hij op 12 maart 2023 te Hilversum [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes vanaf een korte afstand stekende en/of zwaaiende beweging(en) naar het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] te maken;

5
hij op 12 maart 2023 te Hilversum openlijk, te weten, aan de Groest en de Herenstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] door
- met een mes, in de hand achter die [slachtoffer 3] aan te rennen en
- [slachtoffer 3] te duwen en
- [slachtoffer 3] te schoppen en
- [slachtoffer 3] te slaan en
- [slachtoffer 3] vast te pakken en
- met een mes te steken in de rug en de arm van die [slachtoffer 3] en vanaf een korte afstand (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) naar het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] te maken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2, 4 subsidiair en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

1 subsidiair

poging tot zware mishandeling

2 en 5 telkens

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

4 subsidiair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van 54 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de (bijzondere) voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De officier van justitie heeft verder gevorderd een locatieverbod op te leggen voor de uitgaansgebieden in Bussum en Hilversum, in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel (38v-maatregel). De officier van justitie heeft gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht en het locatieverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd tegenover het niet houden aan het locatieverbod telkens twee weken vervangende hechtenis te stellen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest passend is met een voorwaardelijk strafdeel en de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering. Om te zorgen dat verdachte een dagbesteding heeft, kan aanvullend een taakstraf worden opgelegd. Voor het kunnen opleggen van een locatieverbod voor het uitgaansgebied van Bussum is te weinig informatie bekend over de rol van verdachte bij het vermeende incident dat is beschreven in het voortgangsverslag van de reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich binnen een jaar tijd tweemaal schuldig gemaakt aan fors uitgaansgeweld. Dit zijn ernstige feiten, te meer nu beide incidenten om kleinigheden zijn ontstaan, waarna het geweld tegen beide slachtoffers is geëscaleerd, waarbij in beide gevallen letsel is ontstaan. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat verdachte in juli 2022 betrokken is bij een vechtpartij waarbij het slachtoffer wordt geslagen en geschopt, ook op zijn hoofd, en dat hij binnen een jaar nogmaals betrokken is bij een vechtpartij, waarbij een mes betrokken is. In korte tijd is het geweld waarbij verdachte betrokken is, dus heftiger geworden. Verdachte droeg tijdens het uitgaan een mes bij zich (verdachte heeft dit ontkend, maar uit de beelden blijkt dat hij zelf een mes uit zijn jas haalt). Verdachte is met dat mes boos achter aangever [slachtoffer 3] aangerend, terwijl hij geen rem heeft wanneer hij boos is, zoals hij zelf ter terechtzitting heeft verklaard. Dat verdachte het mes daadwerkelijk wilde gebruiken, is daarom aannemelijk. Uit de voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de gevolgen van het incident voor [slachtoffer 1] nog altijd aanwezig zijn.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 26 april 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 26 maart 2024, opgemaakt door mevrouw A. Bourgonje, GGZ Reclassering Inforsa Hilversum, alsmede het voortgangsverslag van 3 juni 2024 en hetgeen door mevrouw. A. Bourgonje ter terechtzitting is aangevuld en toegelicht.
Uit het advies blijkt dat de reclassering het risico op recidive inschat als hoog indien er onvoldoende interventies gericht op zorg en controle worden ingezet. Verdachte lijkt te kampen met dysfunctionele oplossingsvaardigheden en agressie-gerelateerde problematiek. Verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt intelligentieniveau (op negenjarige leeftijd). De reclassering ziet een hoge mate van onmacht bij verdachte en risico’s op vele leefgebieden. Verdachte heeft tijdens het schorsingstoezicht meerdere bijzondere voorwaarden geschonden, wat met name verwijtbaar is aan de hoge mate van onmacht vanwege zijn licht verstandelijke beperking. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, met daarbij een proeftijd van drie jaren. De reden hiervan is dat de reclassering verwacht dat het meer tijd zal kosten om aan alle risico’s te werken en de zorg op te bouwen.
Mevrouw Bourgonje heeft ter terechtzitting aangevuld dat verdachte in de schorsingsperiode mogelijk betrokken is geweest bij twee geweldsincidenten, wat zij zorgelijk acht.
Ondanks het niveau van functioneren van verdachte, adviseert de reclassering toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Oplegging van straf
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat er enkel kan worden volstaan met een gevangenisstraf.
Tegelijkertijd acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd wordt, nu de hulpverlening is gestart die verdachte nodig heeft. De rechtbank vindt het niet in het belang van verdachte en uiteindelijk dus ook niet in het belang van de maatschappij dat dit traject wordt doorkruist door een detentie. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte 54 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, zodat dit het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal zijn.
De rechtbank vindt het noodzakelijk dat daarnaast aan verdachte een forse voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Enerzijds om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om te voorkomen dat hij nogmaals strafbare feiten zal plegen. Aan dat voorwaardelijke strafdeel kunnen ook de bijzondere voorwaarden, die door de reclassering zijn geadviseerd, worden verbonden om zo de noodzakelijke hulpverlening mogelijk te maken.
De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 150 dagen opleggen en zal daaraan een proeftijd van drie jaar verbinden, omdat uit het rapport van de reclassering blijkt dat de verwachting is dat het tijd zal kosten om aan alle risico’s te werken.
De rechtbank zal niet ook nog een taakstraf opleggen nu verdachte gemotiveerd lijkt te zijn voor de werkzaamheden in het kader van 50/50. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte doorgaat met dit werk, zodat hij mogelijk op termijn een (beter) betaalde baan kan vinden. De rechtbank verwacht dat een extra taakstraf verdachte mogelijk zal overvragen, zodat een taakstraf in die zin geen doel dient.
Oplegging van maatregel
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling en openlijk geweld tegen een persoon
.
De rechtbank zal verder voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte zich tussen 23:00 uur en 06:00 uur niet ophoudt in het uitgaansgebied in Hilversum, te weten de Groest te Hilversum. De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van de proeftijd, namelijk drie jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor de duur van ten hoogste twee weken worden opgelegd, met een maximum van zes maanden. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om deze maatregel ook voor het uitgaansgebied van Bussum op te leggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven reclasseringsrapportage en het feit dat verdachte zich in een jaar tijd tweemaal schuldig heeft gemaakt aan geweldsfeiten (misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam) is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Omdat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw en strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt tegen een bepaalde persoon of bepaalde personen, zal de 38v-maatregel eveneens dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis onder parketnummer 16/071452-23 opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 5.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.200,-. Net als in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] dient dit bedrag hoofdelijk te worden opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het toe te wijzen bedrag niet hoofdelijk op te leggen en verdachte aansprakelijk te stellen tot een bedrag van € 300,- gelet op de rol van verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank sluit zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan bij wat de rechtbank in haar eerdere uitspraak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft overwogen en oordeelt als volgt.
Bij de benadeelde partij is lichamelijk letsel geconstateerd, zodat op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b BW aanspraak gemaakt kan worden op immateriële schadevergoeding. Ten aanzien van de hoogte van de vordering overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het letsel van [slachtoffer 1] en de gevolgen die dat voor hem heeft gehad, en het in vergelijkbare gevallen door rechters in Nederland toegewezen smartengeld, acht de rechtbank in beginsel een vergoeding van € 1.500,- passend voor de immateriële schade die [slachtoffer 1] als gevolg van de mishandeling door verdachte lijdt en heeft geleden.
Eigen schuld
Artikel 6:101 BW geeft als uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Toepassing van die primaire maatstaf van artikel 6:101 BW houdt een causaliteitsafweging in, die er in het onderhavige geval op neerkomt dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds het gedrag van verdachte en anderzijds het gedrag van [slachtoffer 1] aan het ontstaan van het letsel heeft bijgedragen. Bij deze beoordeling komt het (nog) niet aan op de mate van verwijtbaarheid van het één en ander. Beoordeling van de mate van verwijtbaarheid komt pas aan de orde bij de toepassing van de tevens in artikel 6:101 BW vervatte billijkheidscorrectie.
Uit het dossier valt op te maken dat, na een ruzie in de club de [club] , [slachtoffer 1] in de Biersteeg de confrontatie met verdachte heeft opgezocht wat leidde tot een vechtpartij. [slachtoffer 1] is de confrontatie met verdachte niet uit de weg gegaan door naar huis te gaan, en heeft daarbij geweld gebruikt. Op grond hiervan beantwoordt de rechtbank de vraag of sprake is van enige mate van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 1] in de zin van artikel 6:101 BW bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de aan [slachtoffer 1] toe te rekenen omstandigheden voor 20% bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De rechtbank ziet dan ook reden 20% van de schade voor rekening van [slachtoffer 1] te laten. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden op grond van de billijkheid tot een andere verdeling te komen.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een bedrag van
€ 1.200,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente
De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op 24 juli 2022, zijnde de datum waarop de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte is daarom voor de geleden immateriële schade ter hoogte van € 1.200,- naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding een andere verdeling te maken gelet op ieders rol.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1] de maatregel tot schadevergoeding op te leggen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf
24 juli 2022 tot de dag van volledige betaling
,nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de (hoofdelijke) verplichting tot betaling aan [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [slachtoffer 1] .
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 141, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 4 subsidiair en 5 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 4 subsidiair en 5 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
204 (tweehonderdvier) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
150 (honderdvijftig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
1. zich binnen vijf dagen na de uitspraak zal melden bij Tactus reclassering Flevoland op het adres De Meent 4, 8224 BR te Lelystad
,zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. meewerkt aan verdiepende diagnostiek en zich laat behandelen door forensisch Ambulante Zorg Inforsa Hilversum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na de intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start direct zodra er bij de geïndiceerde instelling plek is. Het verblijft duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het
(dag-)programma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. zich inspant voor het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
5. meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
6. meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Oplegging maatregel
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid
  • beveelt dat verdachte
 zich tussen 23:00 uur en 06:00 uur niet ophoudt in het uitgaansgebied van Hilversum, te weten de Groest te Hilversum;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt
vervangen door ten hoogste 2 (twee) wekenhechtenis tot een
maximum van 6 (zes) maanden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis gegeven onder parketnummer 16/071452-23;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2022 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mr. I.L. Gerrits en mr. B.F. Hammerle, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2024.
Mr. Hammerle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlasteleggingen
Aan verdachte wordt onder parketnummer 16-271822-22 ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 juli 2022 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, een of meerdere ma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geschopt/getrapt terwijl die [slachtoffer 1] gebukt/gehurkt stond en/of op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juli 2022 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meerdere ma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geschopt/getrapt terwijl die [slachtoffer 1] gebukt/gehurkt stond en/of op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 24 juli 2022 te Hilversum openlijk, te weten, de Biersteeg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] (op de grond) te duwen en/of een of meerdere ma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen en/of een of meerdere ma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te schoppen/trappen terwijl die [slachtoffer 1] gebukt/gehurkt stond en/of op de grond lag.
Aan verdachte wordt onder parketnummer 16-071452-23 ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Hilversum [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend te duwen en/of (vervolgens) een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, ter hand te nemen en/of tegen de keel te zetten en/of (vervolgens) enkele momenten/seconden tegen de keel gedrukt te houden, in elk geval dicht bij de keel te houden;
2
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de rug en/of de arm, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer 3] , en/of vanaf een korte afstand (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) naar het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] te maken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Hilversum [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, vanaf een korte afstand (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) naar het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] te maken;
3
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Hilversum openlijk, te weten, aan De Groest en/of de Herenstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] door
- met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand achter die [slachtoffer 3] aan te rennen en/of
- [slachtoffer 3] te duwen en/of
- [slachtoffer 3] te schoppen en/of
- [slachtoffer 3] te slaan en/of
- [slachtoffer 3] vast te pakken en/of
- met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, te steken in de rug en/of de arm, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of vanaf een korte afstand (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) naar het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] te maken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 oktober 2022, genummerd 2022220019, opgemaakt door Districtsrecherche Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd 1 tot en met 104. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 7 en 8 en de foto’s op pagina’s 16 tot en met 20.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 augustus 2023, genummerd PL0900-2023073673, opgemaakt door districtsrecherche Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd 1 tot en met 216. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Pagina’s 169 t/m 173 en 175.
5.Pagina’s 206 en 208.