ECLI:NL:RBMNE:2024:3914

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
11091733 \ UV EXPL 24-109
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst en eindafrekening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De zaak betreft de schorsing van een concurrentiebeding dat was opgenomen in de arbeidsovereenkomst van [eiser], die als accountmanager werkzaam was voor [handelsnaam] B.V., een groothandel in bouwmaterialen. [eiser] had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en wilde in dienst treden bij [onderneming 1], een concurrent van [handelsnaam].

De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was, maar dat de belangen van [eiser] zwaarder wogen dan die van [gedaagde]. De kantonrechter schorste daarom het concurrentiebeding, waardoor [eiser] in dienst kon treden bij [onderneming 1]. De rechter overwoog dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering en dat het aannemelijk was dat een bodemrechter het concurrentiebeding zou vernietigen.

Daarnaast was er een geschil over de eindafrekening van [eiser]. [gedaagde] had een bedrag van € 670,38 ingehouden voor schoonmaak- en onderhoudskosten van de bedrijfsauto van [eiser]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] deze kosten niet voldoende had onderbouwd en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van het ingehouden bedrag aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11091733 UV EXPL 24-109 SGK/44740
Kortgedingvonnis van 26 juni 2024
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F. Smitshoek,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H. de Groen.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 16;
  • de akte overlegging producties van de zijde van [handelsnaam] met producties 1 tot en met 6;
  • de akte indienen producties van de zijde van [eiser] met producties 17 tot en met 19;
1.2.
Op 12 juni 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig: [eiser] , mr. F. Smitshoek, [A] (algemeen directeur [gedaagde] ) en mr. De Groen. Beide advocaten hebben pleitnota’s overgelegd. Van het ter zitting besprokene heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Feiten

2.1.
[handelsnaam] B.V. (een handelsnaam van [gedaagde] en verder te noemen: [handelsnaam] ) is een groothandel in bouwmaterialen. Haar assortiment bestaat uit diamantgereedschappen en de bijbehorende machines voor de professionele eindgebruiker, dat zijn gespecialiseerde bedrijven in de bouw en industrie.
2.2.
Vanaf 21 augustus 2017 heeft [eiser] als accountmanager voor [handelsnaam] gewerkt, eerst op basis van een detacheringsconstructie en per 1 januari 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst is een concurrentie- en relatiebeding opgenomen. Dat beding luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
Artikel 11: Concurrentie- en relatiebeding
Het is de werknemer zonder schriftelijke toestemming van de werkgever verboden om gedurende de arbeidsovereenkomst, alsmede 1 jaar na de einddatum daarvan tegen vergoeding of om niet, voor derden of voor eigen rekening, direct of indirect, soortgelijke werkzaamheden, en/of diensten te verrichten c.q. aan te bieden als werkgever in zijn pakket en/of diensten heeft opgenomen, of bij zodanige werkzaamheden of diensten op enigerlei wijze betrokken te zijn.
Het is de werknemer verboden om gedurende de arbeidsovereenkomst, alsmede gedurende een periode van 1 jaar na de einddatum daarvan rechtstreeks of indirect werkzaamheden te verrichten voor die relaties waarmee werkgever in het kader van haar bedrijfsvoering gedurende de laatste twaalf maanden van de arbeidsovereenkomst zakelijke contacten heeft onderhouden.
(…)
Bij overtreding van dit beding verbeurt werknemer ten gunste van werkgever een direct opeisbare boete van € 5000,- per gebeurtenis en tevens € 500,- voor iedere dag dat de overtreding duurt, onverminderd het recht van werkgever om van werknemer volledige schadevergoeding te vorderen, een en ander in afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 lid 3, 4 en 5 van het Burgerlijk Wetboek.
2.4.
In de arbeidsovereenkomst is ook een geheimhoudingsbeding opgenomen. Dat beding luidt als volgt:
Artikel 9: Geheimhouding
De werknemer verplicht zich om zowel tijdens als na de beëindiging van de dienstbetrekking absolute geheimhouding jegens een ieder te zullen betrachten over alle bijzonderheden omtrent bedrijfsaangelegenheden – in de ruimste zin des woord. Bovendien dient werknemer alle redelijkheid te achten maatregelen te treffen om te voorkomen dat personen die geen kennis behoren te dragen van bedrijfsgeheimen, de gelegenheid zouden krijgen daarvan kennis te nemen.
2.5.
Partijen hebben in aanvulling op de arbeidsovereenkomst nog een apart document (hierna: addendum) opgemaakt waarin zij het volgende zijn overeengekomen:
“(…) Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door werkgever is het concurrentie- en relatiebeding (…) niet van toepassing op de door werknemer aangebrachte klanten in de regio Noord Holland.
Dit document vormt een onlosmakelijk geheel uit van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. (…)”
2.6.
Op 27 maart 2024 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met [handelsnaam] opgezegd tegen 1 mei 2024 en aan [handelsnaam] kenbaar gemaakt dat hij als directeur in dienst wil treden bij [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ), een fabrikant en groothandel in onder meer diamantgereedschappen. [eiser] was direct voorafgaand aan de periode dat hij voor [handelsnaam] is gaan werken, namelijk in de periode december 2015 tot en met augustus 2017, ook werkzaam voor [onderneming 1] , in de functie van accountmanager.
2.7.
Op 8 april 2024 heeft [eiser] aan [handelsnaam] toestemming gevraagd om bij [onderneming 1] in dienst te treden, maar op 17 april 2024 heeft [handelsnaam] laten weten dat hem dit niet is toegestaan en dat zij hem houdt aan het concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het concurrentie- en relatiebeding vernietigbaar is en vordert daarom in deze procedure
primairschorsing van het concurrentie- en relatiebeding,
subsidiairgedeeltelijke schorsing van het concurrentie- en relatiebeding, in die zin dat het concurrentie- en relatiebeding geografisch en qua tijdsduur wordt beperkt,
meer subsidiairschorsing van het concurrentiebeding en verduidelijking van het relatiebeding,
nog meer subsidiairschorsing van het concurrentiebeding en de aan het relatiebeding verbonden boete te matigen en
uiterst subsidiair, voor het geval het concurrentie- dan wel relatiebeding niet geheel of gedeeltelijk wordt geschorst, te bepalen dat [handelsnaam] voor de duur van het concurrentie- dan wel relatiebeding maandelijks een vergoeding van € 2.800,00 betaalt.
Daarnaast wil [eiser] dat [handelsnaam] wordt veroordeeld tot het volledig uitbetalen van de eindafrekening, omdat [handelsnaam] hierop volgens [eiser] ten oprechte een bedrag van € 670,38 heeft ingehouden voor de schoonmaak van en onderhoud aan de door [eiser] ingeleverde bedrijfsauto vermeerderd met de wettelijke verhoging, wettelijke rente en een verbod op enige vorm van opschorting, inhouding of verrekening van de eindafrekening door [handelsnaam] op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
[handelsnaam] wil dat de vorderingen worden afgewezen.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Een vordering in een kort geding kan alleen worden toegewezen als de eisende partij daarbij een spoedeisend belang heeft. [eiser] heeft voldoende gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij de door hem ingediende vorderingen en dit is door [handelsnaam] ook niet betwist. [eiser] is dus in zoverre ontvankelijk in zijn vorderingen.
Het beoordelingskader
4.2.
Voor toewijzing van de vordering van [eiser] in kort geding is verder vereist dat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat een corresponderende vordering in een gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Gelet op het voorlopige karakter van de kort geding procedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Concurrentie- en relatiebeding
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het concurrentie- en relatiebeding rechtsgeldig is.
4.4.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat [handelsnaam] en [onderneming 1] concurrenten zijn. Zowel [handelsnaam] als [onderneming 1] houdt zich bezig met de verkoop van diamantgereedschappen en daarbij bedienen zij dezelfde klanten. Een indiensttreding van [eiser] bij [onderneming 1] levert dus een schending van het concurrentie- en mogelijk ook het relatiebeding op. [eiser] wil dat de kantonrechter het concurrentie- en relatiebeding (gedeeltelijk) schorst, zodat hij bij [onderneming 1] in dienst kan treden.
4.5.
Uit de wet volgt dat de kantonrechter een concurrentiebeding (waaronder ook een relatiebeding wordt verstaan) geheel of gedeeltelijk kan vernietigen als een werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever. [1] In kort geding kan vooruitlopend daarop een vordering tot schorsing van een dergelijk beding worden toegewezen, als aannemelijk is dat de bodemrechter het beding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van [handelsnaam] , [eiser] door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De belangen van [eiser] enerzijds en [handelsnaam] anderzijds moeten dus tegen elkaar afgewogen te worden.
4.6.
De kantonrechter stelt daarbij voorop dat een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het gaat om bescherming van bedrijfsgeheimen en andere concurrentiegevoelige informatie en niet om binding van werknemers of het voorkomen van precedentwerking. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast op een wijze die bescherming verdient. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Van een aantasting van het bedrijfsdebiet kan wel sprake zijn indien de nieuwe werkgever in het voordeel is doordat de werknemer essentiële relevante commerciële en technische informatie of kennis van unieke werkprocessen en strategieën van de oude werkgever meeneemt en deze nieuwe informatie leidt tot een concurrentievoordeel dat de nieuwe werkgever anders niet zou hebben gehad of wanneer werknemer zodanige klantenbinding heeft dat bepaalde klanten overstappen van de oude naar de nieuwe werkgever.
Het concurrentiebeding wordt geschorst
4.7.
De kantonrechter oordeelt dat een belangenafweging ertoe leidt dat het concurrentiebeding wordt geschorst. Hierdoor wordt het [eiser] toegestaan om bij [onderneming 1] in dienst te treden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.8.
[eiser] heeft er vanzelfsprekend belang bij om onbelemmerd gebruik te kunnen maken van het in artikel 19 lid 3 van de Grondwet neergelegde recht op vrijheid van arbeidskeuze. Daarnaast heeft [eiser] als belang aangevoerd de mogelijkheid tot positieverbetering. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij geen afgeronde opleiding en geen relevante werkervaring heeft buiten de diamantgereedschappensector, waardoor zijn carrièremogelijkheden beperkt zijn. Bij [onderneming 1] krijgt hij de mogelijkheid om zich verder te ontwikkelen. Hij zal daar in dienst treden als directeur en andere taken op zich kunnen nemen dan enkel verkooptaken zoals bij [handelsnaam] . Volgens [handelsnaam] kan ‘directeur’ van alles betekenen en zij sluit dan ook niet uit dat [eiser] bij [onderneming 1] ook enkel verkooptaken zal gaan verrichten. [eiser] heeft echter een intentieovereenkomst overgelegd waaruit volgt dat hij zich bij [onderneming 1] zal richten op “
de algemene bedrijfsvoering, zoals bedrijfsbeleid, doelstellingen, werken aan businessplannen, leiding geven, het onderhouden en uitbreiden van omzet en marge, optimaliseren van productieprocessen en contact onderhouden met onze toeleveranciers”. Deze taken passen ook bij de functie van directeur. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij [onderneming 1] andere taken op zich zal kunnen nemen en een indiensttreding bij [onderneming 1] een stap betekent in zijn carrière. Dat [eiser] bij [handelsnaam] ook een (dergelijk) stap zou kunnen maken in zijn carrière, is niet gesteld en bovendien ook niet aannemelijk gelet op de (door [eiser] onweersproken geciteerde) stellingen van [handelsnaam] dat “
De taken die we hem buiten het verkopen gaven werden niet of op verkeerde wijze aangepakt.” en “
De heer [eiser] ging gewon naar klanten om te verkopen en dat is in de loop der jaren wat wij hebben ontdekt en dat is wat hij goed kan.
4.9.
Tegenover het belang van [eiser] staat het belang van [handelsnaam] om haar bedrijfsdebiet te beschermen. Volgens [handelsnaam] is [eiser] bekend met de werkwijze en verkoopprocessen van [handelsnaam] , alsook de productie, inkoop(voorwaarden), leveranciers, alle vormen van marketing, bedrijfsvoering, marges en prijsbepaling.
4.10.
[eiser] heeft verklaard dat hij als verkoper geen kennis heeft over marges, maar dat zij standaard kortingspercentages hanteerden die hij mocht toepassen. Dit heeft [handelsnaam] ter zitting ook erkend. Zij heeft evenwel verklaard dat [eiser] wel kennis heeft over de marges en over de productspecificaties doordat in een kleine organisatie als [handelsnaam] hem die kennis ter ore kwam. Doordat er weinig personeel was, was er volgens [handelsnaam] een zeer nauwe en directe samenwerking tussen [eiser] en de directie en werden tijdens wekelijkse overleggen met alle personeelsleden alle lopende zaken besproken.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [handelsnaam] onvoldoende heeft onderbouwd dat dit dermate bijzondere, gevoelige informatie is dat zij daardoor in haar bedrijfsdebiet kan worden aangetast. Daarnaast overweegt de kantonrechter dat een concurrentiebeding ziet op het beschermen van bedrijfsspecifieke kennis die een werknemer opdoet vanuit zijn functie en niet op kennis die hij op andere wijze toevalligerwijs binnen het bedrijf opdoet. Een werknemer kan van tevoren niet inschatten welke informatie hij – buiten zijn functie – te horen krijgt, zodat hij ook niet kan inschatten waarvoor hij daadwerkelijk tekent op het moment dat hij een arbeidsovereenkomst met daarin een concurrentiebeding tekent.
4.12.
Dit betekent dat het belang van [eiser] bij schorsing van het concurrentiebeding groter is dan het belang van [handelsnaam] bij ongewijzigde handhaving van het concurrentiebeding. Voldoende waarschijnlijk is dan ook dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser] onbillijk wordt benadeeld door ongewijzigde handhaving van het concurrentiebeding en dit beding zal vernietigen. De kantonrechter schorst daarom de werking van het concurrentiebeding.
Het relatiebeding wordt niet geschorst
4.13.
De kantonrechter oordeelt dat een belangenafweging ertoe leidt dat het relatiebeding niet wordt geschorst. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [handelsnaam] een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het relatiebeding. [handelsnaam] en [onderneming 1] bedienen dezelfde klanten en [handelsnaam] vreest dat een overstap van [eiser] naar [onderneming 1] zal leiden tot een overstap van klanten. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is deze vrees gegrond. [eiser] stelt weliswaar dat er geen vaste verdeling van (vaste) klanten is, omdat de klanten kiezen voor de partij die het betreffende product kwalitatief beter, goedkoper of sneller kan leveren, maar het staat vast dat klanten wel voor een ‘hofleverancier’ kiezen zodat wel degelijk sprake is van klantbinding. Bovendien suggereert het addendum dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] een zodanige klantbinding heeft dat de angst van [handelsnaam] dat klanten met [eiser] zullen overstappen naar [onderneming 1] reëel is. Het feit dat [eiser] bij [onderneming 1] niet als accountmanager maar als directeur in dienst zal treden maakt het voorgaande niet anders.
4.15.
Tegenover het belang van [handelsnaam] bij handhaving van het relatiebeding, heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt wat zijn belang is bij schorsing van het relatiebeding. Volgens [eiser] is het relatiebeding onredelijk breed en vaag en voor hem niet helder is voor welke relaties hij op grond van het relatiebeding geen werkzaamheden mag verrichten. Tijdens de mondelinge behandeling is echter duidelijk geworden dat onder relaties wordt verstaan ‘
de klanten die het afgelopen jaar een product hebben gekocht bij [handelsnaam]’. Het staat vast dat [onderneming 1] (aanzienlijk) meer klanten bedient dan [handelsnaam] . Dat betekent dat het onverkort in stand houden van het relatiebeding, een indiensttreding van [eiser] bij [onderneming 1] niet in de weg staat. Bovendien is het relatiebeding qua duur beperkt, tot twaalf maanden.
4.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat het belang van [handelsnaam] bij ongewijzigde handhaving van het relatiebeding groter is dan het belang van [eiser] bij schorsing van het relatiebeding.
Het is hierdoor onvoldoende waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser] onbillijk wordt benadeeld door ongewijzigde handhaving van het relatiebeding. De kantonrechter zal de vordering tot het (gedeeltelijk) schorsen van het relatiebeding daarom afwijzen.
4.17.
De kantonrechter zien geen aanleiding om [handelsnaam] te veroordelen tot het verstrekken van een lijst met relaties met zakelijke contacten waarmee [eiser] tot 1 mei 2025 geen directe zakelijke contacten mag onderhouden, zoals door [eiser] verzocht. [handelsnaam] heeft gemotiveerd gesteld dat bij [eiser] bekend is welke klanten het afgelopen jaar een product hebben gekocht bij [handelsnaam] . De kantonrechter vindt dit ook aannemelijk gelet op de het feit dat er slechts één andere accountmanager bij [handelsnaam] werkzaam was het afgelopen jaar en zij mogen worden geacht met elkaar afstemming te hebben gezocht. De kantonrechter heeft bovendien begrip voor het bezwaar van [handelsnaam] tot het verstrekken van een dergelijke lijst, namelijk dat [eiser] met die lijst een overzicht heeft van wie hij na ommekomst van het jaar kan benaderen.
4.18.
Omdat aannemelijk is dat [eiser] – met de uitleg die [handelsnaam] heeft gegeven – weet met welke relaties hij tot 1 mei 2025 geen zakelijke contacten mag onderhouden, is de aan het relatiebeding verbonden boete naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet onredelijk (bezwarend) en de kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding deze te matigen.
Eindafrekening
4.19.
[handelsnaam] heeft op de eindafrekening een bedrag van € 670,38 ingehouden voor “extra schoonmaakkst Skoda K” en “extra kosten onderhoud Skoda K”.
4.20.
[handelsnaam] heeft toegelicht dat [eiser] de bedrijfsauto die hij gedurende zijn dienstverband tot zijn beschikking had bij het einde van de arbeidsovereenkomst zeer vies en vervuild heeft ingeleverd. [handelsnaam] was daarom genoodzaakt om de auto te laten schoonmaken. [handelsnaam] heeft de schoonmaakkosten (een factuur van [onderneming 2] ter hoogte van € 395,00 exclusief btw) verrekend met de eindafrekening. Daarnaast stelt [handelsnaam] dat [eiser] de auto nooit heeft laten onderhouden, terwijl hij daartoe wel verplicht was op grond van de ‘Gebruiksovereenkomst bedrijfsauto’. [handelsnaam] heeft daardoor een extra uitvoerige onderhoudsbuurt moeten laten uitvoeren. De kosten hiervan (factuur [onderneming 3] B.V. ter hoogte van € 275,38 exclusief btw) heeft zij ook verrekend met de eindafrekening.
[handelsnaam] moet de eindafrekening volledig uitbetalen
4.21.
De kantonrechter oordeelt dat [handelsnaam] de op de eindafrekening ingehouden bedragen alsnog aan [eiser] moet uitbetalen. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.22.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij de bedrijfsauto zeer vies en vervuild heeft ingeleverd. Uit de door [handelsnaam] overgelegde foto’s volgt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter ook niet dat de auto zeer vies en vervuild van binnen was. Bovendien, wanneer [handelsnaam] van mening was dat [eiser] de bedrijfsauto (beter) schoon had moeten maken, had naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter van [handelsnaam] verwacht mogen worden dat zij [eiser] daartoe in de gelegenheid zou stellen, alvorens zij overging tot het professioneel laten reinigen van de bedrijfsauto, met alle kosten van dien. Dat zij dat heeft gedaan is niet gesteld en niet gebleken. Onder deze omstandigheden is het naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet redelijk dat [handelsnaam] de kosten van het professioneel laten reinigen van de auto voor rekening van [eiser] laat komen. Bovendien valt niet in te zien waarom [eiser] moet betalen voor het “showroomklaarmaken” van de bedrijfsauto terwijl partijen in de ‘Gebruikersovereenkomst bedrijfsauto’ zijn overeengekomen dat [eiser] de auto in ‘goede staat’ moet aanbieden. Verder volgt uit de factuur van [onderneming 2] dat de factuur niet alleen ziet op de kosten van het reinigen van de auto, maar ook op ‘lakcorrigeren’. [eiser] heeft terecht opgemerkt dat uit de wet volgt dat dergelijke kosten voor rekening van [handelsnaam] als werkgever zijn, tenzij sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Dat daarvan sprake is, is niet gesteld en niet gebleken.
4.23.
Wat betreft de vermeende extra kosten voor het onderhoud stelt de kantonrechter voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de kosten voor regulier onderhoud voor rekening van [handelsnaam] zijn. Zelfs als aangenomen zou moeten worden dat [eiser] nooit regulier onderhoud aan de auto heeft laten verrichten - hetgeen hij betwist - heeft [handelsnaam] niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg daarvan (nu) extra kosten heeft moeten maken. Dit volgt niet uit de factuur van [onderneming 3] B.V. en heeft [handelsnaam] ook op geen andere wijze aannemelijk gemaakt.
4.24.
Het voorgaande leidt ertoe dat voldoende waarschijnlijk is dat de bodemrechter een corresponderende vordering zal toewijzen. De vordering tot het uitbetalen € 670,38, zijnde het restant van de eindafrekening, wordt daarom toegewezen.
4.25.
De vordering tot het overleggen van deugdelijke bruto/netto specificatie van de betaling van het bedrag van € 670,38 wordt ook toegewezen. Deze vordering is op grond van het bepaalde in artikel 7:626 BW toewijsbaar en bovendien door [handelsnaam] niet betwist.
4.26.
Vanwege de vertraging in de betaling van het bedrag van € 670,38, is de hierover gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging toewijsbaar, vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening.
4.27.
De vordering tot betaling van wettelijke rente over de wettelijke verhoging is niet toewijsbaar, omdat niet is gesteld of gebleken dat [handelsnaam] in verzuim is geraakt met de betaling hiervan.
4.28.
De kantonrechter zal de vordering tot het verbieden van het op enige vorm opschorten, inhouden of verrekenen van de eindafrekening op straffe van verbeurte van een dwangsom afwijzen, omdat de kantonrechter geen aanleiding heeft om aan te nemen dat [handelsnaam] niet aan de veroordeling zal voldoen om het restant van de eindafrekening uit te betalen.
Proceskosten
4.29.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding
5.1.
schorst de werking van het tussen partijen geldende concurrentiebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen partijen, alsmede de daarop verklaarde boete, zodat het [eiser] vrijstaat in dienst te treden bij [onderneming 1] B.V.;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag ter hoogte van € 670,38, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie en vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, steeds vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. F.H. Charbon op 26 juni 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:653 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek