In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [A] en [B], waarbij [A] stelt dat hij door een geestelijke stoornis en misbruik van omstandigheden een overeenkomst heeft vernietigd. [A] heeft op 16 oktober 2020 een volmacht verleend aan zijn zoon [B] voor de dagelijkse bedrijfsvoering van zijn ondernemingen. [B] heeft vervolgens een bedrag van € 320.000,00 aan zichzelf overgemaakt, wat [A] betwist. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst van 14 oktober 2021 rechtsgeldig is en dat [A] niet heeft aangetoond dat hij onder invloed van een geestelijke stoornis handelde. De rechtbank wijst de vorderingen van [A] af en kent een deel van de vorderingen van [B] toe, inclusief een bedrag van € 122.307,50 aan [B]. De proceskosten worden ook aan [A] opgelegd, aangezien hij in het ongelijk is gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij het inroepen van geestelijke stoornissen of misbruik van omstandigheden in civiele zaken.