2.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat het volgende is gebeurd.
Ten aanzien van de verdenking onder parketnummer 16/017522-24
Inleiding
In de nacht van 15 op 16 januari 2024 ziet een getuige vanuit zijn raam een persoon naar de auto van zijn buurman lopen. Vervolgens ziet hij een andere persoon uit dit voertuig stappen, aan de bestuurderszijde. Hierna ziet hij dat er ook nog een derde persoon aan komt lopen. De drie personen ziet hij vervolgens kort samen praten, waarna een van de drie personen in het voertuig stapt en wegrijdt. De getuige maakt een melding bij de politie. Naar aanleiding van deze melding rukt de politie met verschillende auto’s uit. De gestolen auto wordt gesignaleerd en nadat een stopteken is gegeven, achtervolgd. De verbalisanten beschrijven dat zij meermaals stoptekens hebben gegeven. De bestuurder van de gestolen auto blijft echter zeer gevaarlijk rijgedrag vertonen en ramt twee politieauto’s. Uiteindelijk raakt zowel de gestolen auto als een van de auto’s van de verbalisanten te water. Zowel de bestuurder van de gestolen auto als de verbalisanten zijn in staat om het voertuig te verlaten. De bestuurder van de gestolen auto moet bij de aanhouding gereanimeerd worden.
Vrijspraak feit 1, primair
Voor diefstal is niet enkel vereist dat verdachte de auto feitelijk heeft weggenomen en de heerschappij had over dit goed, maar ook dat verdachte de auto daadwerkelijk wederrechtelijk wilde wegnemen. De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de raadsvrouw niet bewezen dat verdachte het oogmerk had om de auto (samen met anderen) weg te nemen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van diefstal.
Vrijspraak feit 5
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 5 van parketnummer 16/017522-24 ten laste gelegde heeft begaan (inhoudende het niet meewerken aan een bevel van een opsporingsambtenaar) en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2, 3, 4, 6 en 7
De rechtbank vindt op basis van onderstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
- schuldheling (feit 1 subsidiair);
- bedreiging met de dood van twee verbalisanten (feit 2);
- de vernieling van meerdere auto’s (feit 3);
- de ernstige schending van de verkeersregels (feit 4);
- het verlaten van de plaatsen van de ongevallen (feit 6);
- het rijden met een ongeldig rijbewijs (feit 7);
Redengevende feiten en omstandigheden t.a.v. feiten 1 subsidiair, 2, 3, 4, 6 en 7 – schuldheling, bedreiging met de dood, vernielingen, ernstige schending verkeersregels en verlaten plaatsen ongevallen
De rechtbank heeft voor de bewezenverklaring de volgende wettige bewijsmiddelen gebruikt:
De aangever heeft het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn personenauto. Mijn personenauto betreft een
Toyota C-HR, grijs van kleur, en voorzien van kenteken: [kenteken] . Ik had mijn personenauto vrijdag 12 januari 2024 afgesloten en schadevrij geparkeerd op onze vaste parkeerplaats aan de [straat] ter hoogte van onze flat waar wij woonachtig zijn.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard:
In de nacht van 15 op 16 januari 2024 kreeg ik van mijn dealer een sleutel in mijn handen gedrukt en moest ik met een auto naar de Bilt rijden. Mijn dealer zou dan mijn openstaande schuld van € 60,00 kwijtschelden en mij drie gram cocaïne geven. De sleutel was een klein zwart sleuteltje, dat ik niet in het contact hoefde te doen. Ik hoefde alleen maar op start te drukken.
Een verbalisant heeft het volgende opgeschreven:
Op 16 januari 2024 reed ik samen met mijn collega [verbalisant 1] in Utrecht. Ik zag een Toyota C-HR met kenteken [kenteken] op de Melissekade rijden. Ik gaf het voertuig een stopteken middels een roodverlichte politietransparant aan de voorzijde van ons dienstvoertuig. Ik zag dat het voertuig in mijn richting bleef rijden en ik stuurde mijn dienstvoertuig op de weghelft van het genoemde voertuig, teneinde hem te blokkeren. Ik zag dat het voertuig plots snelheid verhoogde. Ik zag en voelde dat het voertuig met een flinke vaart op ons dienstvoertuig botste. Ik zag kort voor de botsing dat de verdachte ruimte genoeg had om ons dienstvoertuig aan de andere zijde te passeren of om achteruit te rijden.Ik zag dat het voertuig schade had. Ik zag dat er onderdelen van mijn dienstvoertuig vlogen. Ik zag dat het voertuig met snelheid van mij wegreed in de richting van de Laurierweg. Hierop besloot ik om het voertuig te achtervolgen, welke mijn stopteken negeerde. Ik schakelde de optische- en geluidssignalen in.
Ik zag dat het voertuig in mijn richting stuurde en hierbij wederom tegen mijn dienstvoertuig aan botste. Ik kon niet inschatten met welke snelheid dit ging, wel zag ik dat er wederom onderdelen van mijn dienstvoertuig af vlogen. Ik zag dat het voertuig vervolgens het volledig besneeuwde fietspad op reed parallel aan de Busbaan Parkwijk in de richting van de Langerakbaan. Ik zag dat de snelheid wederom omhoog ging.
Ik zag dat het genoemde voertuig ondanks deze blokkade er voor koos om tegen het dienstvoertuig van collega [verbalisant 2] aan te rijden en vervolgens de Langerakbaan op reed in de richting van de Stadsbaan Leidsche Rijn.Na afloop van dit heftige incident bekeek ik de schade aan mijn dienstvoertuig. Ik zag dat volledige voorbumper ontzet was en los hing. Tevens zag ik dat de linkerkoplamp stuk was en dat er meerdere kappen ontzet waren.
Uit een proces-verbaal van forensisch onderzoek van de plaats delict, blijkt het volgende:
Gegevens betrokken voertuig
Fabrieksmerk: Toyota
Type: C-HR
Kenteken: [kenteken]
Gegevens betrokken politievoertuigen
Politieauto 2
Kenteken: [kenteken]
Inzittende: verbalisant [verbalisant 2]
Politieauto 3
Kenteken: [kenteken]
Inzittenden: verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1]
De Toyota was gestolen vanaf de [straat] . Ter hoogte van het kruispunt tussen de Melissekade en de Bladvlinder kregen collega's zicht op de Toyota. De collega's reden in een als zodanig herkenbaar politievoertuig en verklaarden een stopteken en optische en geluidssignalen gevoerd te hebben.
Op het kruispunt tussen de Melissekade en de Bladvlinder reed politieauto 3 de bestuurder van de Toyota tegemoet. De bestuurder van de politieauto heeft hierbij zijn voertuig volledig tot stilstand gebracht. Er waren geen elementen aan de weginrichting die het zicht op dit stopbord hadden kunnen ontnemen.
Op het kruispunt komen de politieauto en de Toyota in aanrijding met elkaar. De Toyota rijdt hierbij deels over het trottoir. De rijbaan van de Melissekade was op dit punt breed genoeg voor de bestuurder van de Toyota om de collega's te passeren zonder daarbij in aanrijding te komen. Desondanks is de Toyota in aanrijding gekomen met politieauto 3, waarbij schade is ontstaan aan de linker voorzijde van politieauto 3.
Op het kruispunt tussen de Melissekade en de Maartvlinder kwam de bestuurder van de Toyota tegen althans vlak voor de brugleuning tot stilstand. De bestuurder van politieauto 3 manoeuvreerde zijn voertuig achter de Toyota, zodoende deze te doen stoppen. De bestuurder van politieauto 3 reed hierbij stapvoets. De bestuurder van de Toyota reed achteruit waarbij hij in aanrijding komt met politieauto 3 welke hierdoor schade oploopt. De bestuurder van de Toyota vervolgde zijn route via het fietspad parallel aan de busbaan. Vanaf hier werd hij achtervolgd door 3 politieauto's.
Op het kruispunt tussen de busbaan en de Groenedijk zette de collega in politieauto 2 zijn voertuig op het kruisingsvlak. Ter hoogte van het kruispunt met de Groenedijk eindigde het fietspad parallel aan de busbaan in een T-splitsing. De bestuurder van politieauto 2 had zijn voertuig zodanig opgesteld dat hij de doorgang van het fietspad naar de busbaan blokkeerde. Hij had hierbij zijn optische en geluidssignalen ingeschakeld. De Toyota kwam bij het passeren in aanrijding met politieauto 2, waarbij de politieauto beschadigd raakte.
Ter hoogte van het kruispunt met de Vogelvlinderstraat eindigde de Purpervlinderstraat in een T-splitsing. De Toyota en politieauto 1 konden hun voertuig niet op tijd tot stilstand brengen en reden de parallel aan de Vogelvlinderweg gelegen sloot in. Hier was geen contact tussen de voertuigen aan vooraf gegaan.
De bestuurder van de Toyota koos ervoor om na alle drie de aanrijdingen door te rijden, terwijl hij redelijkerwijs kon vermoeden dat er schade was ontstaan aan de politieauto's waarmee hij in aanrijding was gekomen.
Een verbalisant heeft het volgende opgeschreven:
Op woensdag 17 januari 2024 om 16:33 uur deed ik onderzoek naar de geldigheid van het
rijbewijs van verdachte [verdachte] . Ik zag in het systeem van het RDW dat het rijbewijs
van de verdachte ongeldig was verklaard. Ik zag dat deze ongeldigheid was afgegeven
op 25 maart 2020 en geldig is tot heden.
Bewijsoverweging t.a.v. feit 1 subsidiair – schuldheling
Door de raadsvrouw is bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verdachte niet had kunnen weten, en ook niet had moeten vermoeden, dat de auto afkomstig was van diefstal. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft midden in de nacht de opdracht van een dealer gekregen om een auto te verplaatsen. In ruil hiervoor werd zijn schuld vereffend en kreeg hij drugs. Onder deze omstandigheden had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat er iets niet juist was en had hij onderzoek moeten doen of de auto van misdrijf afkomstig was. Nu hij dit niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
Ten aanzien van de verdenking onder parketnummer 16/180503-23
Inleiding
Op 22 februari 2023 komt een klant binnen bij [benadeelde 1] in Utrecht. Deze klant pakt een spaarpot, waarin inzamelingsgeld voor een goed doel wordt bewaard, en verstopt deze onder zijn jas, waarna hij de winkel verlaat. Een verbalisant herkent verdachte als de persoon die te zien is op de camerabeelden waarop de diefstal zichtbaar is.
Redengevende feiten en omstandigheden
Uit de aangifte blijkt het volgende:
Op 22 februari 2023 rond 14.42 uur kwam er een klant binnen bij [benadeelde 1] te Utrecht. Dit was niet gelukt. Hij liep naar een spaarpot en heeft deze gejat en verstopt in zijn binnenzijde van zijn jas. Even later liep hij de winkel uit.
Uit de camerabeelden blijkt het volgende:
14:42:45 De verdachte doet de pot met ingezameld geld onder zijn jas.
14:44:24 De verdachte verlaat de winkel zonder dat hij de pot met geld heeft terug gezet.
Een verbalisant heeft het volgende opgeschreven:
Ik verbalisant heb de beelden van beide diefstallen bekeken en zag dat de verdachte van de diefstal op 22 februari 2023, de zelfde verdachte betrof als de verdachte van de poging diefstal op 24 februari. Ik herkende de verdachte aan het feit dat hij de zelfde kleding droeg, dezelfde soort pet droeg. Tevens herken ik de verdachte aan zijn gelaatsvorm, de vorm van zijn neus en oren en ogen.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet vast te stellen is of de camerabeelden de beelden betreffen van de diefstal op 22 februari 2023 en dat verdachte om die reden moet worden vrijgesproken. De rechtbank verwerpt dit verweer nu zij in de aangifte en in de beschrijving van de camerabeelden hetzelfde tijdstip ziet terugkomen.