In deze zaak vorderde de eiser betaling van een huurachterstand van gedaagden, die eerder in een uitspraak van 24 november 2021 was vastgesteld. De kantonrechter had toen enkel een verklaring voor recht gegeven over de huurachterstand, zonder de gedaagden te veroordelen tot betaling van de hoofdsom. Gedaagden hebben sindsdien alleen de bijkomende kosten en rente voldaan, maar de hoofdsom van de huurachterstand grotendeels onbetaald gelaten. Gedaagden stelden dat zij niet tot betaling van de huurachterstand konden worden veroordeeld, omdat dit niet expliciet in de eerdere uitspraak was opgenomen. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagden wel degelijk verplicht waren om de huurachterstand te betalen, aangezien deze was vastgesteld in de eerdere uitspraak. De kantonrechter wees de vordering van de eiser grotendeels toe en veroordeelde de gedaagden tot betaling van het resterende bedrag van de huurachterstand, vermeerderd met rente en proceskosten. De kantonrechter verwierp ook de verweren van gedaagden over verjaring en rechtsverwerking, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen. De gedaagden werden veroordeeld tot betaling van € 19.585,37 aan de eiser, evenals de wettelijke rente en proceskosten.