ECLI:NL:RBMNE:2024:3890

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
10832046
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand na eerdere uitspraak

In deze zaak vorderde de eiser betaling van een huurachterstand van gedaagden, die eerder in een uitspraak van 24 november 2021 was vastgesteld. De kantonrechter had toen enkel een verklaring voor recht gegeven over de huurachterstand, zonder de gedaagden te veroordelen tot betaling van de hoofdsom. Gedaagden hebben sindsdien alleen de bijkomende kosten en rente voldaan, maar de hoofdsom van de huurachterstand grotendeels onbetaald gelaten. Gedaagden stelden dat zij niet tot betaling van de huurachterstand konden worden veroordeeld, omdat dit niet expliciet in de eerdere uitspraak was opgenomen. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagden wel degelijk verplicht waren om de huurachterstand te betalen, aangezien deze was vastgesteld in de eerdere uitspraak. De kantonrechter wees de vordering van de eiser grotendeels toe en veroordeelde de gedaagden tot betaling van het resterende bedrag van de huurachterstand, vermeerderd met rente en proceskosten. De kantonrechter verwierp ook de verweren van gedaagden over verjaring en rechtsverwerking, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen. De gedaagden werden veroordeeld tot betaling van € 19.585,37 aan de eiser, evenals de wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10832046 UC EXPL 23-8356 WMB/61313
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] .,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 november 2023 met producties,
- de hersteldagvaarding van 1 december 2023,
- de conclusie van antwoord, ontvangen bij brief van 22 januari 2024.
1.2.
Op 14 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Op de zitting is [eiser] verschenen samen met zijn gemachtigde, de heer [gemachtigde] . [gedaagden] . zijn zonder gemachtigde verschenen en hebben mondeling verweer gevoerd, nadat de kantonrechter tijdens de zitting een kopie van de producties van [eiser] aan hen heeft overhandigd.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis wordt gewezen.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[gedaagden] . huurden van 1996 tot maart 2011 van [eiser] een pand waarin zij een winkel exploiteerden. Tijdens die periode is er een huurachterstand ontstaan. De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 november 2021 (9098746 UC EXPL 21-2360), onder meer, voor recht verklaard dat het openstaande huurbedrag dat [gedaagden] . nog aan [eiser] moesten betalen per 31 januari 2021 in hoofdsom € 22.214,20 bedroeg. Uit rechtsoverweging 2.11. van dat vonnis volgt dat dit bedrag bestond uit € 19.929,97 aan huurachterstand en € 2.284,23 aan rente tot en met 31 januari 2021.
2.2.
In die eerdere procedure heeft [eiser] geen betaling gevorderd van de hoofdsom. [gedaagden] . zijn daarom, zo neemt de kantonrechter aan, in het vonnis van 24 november 2021 alleen (hoofdelijk) veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 2.284,23 aan rente en van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Die kosten hebben [gedaagden] . betaald, maar de hoofdsom van de huurachterstand hebben zij (grotendeels) onbetaald gelaten. [eiser] vordert in deze procedure betaling van het resterende bedrag van de hoofdsom van € 19.929,97, te vermeerderen met rente, tot 8 augustus 2023 berekend op € 1.375,18, en te verminderen met een betaling van € 344,60, in totaal aldus € 20.960,55. [gedaagden] . weigeren te betalen, omdat zij volgens hen aan al hun betalingsverplichtingen hebben voldaan. De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] grotendeels toewijzen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Partijen zijn gebonden aan de beslissing in het vonnis van 24 november 2021
2.3.
[eiser] baseert zijn vordering in deze procedure op hetgeen is vastgesteld door de kantonrechter in het vonnis van 24 november 2021. Daarin heeft de kantonrechter uitdrukkelijk aandacht besteed aan verschillende discussiepunten die klaarblijkelijk in die procedure een rol hebben gespeeld tussen partijen. Daarbij heeft de kantonrechter:
vastgesteld dat [gedaagden] . van 1996 tot maart 2011 een huurovereenkomst hadden met [eiser] ;
vastgesteld dat die huurovereenkomst was gesloten met [eiser] in persoon en niet met zijn bedrijf [bedrijf] B.V.;
vastgesteld dat er sprake was van een onbetaald gebleven huurachterstand, die op 31 januari 2021 € 19.929,97 (exclusief rente) bedroeg;
dit ten opzichte van beide gedaagden in die procedure voor recht verklaard.
2.4.
[gedaagden] . waren ook bekend met het vonnis, wat onder andere blijkt uit het feit dat zij aan de veroordelingen uit het vonnis hebben voldaan. Op de zitting hebben [gedaagden] . bovendien bevestigd dat zij tijdig van de inhoud van het vonnis kennis hebben kunnen nemen om hoger beroep daartegen in te stellen, maar dat hen dat ontraden is. [gedaagden] . hebben geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waardoor er daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat.
2.5.
Daaruit volgt dat partijen gebonden zijn aan de beslissingen die daarin zijn genomen (artikel 236 Rv). Dat geldt niet alleen voor de beslissingen als zodanig, maar ook voor de dragende overwegingen die tot die beslissingen hebben geleid.
2.6.
Op de zitting hebben [gedaagden] . verschillende verweren aangevoerd die zien op de hiervoor bij randnummer 2.3. genoemde geschilpunten. Zo hebben [gedaagden] . aangevoerd dat er geen sprake was van een huurovereenkomst, dat die huurovereenkomst niet met [eiser] was gesloten maar met [bedrijf] B.V. en dat [gedaagde sub 2] geen partij was bij die huurovereenkomst. Die verweren zijn in de eerdere procedure reeds aan de orde geweest en gepasseerd en de kantonrechter ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
Uit het vonnis volgt dat [gedaagden] . een huurachterstand moeten betalen
2.7.
Uit het vonnis volgt dat [gedaagden] . een huurachterstand hadden van € 19.929,97. Dit betekent dat vaststaat dat [gedaagden] . dat bedrag aan [eiser] verschuldigd waren en dus aan hem moesten betalen. Het ontbreken van een veroordeling tot betaling leidde er weliswaar toe dat de deurwaarder dit onderdeel niet ten uitvoer kon leggen, maar dat betekent niet dat het niet betaald hoeft te worden.
2.8.
Uit het betalingsoverzicht dat [eiser] in deze procedure heeft overgelegd blijkt dat [gedaagden] . in de tussentijd op de hoofdsom nog € 344,60 hebben betaald. [gedaagden] . hebben verder niet aangevoerd dat zij al meer hebben afbetaald, maar alleen dat zij het restantbedrag niet hoeven te betalen omdat zij daar (eerder) niet toe veroordeeld zijn. De kantonrechter stelt daarom vast dat het restantbedrag dat [gedaagden] . nog moeten betalen op € 19.585,37 uitkomt.
2.9.
De kantonrechter benadrukt dat de e-mails die [eiser] ter onderbouwing van zijn vordering heeft overgelegd, niet nodig zijn om vast te stellen dat [gedaagden] . dat bedrag moeten betalen. Het vonnis van 24 november 2021 is daarvoor op zichzelf voldoende. Ook als de e-mails niet echt van [gedaagden] . afkomstig zijn, zoals [gedaagden] . hebben aangevoerd, doet dat dus niet af aan de conclusie dat zij € 19.585,37 aan [eiser] moeten betalen. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om [gedaagden] . nog in de gelegenheid te stellen nader op de producties van [eiser] te reageren.
Een beroep op verjaring dan wel rechtsverwerking slaagt niet
2.10.
[gedaagden] . hebben op de zitting gewezen op het volgens hen te lange tijdsverloop tussen het eerdere vonnis en het moment waarop [eiser] nu, twee jaar later, aanspraak maakt op betaling van de vastgestelde huurachterstand. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagden] . daarmee een beroep hebben willen doen op verjaring of op rechtsverwerking.
2.11.
Voor zover [gedaagden] . hebben willen betogen dat zij niet meer hoeven te betalen omdat de vordering is verjaard, gaat dat betoog niet op. De verjaring van de tenuitvoerlegging van een veroordelende uitspraak is door de wetgever bepaald op twintig jaar (artikel 3:324 lid 1 BW). In dit geval is er zelfs geen sprake van een veroordelende uitspraak, maar een uitspraak waarin een rechtsverhouding – namelijk die van een (ex-)verhuurder en (ex-)huurders die nog een betalingsachterstand hebben – wordt vastgelegd. Op dergelijke uitspraken kan ook na het verstrijken van twintig jaar een beroep worden gedaan. Van verjaring is dan ook geen sprake.
2.12.
Hetzelfde geldt voor een beroep op rechtsverwerking; ook dat beroep zou niet opgaan. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is het niet voldoende dat de rechthebbende, in dit geval dus [eiser] , een tijd stil heeft gezeten. Daarnaast zou er namelijk sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden die bij [gedaagden] . het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat [eiser] geen aanspraak op zijn recht meer zou maken, of van bijzondere omstandigheden waardoor [gedaagden] . onredelijk in hun rechtspositie zijn benadeeld. [1] [gedaagden] . hebben geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om aan te nemen dat daarvan sprake is. Sterker nog, [gedaagden] . hebben duidelijk gemaakt dat [eiser] in eerste instantie heeft geprobeerd hen tot betaling van de vastgestelde huurachterstand te bewegen in 2021 op grond van het vonnis. De kantonrechter ziet daarom geen reden om de vordering van [eiser] op grond van rechtsverwerking af te wijzen.
De conclusie: [gedaagden] . moeten [eiser] € 19.585,37 betalen
2.13.
De conclusie is dat [gedaagden] . de huurachterstand voor een bedrag van € 19.585,37 sinds het vonnis van 24 november 2021 onbetaald hebben gelaten en dat zij dat bedrag aan [eiser] moeten betalen.
2.14.
[gedaagden] . hebben op de zitting nog aangevoerd dat zij dat bedrag niet kunnen betalen, mede omdat [gedaagde sub 1] met hartproblemen kampt. Dergelijke persoonlijke en financiële omstandigheden staan, hoe moeilijk ook, niet in de weg aan de vaststelling dat [gedaagden] . een bedrag aan [eiser] verschuldigd zijn. De kantonrechter zal hen daarom tot betaling van dat bedrag veroordelen.
2.15.
[eiser] vordert daarnaast (wederom) een verklaring voor recht waarin de hoogte van de huurachterstand van [gedaagden] . wordt vastgesteld. [eiser] heeft geen belang bij de toewijzing van die vordering, aangezien zijn vordering tot betaling al zal worden toegewezen. De kantonrechter zal die vordering daarom afwijzen op grond van artikel 3:303 BW.
[gedaagden] . moeten de wettelijke rente over de hoofdsom betalen vanaf 31 januari 2021
2.16.
Op de zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij naast de hoofdsom van de huurachterstand ook een bedrag van € 1.375,18 aan verschenen rente over de periode 31 januari 2021 tot 8 augustus 2023 heeft gevorderd. In zijn vorderingen heeft [eiser] dat bedrag bij de hoofdsom opgeteld en over het totaalbedrag wettelijke rente gevorderd vanaf 8 augustus 2023. Daarmee vordert [eiser] voor een deel rente over rente. De gevorderde wettelijke rente is echter op grond van de wet niet toewijsbaar over al berekende rente voor zover deze niet over een geheel jaar verschuldigd is. De wettelijke rente zal daarom over de hoofdsom (€ 19.929,97) worden toegewezen vanaf 31 januari 2021, waarbij rekening moet worden gehouden met de deelbetaling van € 344,60 van [gedaagden] . die daarop in mindering moeten worden gebracht.
[gedaagden] . moeten € 2.044,49 aan proceskosten aan [eiser] betalen
2.17.
[gedaagden] . zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.044,49

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 19.585,37;
3.2.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 19.929,97 met ingang van 31 januari 2021, tot de dag van volledige betaling, waarbij rekening wordt gehouden met de tussentijdse deelbetaling van € 344,60;
3.3.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk in de proceskosten van € 2.044,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met:
  • de kosten van betekening als [gedaagden] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
  • de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier, mr. W.M. Bakker, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.

Voetnoten

1.HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:24.