ECLI:NL:RBMNE:2024:389

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
10403585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst tweedehands auto door dwaling en oneerlijke handelspraktijken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een autobedrijf, aangeduid als [eiser], en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de verkoop van een tweedehands auto, waarbij [gedaagde] de koopovereenkomst wilde vernietigen op basis van dwaling en oneerlijke handelspraktijken. De koper stelde dat hij een onjuiste voorstelling van zaken had over het (on)verplichte karakter van een servicepakket dat bij de auto was aangeboden. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de communicatie tussen partijen en de inhoud van de koopovereenkomst. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van dwaling, omdat [gedaagde] niet voldoende had aangetoond dat hij onjuist was ingelicht over het servicepakket. Ook werd geoordeeld dat er geen oneerlijke handelspraktijken waren gepleegd, aangezien de koper voldoende informatie had ontvangen om een geïnformeerd besluit te nemen. De vordering van [eiser] tot schadevergoeding werd toegewezen, waarbij de kantonrechter het percentage van 15% schadevergoeding, zoals opgenomen in de BOVAG-voorwaarden, als redelijk beschouwde. [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 1.639,50 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10403585 \ MC EXPL 23-1683
Vonnis van 31 januari 2024 (vervroegde uitspraak)
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.L.M. Cox,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 oktober 2023 met de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 22 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een autobedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de handel in personenauto’s.
2.2.
In januari 2023 heeft [eiser] online een tweedehands auto van het merk Nissan, type Pulsar (hierna: de auto) te koop aangeboden. De geadverteerde verkoopprijs bedroeg € 10.930,00.
2.3.
Op 13 januari 2023 heeft [gedaagde] met zijn vader de showroom van [eiser] bezocht. Daarbij heeft hij de auto bekeken en daarin een proefrit gemaakt. De betrokken verkoopmedewerker van [eiser] was de heer [A] (hierna: [A] ). Besproken is dat [gedaagde] zijn eigen auto wilde inruilen.
2.4.
Na het vertrek van [gedaagde] , op diezelfde 13 januari 2023, heeft [A] het volgende voorstel per e-mail aan [gedaagde] verzonden:
‘Ik denk dat ik een heel goed voorstel voor je gemaakt hebt. Je krijgt 363,60,- van ons terug als je kiest voor de Nissan Pulsar. De prijs in incl. het volgende pakket:
  • Afleverbeurt
  • 15% korting op de eerstvolgende onderhoudsbeurt (voor alle merken!)
  • APK goedgekeurd
  • NAP controle
  • Verlenging van de omruilgarantie naar 30 dagen (tot maximaal 1000 kilometer)
  • Professionele reiniging van interieur en exterieur
  • 1 jaar mobiliteitsservice (voor alle merken!)
  • Gratis vervangend vervoer bij garantiezaken & onderhoud
Ik hoop dat ik je mag feliciteren.’
2.5.
[gedaagde] is diezelfde dag, 13 januari 2023, met zijn vader teruggekeerd naar de showroom van [eiser] . Daar heeft [gedaagde] de Nissan nogmaals bekeken en is overgegaan tot de koop daarvan, met de inruil van zijn oude auto. Er is ter plekke een schriftelijke koopovereenkomst opgesteld die ter plekke door beide partijen is ondertekend. In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
‘Verkoopprijs: € 10.930,00Vaste kosten overheid: € 11,40
Overig: € 695,00
Subtotaal: € 11.636,40
Inruil: - € 12.000,00
Totaal factuurbedrag (incl. BTW): - € 363,60
(…)
AUB Servicepakket 695,00AUB Servicepakket bevat:
  • 12 maanden BOVAG garantie of resterende fabrieksgarantie
  • AUB Afleverbeurt
  • Geldige APK-keuring
  • NAP-controle
  • Professionele reiniging in- & exterieur
  • 12 maanden AUB mobiliteitsgarantie
  • 30 dagen tot 1000 km. Omruilgarantie
  • 15% korting op eerstvolgende onderhoudsbeurt bij [eiser] ’
2.6.
Op de koopovereenkomst zijn de algemene BOVAG-voorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard. Daarin is het volgende bepaald (versie april 2018):
Artikel 8 – Annuleren
De consument kan de overeenkomst annuleren, ook als de verkoper niet in verzuim is.
Het annuleren kan tot de gekochte auto, onderdeel of accessoire, of tot de in te kopen auto is geleverd en het annuleren moet schriftelijk gebeuren.
De consument moet alle schade vanwege het annuleren vergoeden. Deze schade is vastgesteld op 15% van de totale koopprijs van de auto, onderdeel of accessoire, tenzij partijen bij het sluiten van de overeenkomst iets anders hebben afgesproken.
(…)’
2.7.
Op 14 januari 2023 is [gedaagde] teruggekeerd naar de showroom van [eiser] . Daar heeft hij gesproken met [A] . [gedaagde] heeft van dit gesprek een geluidsopname gemaakt. In het gesprek heeft [gedaagde] onder meer aangegeven de auto in verband met het servicepakket niet meer af te willen nemen. Vervolgens heeft [gedaagde] de koopovereenkomst verscheurd en is hij vertrokken.
2.8.
Bij brief van 19 januari 2023 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] aangemaand om uiterlijk binnen twee weken te laten weten of hij de auto zal afnemen, bij gebreke waarvan [eiser] de koopovereenkomst reeds in de brief voor alsdan (dus op 3 februari 2023) ontbindt en aanspraak maakt op schadevergoeding, welke schade zij op grond van artikel 8 van de algemene voorwaarden begroot op 15% van de aankoopprijs van de auto.
2.9.
Bij e-mail van 19 januari 2023 schrijft [gedaagde] aan [A] dat de afspraken zijn gemaakt onder misleiding en leugens. Ook schrijft hij dat uit de opname van het gesprek van 14 januari 2023 blijkt dat hij duidelijk heeft aangegeven het (service)pakket niet te willen afnemen, waarop [A] aangeeft dat zij eigenlijk geen auto’s leveren zonder optioneel pakket. Dit is volgens [gedaagde] bij wet verboden, nu [eiser] verplicht is te adverteren met een meeneemprijs en duidelijk moet aangeven dat eventuele pakketten optioneel zijn.
2.10.
Bij e-mail van 25 januari 2023 schrijft [gedaagde] aan de advocaat van [eiser] dat er sprake is van dwaling en de rechtshandeling daarom vernietigbaar is.
2.11.
[gedaagde] heeft de auto niet afgenomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.745,46 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2021, en een bedrag van € 261,82 aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] – samengevat – het volgende. Partijen zijn een koopovereenkomst aangegaan. [gedaagde] heeft de gekochte auto niet willen afnemen. Hij is daardoor tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en is in verzuim geraakt. [eiser] heeft de overeenkomst daarop ontbonden en vordert vergoeding van de door de ontbinding geleden schade. Die schade laat zich lastig concreet begroten, omwille waarvan de BOVAG bij annulering de schadebegroting in artikel 8 van de algemene voorwaarden heeft gefixeerd. Dit artikel kan ook worden toegepast als de verkoper gedwongen wordt de koop te ontbinden in het geval de koper niet wil afnemen. De schadebegroting bedraagt 15% van de koopprijs van de auto. In deze zaak komt dat neer op een bedrag van € 1.745,46. [eiser] vordert betaling van dit bedrag.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Kort gezegd stelt hij dat hij een onjuiste voorstelling van zaken had over het (on)verplichte karakter van het servicepakket. In dat kader doet hij een beroep op dwaling en vernietiging van de koopovereenkomst. Verder begrijpt de kantonrechter zijn stellingen in die zin dat hij vindt dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken en ook daarom sprake is van vernietigbaarheid van de koopovereenkomst. Hierdoor is hij geen schadevergoeding aan [eiser] verschuldigd.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat er tussen hen een koopovereenkomst tot stand is gekomen die ziet op de verkoop door [eiser] aan [gedaagde] van een tweedehands auto. [gedaagde] heeft daarbij als consument gehandeld.
4.2.
De eerste vraag is of deze koopovereenkomst vernietigbaar is. De kantonrechter zal de in dit kader door [gedaagde] ingenomen stellingen hieronder bespreken. Verder zal de kantonrechter aandacht besteden aan de regels van Europees consumentenrecht die niet in het verweer van [gedaagde] besloten liggen (ambtshalve toetsing). Vervolgens wordt besproken of de [eiser] rechtsgeldig tot ontbinding van de koopovereenkomst is overgegaan en of [gedaagde] een schadevergoeding aan [eiser] moet betalen. Tot slot worden de overige kosten besproken.
Dwaling
4.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] het servicepakket uit eigen initiatief aan het inruilvoorstel van 23 januari 2023 heeft toegevoegd. [eiser] heeft hem over dit servicepakket onvolledig en foutief geïnformeerd. Onvolledig, omdat hem nooit is verteld dat het servicepakket optioneel was, en foutief, omdat hem is aangegeven dat er geen auto’s zonder het pakket worden afgeleverd en hem dus is verteld dat het om een verplicht pakket ging. In die (onjuiste) veronderstelling is hij overgegaan tot het ondertekenen van de koopovereenkomst. Pas later kwam hij erachter dat het om optionele kosten ging. Als hij wist dat het servicepakket optioneel was, dan had hij de overeenkomst niet gesloten, althans niet met het servicepakket, zo begrijpt de kantonrechter zijn stellingen. Dit alles levert volgens [gedaagde] dwaling op, zodat de koopovereenkomst vernietigbaar is.
4.4.
Volgens [eiser] slaagt het dwalingsverweer van [gedaagde] niet. Kort gezegd betwist zij [gedaagde] onjuist te hebben ingelicht over het servicepakket en bestond er ook geen aanleiding om ter zake voor [eiser] een mededelingsplicht aan te nemen.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] doet een beroep op artikel 6:228 lid 1 sub a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hierin is opgenomen dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, in bepaalde gevallen (omschreven in sub a en b) vernietigbaar is.
4.6.
Wil het beroep op dwaling slagen, dan moet er ten eerste sprake zijn van een onjuiste voorstelling van zaken (een dwaling) bij [gedaagde] bij het aangaan van de koopovereenkomst. De onjuiste voorstelling van zaken bestond er volgens [gedaagde] uit dat hij ervan uitging dat het servicepakket verplicht was, en hij niet wist dat het eigenlijk een optioneel pakket was. Vervolgens moet er sprake zijn van de situatie zoals omschreven in artikel 6:228 lid 1 sub a of b BW.
4.7.
In sub a gaat het om de situatie dat de onjuiste voorstelling van zaken van [gedaagde] is te wijten aan een mededeling van [eiser] . [gedaagde] draagt hiervan de bewijslast. Hij moet zijn stellingen voldoende motiveren en zo nodig bewijzen.
4.8.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat [A] tegen [gedaagde] heeft gezegd dat de afname van het servicepakket verplicht is en de koop van de auto zonder pakket niet mogelijk is. Volgens [eiser] is de auto met optioneel servicepakket aan [gedaagde] aangeboden en heeft hij daarmee ingestemd. Hij kon de auto ook voor de geadverteerde prijs zonder bijkomende kosten kopen.
4.9.
Gelet op deze betwisting mag van [gedaagde] worden verwacht dat hij zijn stelling dat [A] hem onjuist heeft ingelicht, nader onderbouwt of daarvan bewijs aandraagt. Hij heeft dit niet gedaan. [gedaagde] verwijst slechts naar de audio-opname van 14 januari 2023, maar daarover merkt [eiser] terecht op dat daarop niet te horen is dat [A] tegen [gedaagde] zegt dat er geen auto’s zonder servicepakket worden verkocht of dat het servicepakket verplicht is. Wel hoort de kantonrechter op de opname – waarin het gesprek overigens slecht te volgen is – dat [A] aangeeft dat ‘
dit wel het totale plaatje is, waardoor ik dit heb kunnen geven’. Dit lijkt erop te duiden dat de afname van het servicepakket heeft geleid tot de specifieke (inruil)prijs die door [eiser] is aangeboden. Dit betekent echter nog niet, zoals [gedaagde] kennelijk meent, dat [A] tegen hem heeft verklaard dat de koop van de auto zonder servicepakket niet mogelijk was en het pakket dus verplicht was. Uit deze woorden van [A] zou hooguit kunnen worden afgeleid dat wanneer het pakket niet zou worden afgenomen, dit zou leiden tot een andere (inruil)prijs, maar dit is wezenlijk iets anders. Overigens stelt [eiser] terecht dat de opname dateert van 14 januari 2023, zodat dit niet noodzakelijkerwijs iets zegt over de mededelingen die aan [gedaagde] zijn gedaan ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst de dag daarvoor.
4.10.
De conclusie is dat niet is vast komen te staan dat de dwaling van [gedaagde] is veroorzaakt door onjuiste inlichtingen van [eiser] .
4.11.
In sub b gaat het om de situatie waarin [eiser] in verband met hetgeen zij over de dwaling van [gedaagde] wist of behoorde te weten, hem daarover had behoren in te lichten (spreekplicht).
4.12.
Ook van deze situatie is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Niet valt in te zien waarom [eiser] er rekening mee moest houden dat [gedaagde] in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat het pakket verplicht was. Hiervoor is al overwogen dat niet is vast komen te staan dat [eiser] hem daarover verkeerd heeft ingelicht. Ook in het aanbod van [eiser] , per e-mail van 13 januari 2023, staat niet dat het servicepakket verplicht is. Het enkele feit dat een totaalprijs is genoemd, waar het servicepakket bij is inbegrepen, betekent niet dat [eiser] er rekening mee moest houden dat [gedaagde] daaruit de conclusie zou trekken dat het pakket verplicht was. Bovendien is diezelfde dag een koopovereenkomst door [gedaagde] ondertekend, waarin de koopprijs van de auto, de inruilwaarde van de oude auto en de prijs van het servicepakket afzonderlijk zijn benoemd. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] erkend dat er voorafgaand aan de ondertekening nog is gesproken over het servicepakket, dat de koopovereenkomst met hem is doorgenomen en dat hem de kosten voor het servicepakket daarbij opvielen. Hij was er dus van op de hoogte dat de kosten van het pakket niet bij de prijs van de auto in zaten. Ook in dat licht valt niet in te zien dat [eiser] er rekening mee moest houden dat [gedaagde] dwaalde over het verplichte karakter van het servicepakket. Het enkele feit dat [gedaagde] tijdens de ondertekening aan [A] heeft gevraagd wat de aanvullende kosten inhielden, zoals hij ter zitting heeft verklaard, is hiervoor onvoldoende. Dit zou anders zijn als [gedaagde] hem tijdens de ondertekening had gevraagd of het pakket verplicht of optioneel was en [A] hem daarover vervolgens onjuist heeft voorgelicht, maar dat is niet gebeurd.
4.13.
De slotsom is dat het dwalingsverweer van [gedaagde] niet slaagt.
Oneerlijke handelspraktijken
Inleiding
4.14.
[gedaagde] heeft verwezen naar informatie op de website van de ACM ConsuWijzer. Op die website is – kort gezegd – vermeld dat alle verplichte kosten bij de advertentieprijs van een te koop staande auto in moeten zitten. Niet-verplichte kosten hoeven niet te zijn opgenomen in de advertentieprijs, maar daarvan moet wel duidelijk zijn dat het om extra’s gaat en wat de kosten daarvan zijn, aldus de ACM.
4.15.
De informatie op de website van de ACM is ontleend aan de Wet Oneerlijke Handelspraktijken, zoals opgenomen in afdeling 3A, titel 3 van boek 6 BW. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] meent dat [eiser] oneerlijke handelspraktijken heeft bedreven.
4.16.
Volgens [eiser] is er geen sprake van oneerlijke handelspraktijken, nu het gaat om een optioneel aangeboden servicepakket waar [gedaagde] mee heeft ingestemd. Hij kon de auto ook zonder servicepakket kopen en wel voor de geadverteerde prijs, aldus [eiser] .
4.17.
De kantonrechter zal hieronder eerst het wettelijk kader schetsen. Aan de hand daarvan zal worden ingegaan op de vraag of er bij de verkoop van de auto aan [gedaagde] sprake is geweest van een oneerlijke handelspraktijk.
Het wettelijk kader
4.18.
Artikel 6:193b lid 1 BW bepaalt dat een handelaar ten opzichte van een consument onrechtmatig handelt indien hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is. Als ‘handelspraktijk’ wordt ingevolge artikel 6:193a lid 1 sub d BW aangemerkt iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop op levering van een product aan consumenten. In deze zaak staat vast dat [eiser] als een handelaar valt aan te merken die handelspraktijken heeft verricht tegenover [gedaagde] als consument.
4.19.
Op grond van artikel 6:193b lid 2 BW is een handelspraktijk oneerlijk indien een handelaar handelt:
in strijd met de vereisten van professionele toewijding, en
het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt of kan worden beperkt,
waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
4.20.
Artikel 6:193b lid 3 BW bepaalt dat een handelspraktijk in het bijzonder oneerlijk is indien een handelaar een misleidende handelspraktijk verricht als bedoeld in artikel 6:193c tot en met 6:193g BW.
4.21.
Artikel 6:193c lid 1 BW bepaalt dat een handelspraktijk misleidend is indien informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, al dan niet door de algemene presentatie van de informatie, bijvoorbeeld ten aanzien van de prijs en de wijze waarop de prijs wordt berekend (sub d) en de rechten van de consument (sub g). Het gaat dus om handelspraktijken waarbij de handelaar foutieve informatie verstrekt of informatie verstrekt die bijvoorbeeld door de wijze van presentatie, hoewel feitelijk gezien wellicht correct, op een of andere manier de consument misleidt. Beslissend is of deze (onjuiste) informatie de gemiddelde consument er toe kan brengen om een besluit over een overeenkomst te nemen dat hij anders niet had genomen.
4.22.
Artikel 6:193d BW bepaalt voorts dat een handelspraktijk misleidend is indien er sprake is van een misleidende omissie. Dat is iedere handelspraktijk waarbij essentiële informatie welke de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, wordt weggelaten, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Van een misleidende omissie is ook sprake als voornoemde essentiële informatie verborgen wordt gehouden of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekt wordt.
4.23.
Volgens artikel 6:193e lid 1 sub c is bij een uitnodiging tot aankoop informatie over de prijs essentieel als bedoeld in artikel 6:193d BW. Volgens artikel 6:193f aanhef sub b in samenhang met artikel 6:230m lid 1 sub e is bij commerciële communicatie, waaronder reclame en marketing, essentiële informatie als bedoeld in artikel 6:193d BW: de totale prijs van de zaak en eventuele andere kosten.
4.24.
Op grond van artikel 6:193j lid 3 BW is een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen vernietigbaar.
Toepassing in deze zaak
4.25.
Uit het hiervoor weergegeven wettelijk kader volgt dat bij een geadverteerde koopprijs alle verplichte kosten inbegrepen moeten zijn. Verplichte kosten mogen dus niet verborgen worden gehouden en achteraf bij de verkoopprijs worden opgeteld. Er moet dus een ‘meeneemprijs’ worden vermeld. Onverplichte kosten (optionele kosten), dat wil zeggen kosten voor bijkomende diensten die niet verplicht afgenomen hoeven te worden, mogen wel los van de verkoopprijs worden aangeboden, mits duidelijk is wat deze diensten precies inhouden en hoe hoog de kosten zijn.
4.26.
De auto is online aangeboden voor een prijs exclusief het servicepakket. Dit is ook de prijs waarvoor klanten de auto volgens [eiser] mee mogen nemen. Partijen zijn het erover eens dat het servicepakket feitelijk een optioneel pakket was. Partijen twisten echter over de vraag of [eiser] dit voldoende duidelijk richting [gedaagde] heeft gecommuniceerd. Hiervoor is bij het dwalingsverweer al besproken dat niet is gebleken dat door bepaalde inlichtingen van [eiser] bij [gedaagde] de (onjuiste) indruk is gewekt dat het om een verplicht pakket ging, en dat er ook geen spreekplicht voor [eiser] kan worden aangenomen wat betreft de bij [gedaagde] levende onjuiste voorstelling van zaken over het (on)verplichte karakter van het servicepakket. In dat licht is volgens de kantonrechter in zoverre geen sprake van misleiding. Dat [eiser] volgens [gedaagde] nooit uitdrukkelijk aan hem heeft medegedeeld dat het ging om optionele kosten, maakt dit – wat daar verder ook van zij – niet anders.
4.27.
Nu het gaat om optionele kosten, geldt dat door [eiser] duidelijk moet zijn gemaakt wat de diensten zijn waarvoor extra wordt betaald en hoe hoog de kosten daarvan zijn.
4.28.
Wat betreft de kosten van het servicepakket volgt uit de e-mail van 13 januari 2023 dat deze kosten bij de in de mail genoemde prijs zijn inbegrepen. Duidelijk was dus dat er voor deze services werd betaald. Op zichzelf genomen had de informatie in de e-mail echter duidelijker gekund. Daarin wordt slechts een restantbedrag genoemd dat [gedaagde] uiteindelijk nog voor zijn oude auto terugkrijgt, na verrekening van de koopprijs van de nieuwe auto en de prijs van het servicepakket. De hoogte van de koopprijs, de inruilwaarde en de prijs van het servicepakket zijn niet gespecificeerd. Gelet op het hiervoor besproken wettelijk kader had dit wel in de rede gelegen.
4.29.
Desalniettemin is de kantonrechter van oordeel dat er, gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak, geen sprake is van een misleidende handelspraktijk. Daarvoor acht de kantonrechter de volgende omstandigheden doorslaggevend. Zoals gezegd volgt uit het aanbod in de e-mail van 13 januari 2023 dat er voor aanvullende services wordt betaald. Na ontvangst van deze e-mail is [gedaagde] (opnieuw) naar het filiaal van [eiser] gereden. [gedaagde] heeft verklaard dat daar is gesproken over het servicepakket en hij vervolgens de keuze heeft gemaakt om de auto te kopen. Daarop is de koopovereenkomst met [gedaagde] doorgenomen en heeft hij deze ondertekend. In de koopovereenkomst zijn de koopprijs, de inruilwaarde en de prijs van het servicepakket wél uitgesplitst. [gedaagde] heeft verklaard dat hem de kosten van het servicepakket ook waren opgevallen. Daarmee beschikte [gedaagde] , en met hem de gemiddelde consument, alsnog over voldoende informatie over de kosten van het servicepakket om vervolgens een geïnformeerd besluit te nemen over het al dan niet aangaan van de koopovereenkomst.
4.30.
Wat betreft de inhoud van het aangeboden servicepakket heeft [gedaagde] aangevoerd dat in de schriftelijke koopovereenkomst staat dat de 12 maanden BOVAG-garantie onderdeel uitmaakt van het servicepakket, terwijl er ook al geadverteerd werd met 12 maanden BOVAG-garantie. Dit zou betekenen dat hij hier twee keer voor betaalt.
4.31.
Het recht van de consument op garantie bij de aankoop van een product valt onder de informatie als bedoeld in artikel 6:193 lid 1 sub g BW. Uit het aanbod per e-mail van 13 januari 2023 volgt welke services in het pakket zijn inbegrepen. Vast staat dat de BOVAG-garantie daar geen onderdeel van uitmaakt, maar bij [eiser] standaard bij de verkoopprijs in zit. Door de garantie in de koopovereenkomst desondanks als onderdeel van het servicepakket te benoemen, zou de gemiddelde consument misleidt kunnen worden om het servicepakket toch af te nemen, waar hij dit anders niet had gedaan. Ter zitting heeft [eiser] ook erkend dat de garantie in de koopovereenkomst niet onder het servicepakket had moeten worden vermeld.
4.32.
De kantonrechter is desalniettemin van oordeel dat er, gelet op de specifieke kenmerken van deze zaak, geen sprake is geweest van misleiding. Redengevend daarvoor is dat [eiser] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat zij haar auto’s online standaard adverteert met 12 maanden BOVAG-garantie, ook de auto in deze zaak, en dat de garantie dus ook geldt als het servicepakket niet wordt afgenomen. Bovendien merkt [eiser] terecht op dat de BOVAG-garantie in het aanbod in de e-mail van 13 januari 2023 niet genoemd is als onderdeel van het servicepakket. Hiermee beschikte [gedaagde] , en met het hem de gemiddelde consument, ondanks de (foutieve) informatie in de koopovereenkomst toch over voldoende informatie om een geïnformeerd besluit te nemen over het al dan niet afnemen van het servicepakket.
4.33.
De conclusie is dat er geen sprake is van misleidende, en daarmee oneerlijke, handelspraktijken. Er bestaat geen aanleiding om de koopovereenkomst op deze grond te vernietigen.
Informatieverplichtingen consumentenkoop
4.34.
De koopovereenkomst is gesloten in de verkoopruimte van [eiser] . In artikel 6:230l BW is voor deze situatie een informatieplicht opgenomen op grond waarvan een handelaar, voordat de consument aan een overeenkomst is gebonden, aan de consument bepaalde informatie op duidelijke en begrijpelijke informatie moet verstrekken, waaronder over de totale prijs van de zaak (sub c), over diensten na verkoop en over commerciële garanties (sub e).
4.35.
De kantonrechter moet ambtshalve toetsen of deze informatieverplichting, die voortvloeit uit Europees consumentenrecht, is nageleefd. De informatieverplichting heeft een bepaalde overlap met de wettelijke regeling over oneerlijke handelspraktijken. Uit hetgeen hiervoor met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken is besproken, volgt er geen sprake is van schending van de informatieverplichting uit artikel 6:230l BW.
Schadevergoeding en toetsing oneerlijk beding
4.36.
Vast staat dat [gedaagde] tegen [eiser] heeft verklaard dat hij de koopovereenkomst niet wilde nakomen, omdat hij (ten onrechte) meende dat deze vernietigbaar was. [gedaagde] schoot hiermee tekort in de nakoming van de koopovereenkomst, wat aan [eiser] op grond van artikel 6:265 lid 1 BW het recht gaf om de koopovereenkomst te ontbinden.
4.37.
Omdat nakoming door [gedaagde] niet blijvend of tijdelijk onmogelijk was, mocht [eiser] de koopovereenkomst op grond van artikel 6:265 lid 2 BW pas ontbinden na het intreden van het verzuim van [gedaagde] .
4.38.
Uit de gespreksopname van 14 januari 2023 volgt dat [gedaagde] aan [A] laat weten de koopovereenkomst niet te zullen nakomen en dat hij het contract verscheurt. [gedaagde] is hiermee op grond van artikel 6:83 sub c BW van rechtswege in verzuim geraakt. Bij brief van 19 januari 2023 heeft [eiser] [gedaagde] nog een termijn van twee weken gesteld om te laten weten of hij de koopovereenkomst nog zal nakomen, bij gebreke waarvan [eiser] de koopovereenkomst per 3 februari 2023 zou ontbinden. [gedaagde] heeft hier afwijzend op gereageerd. Dit betekent dat [eiser] de koopovereenkomst op 3 februari 2023 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden.
4.39.
Als een koopovereenkomst wordt ontbonden, is de partij die tekort is geschoten verplicht om aan de wederpartij de schade te vergoeden die deze daardoor lijdt (artikel 6:277 BW). Daaronder is begrepen het positief contractsbelang.
4.40.
[eiser] vordert een schadevergoeding van 15% van de aankoopsom van de auto en baseert deze vordering op artikel 8 van de algemene BOVAG-voorwaarden. Daarin hebben partijen afgesproken dat de koper in geval van annulering van de koop 15% van de aankoopsom van de geannuleerde auto als schadevergoeding aan de verkoper verschuldigd is. In deze zaak gaat het strikt genomen niet om een annulering door de koper, maar om een ontbinding door de verkoper. De kantonrechter gaat er echter van uit dat de schade als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst gelijk kan worden gesteld aan de schade als gevolg van annulering. De ontbinding is immers het gevolg van het door de koper niet meer willen nakomen van de koopovereenkomst. De kantonrechter verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 augustus 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BR6638, r.o. 8.9.4.
4.41.
Omdat partijen in artikel 8 van de algemene voorwaarden hebben afgesproken dat in geval van een annulering van de koop de koper 15% van de aankoopsom van de geannuleerde auto als schadevergoeding aan de verkoper verschuldigd is, hoeft de verkoper niet aan te tonen uit welke schadeposten dit (gefixeerde) bedrag bestaat. Het staat de gebruiker van de algemene voorwaarden immers vrij de verschuldigde schadevergoeding op redelijke wijze te fixeren. De stelling van [gedaagde] dat [eiser] nog geen kosten had gemaakt met betrekking tot het afleveringsklaar maken van de auto en de APK-keuring kan daarom onbesproken blijven. Overigens heeft [eiser] gemotiveerd betwist dat zij die kosten nog niet had gemaakt.
4.42.
Omdat het in deze zaak gaat om een overeenkomst die is gesloten door een consument, moet ambtshalve worden getoetst of artikel 8 van de algemene voorwaarden ‘oneerlijk’ en daarmee onredelijk bezwarend als bedoeld in artikel 6:233 sub a BW is. Als wordt vastgesteld dat het beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomst (Richtlijn 93/11/EEG), dan moet het beding buiten beschouwing worden gelaten.
4.43.
De kantonechter is van oordeel dat het annuleringsbeding in artikel 8, dat valt onder artikel 6:237 sub i BW, niet onredelijk bezwarend is. De kantonrechter verwijst naar voornoemde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 augustus 2011, r.o. 8.9.6., waarin door het hof bij een vrijwel gelijkluidend beding in aanmerking is genomen dat de BOVAG Algemene Voorwaarden zijn opgesteld in overleg met de Consumentenbond en de ANWB, waaruit geconcludeerd mag worden dat ook deze vooral op het belang van de consument gerichte organisaties de onderhavige regeling van de annuleringskosten in het algemeen niet onaanvaardbaar hebben geacht. Bovendien heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat het percentage van 15% een redelijke vergoeding omvat van het door haar geleden verlies en de door haar gederfde winst als gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst door de tekortkoming van [gedaagde] . Zo heeft zij gesteld dat zij kosten heeft gemaakt voor het afleveringsklaar maken van de auto, het uitvoeren van een APK-keuring, extra stallingskosten heeft en zij één auto minder heeft verkocht omdat [gedaagde] de auto niet heeft genomen. Aannemelijk is dat deze kosten en gederfde winst ook aan de orde zijn in geval van een annulering in plaats van een ontbinding.
4.44.
Nu het door [eiser] gehanteerde percentage van 15% ingeval van annulering niet onredelijk is, is de kantonrechter van oordeel dat dit percentage ook bij ontbinding wegens een tekortkoming door de koper niet onredelijk is.
4.45.
De conclusie is dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen om de gevorderde schadevergoeding van 15% van de koopprijs van de auto van € 10.930,00 aan [eiser] te betalen. Dit komt neer op een bedrag van € 1.639,50. [eiser] vordert een hoger bedrag, namelijk € 1.745,46. [eiser] heeft bij haar berekening echter ook rekening gehouden met de prijs van het servicepakket en de vaste kosten overheid. Volgens artikel 8 van de algemene voorwaarden wordt het percentage van 15% berekend over de totale koopprijs van de auto, het onderdeel of de accessoire. Naar het oordeel van de kantonrechter vallen het servicepakket en de vaste kosten overheid hier niet onder. De vordering wordt daarom toegewezen tot € 1.639,50.
Wettelijke rente
4.46.
[eiser] vordert wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf 3 februari 2023. Op grond van artikel 6:119 BW begint de wettelijke rente te lopen op de dag dat de schuldenaar met de betaling van een geldsom in verzuim is geraakt. Vorderingen tot betaling van een schadevergoeding zijn ingevolge artikel 6:83 sub b BW direct opeisbaar op het moment waarop de schade wordt geleden. [eiser] heeft de koopovereenkomst op 3 februari 2023 ontbonden. Nu de schade abstract wordt berekend, is zij direct op 3 februari 2023 opeisbaar geworden. De wettelijke rente is daarom ook op die dag gaan lopen. De kantonrechter zal deze vordering daarom toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.47.
[eiser] heeft een bedrag van € 261,82 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering van [eiser] heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is slechts toewijsbaar, als deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan ook redelijk is. Dat er door [eiser] in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, heeft zij voldoende onderbouwd. De hoogte van het gevorderde bedrag komt in principe overeen met de in het Besluit genoemde tarieven, welke worden geacht redelijk te zijn, behalve dat [eiser] de buitengerechtelijke kosten heeft berekend over een hoger bedrag aan schadevergoeding dan wordt toegewezen. De kantonrechter zal de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen tot een bedrag van € 245,93.
Proceskosten
4.48.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 107,84
- griffierecht € 365,00
- salaris gemachtigde € 612,00 (3 punten x tarief € 204,00)
- nakosten €
102,00
Totaal € 1.186,84

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • € 1.639,50 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 februari 2023 tot de voldoening;
  • € 245,93 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.186,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023.
45353