ECLI:NL:RBMNE:2024:388

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23/6076
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake uitkering en spoedeisend belang

Op 23 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 31 oktober 2023, waarbij haar uitkering werd ingehouden voor de maanden november en december 2023. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij door deze maatregel in acute financiële nood verkeerde.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 januari 2024 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, maar verweerder niet. De voorzieningenrechter oordeelde dat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een spoedeisend belang vereist is. In deze zaak was er geen sprake van een onomkeerbare situatie, zoals faillissement of acute financiële nood, die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde.

Verzoekster voerde aan dat zij betalingsachterstanden had en dat haar nutsvoorzieningen waren afgesloten, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze omstandigheden op dat moment geen spoedeisend belang opleverden. Verzoekster had de mogelijkheid om geld te lenen van haar familie en haar partner had een energietoeslag ontvangen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen acute financiële nood was en dat het besluit van verweerder niet evident onrechtmatig was.

Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6076

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.D.F.V. Hein),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: J.H. de Vos).

Inleiding

1. Bij besluit van 31 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster laten weten dat haar uitkering wordt ingehouden over de maanden november 2023 en december 2023. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van verzoekster. Verweerder was niet aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5. Verzoekster voert hierover aan dat zij door de maatregel geen geld heeft om haar kosten te betalen en dat dus sprake is van acute financiële nood. Verzoekster heeft betalingsachterstanden opgelopen bij het CAK, de gemeente, DUO en Partou. Ook zijn haar nutsvoorzieningen afgesloten.
6. Het betoog van verzoekster slaagt niet. De voorzieningenrechter ziet in de door verzoekster overgelegde stukken en haar toelichting ter zitting op dit moment geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster op dit moment kampt met financiële problemen. Dat op zichzelf geeft echter geen spoedeisend belang, omdat het geen onomkeerbare situatie betreft. Verder heeft verzoekster ter zitting aangegeven dat zij op dit moment de mogelijkheid heeft om van haar familie geld te lenen om van de leven. Daarnaast heeft de partner van verzoekster een eenmalige energietoeslag ontvangen van € 800,-. Verzoekster heeft voor haar betalingsachterstanden betalingsregelingen getroffen. Met betrekking tot de nutsvoorzieningen heeft de gemachtigde van verzoekster op de zitting aangegeven dat zij inmiddels een nieuwe energieleverancier heeft en dus gebruik kan maken van haar nutsvoorzieningen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van acute financiële nood. Dat verzoekster op dit moment – beweerdelijk – geen geld heeft om haar schulden verder af te betalen, maakt dit niet anders. Omdat er geen sprake is van acute financiële nood heeft verzoekster geen spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter komt niet toe aan de beoordeling van het beroep van verzoekster op de hardheidsclausule.
Evident onrechtmatig besluit en belangenafweging
7. Omdat de voorzieningenrechter vindt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan zij de voorziening alleen nog treffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat het voor de voorzieningenrechter overduidelijk is dat het standpunt van verweerder niet klopt en in de bezwaarfase dus geen stand zal houden. De voorzieningenrechter moet dit kunnen vaststellen zonder grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en/of de wettelijke bepalingen van de zaak.
8. Verzoekster heeft ter zitting erkend dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter toetst dit daarom niet verder.
9. Omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een spoedeisend belang en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging bij de vraag of de gevraagde voorziening moet worden getroffen in het voordeel van verzoekster uit te laten uitvallen.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.