ECLI:NL:RBMNE:2024:3871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
C/16/566924 / HA ZA 23-750
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een lening en de vraag naar een overeenkomst van borgtocht

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over een geldlening van € 50.000,- die [eiser] heeft verstrekt aan [naam 1] B.V. [eiser] stelt dat [gedaagde] zich als borg voor deze lening heeft verbonden, maar de rechtbank oordeelt dat er geen overeenkomst van borgtocht is gesloten. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] als particulier heeft gehandeld en niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een particuliere borgtocht, zoals vastgelegd in artikel 7:859 BW. Er ontbreekt een ondertekend geschrift dat de borgtocht bevestigt, en de Whatsappberichten die [eiser] aanvoert als bewijs worden niet als zodanig erkend.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van [eiser] tot schadevergoeding afgewezen, omdat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat het faciliteren van contact tussen een zakenrelatie en een werknemer niet onrechtmatig is, zolang er geen misbruik van positie of andere onrechtmatige gedragingen zijn aangetoond. Aangezien [eiser] in het ongelijk is gesteld, wordt hij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De totale kosten worden begroot op € 3.907,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
handelskamer
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: C/16/566924 / HA ZA 23-750
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. H.J. Hagemans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.C. Krekel.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord.
1.2.
De mondelinge behandeling in deze zaak heeft op 22 mei 2024 plaatsgevonden. De advocaat van [eiser] heeft spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft op advies van [gedaagde] een geldlening van € 50.000,- verstrekt aan [naam 1] B.V. maar het geld is niet terugbetaald. [eiser] stelt dat [gedaagde] zich als borg aan die overeenkomst heeft verbonden of onrechtmatig heeft gehandeld en eist dat [gedaagde] het bedrag met rente aan hem betaalt. [gedaagde] voert verweer en krijgt gelijk: de vordering wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[eiser] was vanaf maart 2017 tot januari 2019 werknemer in de slagerij van [gedaagde] . [gedaagde] is naast zijn beroep als slager actief als vastgoedbelegger via vennootschappen behorende tot de [naam 2] . [gedaagde] wist dat [eiser] ook geïnteresseerd was in het investeren in vastgoed. Eind 2018 heeft [gedaagde] aan [eiser] gevraagd of [eiser] interesse had om een lening aan [naam 1] B.V. (hierna: [naam 1] ) te verstrekken. [naam 1] was een bekende zakenrelatie van [gedaagde] .
3.2.
Op 27 december 2018 heeft [eiser] een lening van € 50.000,- aan [naam 1] verstrekt en de lening zou uiterlijk op 1 februari 2019 worden terugbetaald met een rentevergoeding van € 5.000,-. [naam 1] heeft niets terugbetaald. Op 7 februari 2019 is een aanvullende afspraak gemaakt dat de lening uiterlijk op 1 maart 2019 moest worden terugbetaald. Als de lening niet uiterlijk op 1 maart 2019 werd terugbetaald moest [naam 1] ook een boete ter hoogte van € 1.000,- betalen. [naam 1] heeft zich niet aan deze afspraak gehouden. Omdat [naam 1] een zakenrelatie van [gedaagde] was, heeft [eiser] meerdere keren aan [gedaagde] gevraagd om navraag te doen bij [naam 1] . [eiser] vroeg aan [gedaagde] wanneer [naam 1] zou terugbetalen. Op 29 maart 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] een Whatsappbericht gestuurd met de tekst: ‘
[eiser (voornaam)] als hij binnen 2 weken niet-betaald betaal ik alles terug.’ ‘
Met vergoeding’.
3.3.
Op 17 september 2019 is [naam 1] failliet verklaard en zij biedt geen verhaal meer. [eiser] heeft daarom [gedaagde] op 1 april 2020 aangesproken om het bedrag dat [eiser] aan [naam 1] had geleend te betalen, zoals volgens [eiser] was afgesproken in het bericht van 29 maart 2019. [gedaagde] heeft afwijzend op het verzoek van [eiser] gereageerd. Vervolgens is [eiser] deze procedure gestart.
3.4.
In deze procedure vordert [eiser] primair betaling van € 56.000,- door [gedaagde] . Subsidiair vordert [eiser] een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld met een schadevergoeding ter hoogte van € 56.000,-. Op de zitting heeft [eiser] zijn primaire en subsidiaire eis verminderd naar € 55.000,- omdat volgens [eiser] was afgesproken dat [gedaagde] een vergoeding van € 1.000,00 zou krijgen voor het garantstaan. Zowel primair als subsidiair vordert [eiser] betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.615,35. Tot slot vordert [eiser] vergoeding van de proceskosten.
3.5.
[gedaagde] meent dat hij niets aan [eiser] hoeft te betalen. Hij betwist dat er een overeenkomst is tussen hem en [eiser] . Voor zover er wel een overeenkomst zou zijn heeft zijn echtgenote deze overeenkomst vernietigd op 5 februari 2024.

4.De beoordeling

Er is geen overeenkomst van borgtocht
4.1.
[eiser] stelt dat er een overeenkomst tussen hem en [gedaagde] tot stand is gekomen. Deze overeenkomst zou inhouden dat [gedaagde] zorg zou dragen voor de betaling van € 56.000,- als [naam 1] niet uiterlijk voor 12 april 2019 de lening volledig zou hebben terugbetaald. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat het niet de bedoeling was om een overeenkomst met [eiser] te sluiten. De rechtbank begrijpt uit de strekking van het Whatsappbericht van 29 maart 2019 (
als hij binnen twee weken niet betaalt betaal ik alles terug) dat [gedaagde] heeft bedoeld dat hij [eiser] zou betalen als [naam 1] dat niet zou doen, wat zou kwalificeren als een overeenkomst van borgtocht. Toch komt niet vast te staan dat die overeenkomst is gesloten, omdat [gedaagde] handelde als particulier en niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een particuliere borgtocht. Dit wordt hierna toegelicht.
4.2.
[gedaagde] heeft als particulier gehandeld, buiten de uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Weliswaar is [gedaagde] actief als vastgoedbelegger en investeerder via zijn holding [naam 2] en kwam [eiser] bij hem vanwege zijn ervaring en netwerk, maar dat maakt niet dat hij bij het contact met [eiser] handelde in de hoedanigheid van (professioneel) vastgoedinvesteerder. De afspraken zijn gemaakt binnen het collegiaal contact dat [gedaagde] en [eiser] in de slagerij hadden en het is niet gebleken dat [naam 2] op enige wijze betrokken is. Het gebrek aan duidelijke samenhang met het (andere) beroep en bedrijf van [gedaagde] maakt dat hij hier handelde als particulier.
4.3.
Dat er een overeenkomst van borgtocht is gesloten tussen [gedaagde] en [eiser] wordt door [gedaagde] betwist. Een particuliere borgtocht kan alleen tegenover de borgsteller worden bewezen door een ondertekend geschrift (artikel 7:859 lid 1 BW). Een dergelijk ondertekend geschrift ontbreekt. [eiser] verwijst naar de Whatsappberichten van 29 maart 2019, die volgens hem het bestaan van de overeenkomst bewijzen. Die stelling slaagt niet, omdat een Whatsappbericht niet kan worden gelijkgesteld aan een ondertekend geschrift. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat een telegram of telexbericht niet kwalificeert als een getekend geschrift en de rechtbank ziet op dit punt geen relevant onderscheid met een Whatsappbericht, dat in feite een moderne vorm is van dergelijke eenzijdige correspondentie. [1]
4.4.
De achtergrond van het vereiste van een ondertekend geschrift is gelegen in de bescherming van de particuliere borgsteller, om te voorkomen dat die zich te gemakkelijk borg stelt zonder daarvan de gevolgen goed te kunnen overzien. De wetgever vraagt met artikel 7:859 BW een zekere bezinning van de particuliere borgsteller. [2] Juist die bezinning ontbreekt hier: [gedaagde] heeft in een Whatsappbericht toegezegd borg te willen staan, maar zonder dat de randvoorwaarden (zoals de vergoeding voor [gedaagde] ) tussen partijen duidelijk zijn afgesproken en zonder dat de afspraken op papier zijn gezet en zijn ondertekend. Om die reden verdient [gedaagde] hier als particulier bescherming. Dit betekent dat het bestaan van de borgtochtovereenkomst niet wordt bewezen door de Whatsappberichten van 29 maart 2019.
4.5.
[eiser] stelt verder dat het, gelet op de verhouding tussen partijen en de ervaring van [gedaagde] , op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om vast te houden aan het bewijsvoorschrift van artikel 7:859 BW. Dat betoog slaagt niet: dat [gedaagde] in de slagerij de leidinggevende was van [eiser] en dat hij meer ervaring heeft met investeren, maakt het niet onaanvaardbaar dat hem als particulier de hiervoor benoemde bescherming toekomt. [eiser] heeft ervoor gekozen om zijn geld uit te lenen aan [naam 1] vanwege de aantrekkelijke rente: daarbij past dat hij in principe ook zelf het risico draagt, zoals het risico dat zich hier heeft verwezenlijkt.
4.6.
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] zich tegenover [eiser] borg heeft gesteld voor het geval [naam 1] de lening niet zou terugbetalen. Dat betekent dat [gedaagde] ook niet kan worden verplicht om die afspraak na te komen. De primaire vordering wordt dus afgewezen. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan de vernietiging van de overeenkomst door de echtgenote van [gedaagde] . Om dezelfde reden passeert de rechtbank het bewijsaanbod van [gedaagde] met betrekking tot die vernietiging.
[gedaagde] heeft niet onrechtmatig gehandeld
4.7.
Subsidiar stelt [eiser] dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en vordert hij schadevergoeding. [eiser] voert aan dat [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat er een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen tussen een zakenrelatie en een werknemer van hem en dat [gedaagde] zich een actieve rol heeft toebedeeld bij de communicatie met [naam 1] . Dit handelen zou volgens [eiser] in strijd zijn met hetgeen in het maatschappelijke verkeer betaamt. Die stelling slaagt niet.
4.8.
Het is niet onrechtmatig om een zakenrelatie die een lening wenst en een collega die geld wil uitlenen met elkaar in contact te brengen en het contact tussen hen te faciliteren. Dat zou anders zijn indien [gedaagde] misbruik zou hebben gemaakt van die positie, bijvoorbeeld door [eiser] aan te sporen om risico’s te nemen of hem ten onrechte gerust te stellen. Dergelijke omstandigheden zijn niet gebleken. [eiser] heeft de lening uit vrije wil verstrekt, zoals hij dat ook tweemaal eerder deed aan [gedaagde] zelf en een van diens zakenpartners.
4.9.
De conclusie is dus dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De subsidiaire vordering van [eiser] om de schade van € 55.000,- te vergoeden wordt dus afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten vergoeden. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
Griffierecht: € 1.301,-
Salaris advocaat: € 2.428,- (2 punten x tarief IV)
Nakosten: €
178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 3.907,-

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 3.907,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en als hij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling in 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Könning en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
5718 (MM)

Voetnoten

1.Zie hiervoor: MvA II,
2.Zie hiervoor: MvA II,