ECLI:NL:RBMNE:2024:387

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
C/16/560740 / HL ZA 23-222
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in maatschapsovereenkomst met voorlopige voorzieningen en vorderingen tot terugbetaling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2024, gaat het om een incident in een maatschapsovereenkomst tussen twee vennoten, [eiseres] en [gedaagde]. De partijen zijn betrokken bij een juridische strijd over de ontbinding van hun maatschap en de verdeling van activa. [gedaagde] heeft in het incident voorlopige voorzieningen gevorderd, waaronder de terugbetaling van € 75.589,01 door [eiseres] aan de maatschap, en een rekening en verantwoording van de uitgaven die [eiseres] heeft gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiseres] in strijd heeft gehandeld met de maatschapsovereenkomst door een bedrag van € 40.000 over te maken naar haar eigen eenmanszaak zonder instemming van [gedaagde]. Dit deel van de vordering is toegewezen. Daarnaast is [eiseres] veroordeeld om € 6.175 terug te storten, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen wegens gebrek aan samenhang met de hoofdvordering. De rechtbank heeft ook bepaald dat [eiseres] rekening en verantwoording moet afleggen over de besteding van een bedrag van € 29.414,01 aan maatschapsgeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, en er is een mondelinge behandeling in de hoofdzaak bevolen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/560740 / HL ZA 23-222
Vonnis in incident van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P. Sipma te Drachten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. E. Hoekstra te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het vonnis van 11 oktober 2023 in het bevoegdheidsincident;
­ de conclusie van antwoord in conventie, samen met de conclusie van eis in reconventie, samen met de incidentele vorderingen tot het treffen van voorlopige voorzieningen, met producties 1 t/m 3;
­ de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Waar gaat de zaak feitelijk over?

In de hoofdzaak

2.1.
Partijen exploiteren samen de onderneming ‘ [onderneming] ’ in de juridische vorm van een maatschap. Partijen zijn de maten van de maatschap. Volgens partijen is de onderlinge verhouding tussen hen verstoord. Partijen willen de maatschap ontbinden, maar willen ook allebei de onderneming onder de naam ‘ [onderneming] ’ toebedeeld krijgen en zonder de ander voortzetten. Op grond van de maatschapsovereenkomst kan de maatschap worden ontbonden door de rechter op verzoek van partij(en). In dat geval heeft de minst verwijtbare vennoot het recht het aandeel van de andere vennoot in de activa van de maatschap over te nemen (tegen betaling) en de activiteiten van de maatschap onder de naam van de onderneming voort te zetten. Hierop zijn de vorderingen van partijen in de hoofdzaak, zowel in conventie als in reconventie, gericht.
2.2.
[gedaagde] heeft in een kortgedingprocedure gevorderd dat [eiseres] haar werkzaamheden voor de onderneming staakt; in reconventie vorderde [eiseres] het omgekeerde. Bij uitspraak van 12 april 2023 heeft [gedaagde] op bevel van de voorzieningenrechter als tijdelijke ordemaatregel zijn werkzaamheden voor de onderneming moeten staken. De voorzieningenrechter heeft bij deze beslissing niet de vraag beantwoord wie van partijen moet worden aangewezen als de meest verwijtbare vennoot in de zin van de maatschapsovereenkomst. Die beoordeling zal in de hoofdzaak moeten plaatsvinden.
In het incident
2.3.
In de periode na de uitspraak in de kortgedingprocedure heeft [eiseres] overboekingen en betalingen gedaan van de bankrekening van de maatschap voor een totaalbedrag van € 75.589,01. Het gaat om de volgende overboekingen en betalingen:
- € 40.000 naar de eenmanszaak van [eiseres] ;
- € 6.175 naar de eenmanszaak van [eiseres] ;
- € 3.474,33 aan kosten advocaat naar de privé rekening van [eiseres] ;
- € 2.019,49 aan kosten accountant;
- € 8.345,53 aan kosten advocaat;
€ 10.057,91 aan betalingen tussen de € 250 - € 500;
- € 5.516,75 aan betalingen van meer dan € 500.
2.4.
Volgens [gedaagde] had [eiseres] deze overboekingen en betalingen niet mogen verrichten. Bij e-mail van 10 augustus 2023 heeft [gedaagde] [eiseres] gesommeerd de tot dan toe bij hem bekende overboekingen en betalingen terug te storten op de maatschapsrekening. [eiseres] heeft geweigerd hieraan gehoor te geven. Bij e-mail van 18 augustus 2023 heeft [eiseres] volgens haar voldoende uitgelegd waaraan de bedragen zijn besteed. Ook heeft [eiseres] aangeboden [gedaagde] inzage te geven in de financiële administratie om de onderliggende facturen te beoordelen. Het geschilpunt tussen partijen hierover is met de uitleg en het aanbod van [eiseres] niet opgelost.
2.5.
In het incident vraagt [gedaagde] de rechtbank de volgende voorzieningen te treffen. Hij vraagt [eiseres] te veroordelen:
1. een bedrag van € 75.589,01 naar de bankrekening van de maatschap over te maken;
2. rekening en verantwoording af te leggen aan [gedaagde] voor de betalingen en overboekingen van in totaal € 75.589,01;
3. te verbieden in strijd te handelen met het verbod op nevenwerkzaamheden zoals bepaald in de maatschapsovereenkomst, op straffe van een dwangsom;
4. tot betaling van een contractuele boete aan [gedaagde] van € 50.000, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
2.6.
[eiseres] voert hiertegen verweer en verzoekt de gevraagde voorzieningen af te wijzen.

3.De beoordeling in het incident

Het toetsingskader van een voorlopige voorziening

3.1.
Op grond van artikel 223 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) kan een partij vorderen dat een rechter tijdens de procedure een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van de procedure. Het gaat in de regel dus om een ordemaatregel totdat in de hoofdzaak is beslist. Hiervoor is vereist dat er een bodemprocedure is gestart en de gevraagde voorziening samenhangt met de hoofdvordering in de bodemprocedure. Ook is vereist dat de eiser in incident een dusdanig belang (bijvoorbeeld een spoedeisend belang) bij zijn vordering heeft dat van hem niet kan worden verlangd dat hij de afloop van de bodemprocedure afwacht. Als aan deze processuele vereisten is voldaan, dan zal de rechtbank beoordelen of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde voorlopige voorzieningen rechtvaardigt.
Afwijzing van de vorderingen onder 3 en 4 vanwege het ontbreken van de samenhang
3.2.
De rechtbank wijst de gevraagde voorlopige voorzieningen onder 3 en 4 af zonder inhoudelijke beoordeling, omdat de vereiste samenhang tussen de gevraagde voorlopige voorzieningen onder 3 en 4 en de hoofdvorderingen in de bodemprocedure ontbreekt. In de bodemprocedure zijn (zowel in conventie als in reconventie) geen vorderingen ingesteld die betrekking hebben op de door [gedaagde] gestelde nevenwerkzaamheden van [eiseres] en op de contractuele boete van € 50.000. Om die reden zijn dit in de bodemprocedure geen onderwerpen van geschil waarover de rechtbank is gevraagd te beslissen. Dit betekent dat er dan ook geen voorlopige voorziening is te treffen over deze onderwerpen vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure.
Inhoudelijke beoordeling van de vorderingen onder 1 en 2
3.3.
De rechtbank oordeelt dat voor de vorderingen onder 1 en 2 wel aan de processuele vereisten is voldaan en [gedaagde] voldoende processueel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vorderingen. De rechtbank is het niet eens met het betoog van [eiseres] dat [gedaagde] geen (spoedeisend) belang heeft bij zijn gevraagde voorzieningen. De gestelde grondslag bij zijn vorderingen dat er maatschapsgeld in strijd met de maatschapsovereenkomst van de maatschapsrekening is gehaald door de beherend vennoot, geeft [gedaagde] belang bij een beoordeling van de gevraagde voorzieningen in incident.
Afspraken in de maatschapsovereenkomst
3.4.
In artikel 6 van de maatschapsovereenkomst is bepaald dat de vennoten zelfstandig bevoegd zijn namens de maatschap uitgaven te doen tot een bedrag van € 500. Voor uitgaven tussen € 250 en € 500 moet de handelende vennoot de andere vennoot hiervan in kennis stellen. Voor verbintenissen met een waarde van boven € 500 is instemming van de andere vennoot vereist. Ook is instemming vereist van de andere vennoot voor de handelingen opgesomd in lid 3 van artikel 6.
De overboeking van € 40.000 naar de eenmanszaak van [eiseres]
3.5.
[eiseres] erkent dat zij € 40.000 aan maatschapsgeld van de maatschapsrekening heeft overgemaakt naar een spaarrekening van haar eigen eenmanszaak zonder instemming van [gedaagde] . Zij voert als verweer dat zij dit heeft gedaan om te voorkomen dat [gedaagde] geld van de maatschapsrekening zou ontvreemden. Volgens haar is dit te vrezen, omdat [gedaagde] geen inkomsten heeft, maar wel kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de juridische bijstand in deze procedure) en financiële problemen heeft.
3.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiseres] heeft met de overboeking van € 40.000 naar de bankrekening van haar eigen eenmanszaak zonder instemming van [gedaagde] in strijd gehandeld met de afspraak in de maatschapsovereenkomst. De aangevoerde reden dat [gedaagde] in financieel zwaar weer verkeert en daardoor onttrekking van maatschapsgeld is te vrezen, wordt door [gedaagde] weersproken. [eiseres] heeft haar vrees ook niet verder feitelijk onderbouwd. De enkele vrees van [eiseres] dat [gedaagde] in strijd met de maatschapsovereenkomst zou kunnen handelen, is geen rechtvaardigingsgrond om zelf in strijd te handelen met de maatschapsovereenkomst. Als vennoten elkaar wantrouwen ten aanzien van het beheer van de maatschapsrekening, dan zijn er andere, elegantere oplossingen denkbaar dan in strijd handelen met de maatschapsovereenkomst. De rechtbank zal dit deel van de vordering onder 1 toewijzen en [eiseres] veroordelen € 40.000 terug te storten naar de bankrekening van de maatschap.
Betaling van € 6.175 naar de eenmanszaak van [eiseres]
3.7.
[eiseres] voert als verweer dat de betaling van € 6.175 is voor noodzakelijke huisvestingkosten, te weten de huur van kantoorruimte en de huur van de stalling van de webshop.
3.8.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voor het aangaan van huurovereenkomsten van onroerende zaken is op grond van de maatschapsovereenkomst de medewerking van beide vennoten vereist. [eiseres] heeft niet gesteld dat [gedaagde] heeft ingestemd met het aangaan van deze huurovereenkomsten. Ook heeft zij niet uitgelegd waarom zij redelijkerwijs bij het aangaan van de huurovereenkomsten mocht handelen zonder medewerking van [gedaagde] . [eiseres] heeft verder niet toegelicht waar de door haar gestelde noodzaak betrekking op heeft. Het gebrek aan uitleg bij deze betaling aan huurlasten valt uit in het nadeel van [eiseres] , omdat de huurbetalingen zijn gedaan aan de eenmanszaak van [eiseres] . Dit betekent dat het zonder nadere toelichting niet is uit te sluiten dat [eiseres] bij het aangaan de huurovereenkomsten niet (alleen) heeft gehandeld in het belang van de maatschap. De rechtbank zal dit deel van de vordering onder 1 toewijzen en [eiseres] veroordelen € 6.175 over te maken naar de bankrekening van de maatschap.
Betaling van € 3.474,33 naar de privé rekening, € 8.345,53 aan kosten advocaat en € 2.019,49 aan kosten accountant
3.9.
[eiseres] voert als verweer dat de bedragen van € 3.474,33, € 8.345,53 en € 2.019,49 betalingen zijn aan de advocaat en accountant ten behoeve van gerechtelijke procedures. Zij doet voor deze kosten een beroep op artikel 17 lid 4 van de maatschapsovereenkomst. Zij verwijst daarbij naar een opname van € 5.000 van [gedaagde] in maart 2023. Hij nam dit bedrag op van de maatschapsrekening voor de betaling van juridische kosten zonder voorafgaande instemming van [eiseres] en deed daarvoor eveneens een beroep op artikel 17 lid 4.
3.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 17 van de maatschapsovereenkomst zijn de regels vastgelegd voor de omgang met geschillen tussen de vennoten en de financiering van de kosten van de geschillen. Of een beroep op dit artikel voor de betaling van de hiervoor genoemde kosten kan slagen, hangt mede af van de uitleg van de afspraken in de maatschapsovereenkomst. Voor alsnog is het niet uit te sluiten dat [eiseres] op grond van artikel 17 de betalingen mocht verrichten zonder instemming van [gedaagde] . Een eventueel debat tussen partijen over de uitleg en toepassing van de afspraken in de maatschapsovereenkomst en de beoordeling daarvan zal in de hoofdzaak kunnen plaatsvinden. De rechtbank zal dit deel van de vordering onder 1 afwijzen.
Bedrag van € 10.057,91 aan betalingen tussen de € 250 - € 500
3.11.
[eiseres] voert als verweer dat het bedrag van € 10.057,91 de optelsom is van betalingen tussen € 250 en € 500 voor uitgaven ten behoeve van de bedrijfsvoering van de maatschap. Zij wijst erop dat voor deze bedragen volgens artikel 6 van de maatschapsovereenkomst geen medewerking van de andere vennoot is vereist. Voor deze bedragen kan worden volstaan met een kennisgeving van de betreffende betaling aan de andere vennoot.
3.12.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiseres] mag op grond van de maatschapsovereenkomst uitgaven tussen € 250 en € 500 in het kader van de normale bedrijfsvoering van de onderneming zelfstandig doen. In dit incident heeft [gedaagde] niet gesteld dat deze uitgaven niet in het kader van de normale bedrijfsvoering zijn gedaan. Daarmee is het vooralsnog niet uit te sluiten dat [eiseres] op grond van de maatschapsovereenkomst de betalingen mocht verrichten zonder instemming van [gedaagde] . Om deze reden zal de rechtbank dit deel van de vordering onder 1 afwijzen. Zoals overeengekomen in de maatschapsovereenkomst, moet [eiseres] [gedaagde] wel in kennis stellen van de betalingen. De maatschapsovereenkomst bepaalt niet wanneer [eiseres] dat moet doen. Redelijkerwijs brengt de ene vennoot de andere vennoot
in elk gevalop de hoogte van de uitgaven, zodra deze daarom verzoekt.
Bedrag van 5.516,75 aan betalingen van meer dan € 500
3.13.
[eiseres] voert als verweer dat het bedrag van € 5.516,75 een optelsom is van betalingen van de salarissen van de therapeuten/ voedingsspecialisten, waarmee [gedaagde] al had ingestemd, en de maandelijkse betalingen voortkomende uit langlopende contracten van de maatschap met derden.
3.14.
De rechtbank oordeelt als volgt. [eiseres] heeft bij e-mail van 18 augustus 2023 uitgelegd aan [gedaagde] waar de betalingen van meer dan € 500 volgens haar betrekking op hebben. In dit incident heeft zij haar verweer herhaald. [gedaagde] heeft hierop niet geanticipeerd door alvast het verweer van [eiseres] te weerleggen. Vooralsnog is het niet uit te sluiten dat [eiseres] op grond van de maatschapsovereenkomst de betalingen mocht verrichten, omdat zij hiervoor instemming had van [gedaagde] dan wel omdat de maatschap de betalingsverplichtingen al voor het neerleggen van de werkzaamheden van [gedaagde] was aangegaan. Om deze reden zal de rechtbank dit deel van de vordering onder 1 afwijzen.
Rekening en verantwoording afleggen
3.15.
[eiseres] voert als verweer dat de gevraagde rekening en verantwoording over het beheer van de gelden van de maatschap impliciet aan de orde komt bij de financiële afwikkeling van de maatschap, dus dat het nu nog niet nodig is. De rechtbank volgt [eiseres] hier niet. Zolang de maatschap niet is ontbonden, en het beheer van de gelden van de maatschap aan een van de vennoten is overgelaten, is het begrijpelijk dat de andere vennoot op de hoogte wil blijven van de uitgaven van de maatschap. In alle redelijkheid kan onder deze omstandigheden een verzoek daartoe niet worden geweigerd door de beherende vennoot. Bovendien strookt dit met de ratio en afspraken uit artikel 6 van de maatschapsovereenkomst
3.16.
De rechtbank wijst de gevraagde voorziening op de navolgende wijze toe. [eiseres] zal aan de hand van (digitale) kopieën van de bankrekening(en) van de maatschap aan [gedaagde] inzichtelijk maken waaraan het bedrag van (€ 75.589,01 minus het terug te storten bedrag van € 46.175 =) € 29.414,01 aan maatschapsgeld is besteed. Als [gedaagde] de bijbehorende facturen wil beoordelen, kan hij gebruik maken van het aanbod van [eiseres] dat hij daartoe inzage krijgt in de financiële administratie. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] nog altijd bereid is haar medewerking hieraan te verlenen. Vanwege de toezegging van [eiseres] om inzage te geven in de financiële administratie, ziet de rechtbank vooralsnog geen reden om de aan de vordering onder 2 gekoppelde dwangsom toe te wijzen. De gevorderde dwangsom zal dus worden afgewezen.
Proceskosten
3.17.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.3.
In beginsel wordt op de mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
4.4.
Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling vonnis kan wijzen. Ter zitting kan aan de orde komen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, welke vragen beantwoord moeten worden en wie partijen als deskundige benoemd willen zien. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt [eiseres] binnen 2 dagen na vonnisdatum een bedrag van € 46.175 over te maken naar de bankrekening van de maatschap,
5.2.
bepaalt dat [eiseres] binnen één week na vonnisdatum schriftelijk rekening en verantwoording aflegt over de besteding van het bedrag van € 29.414,01 aan maatschapsgeld, door verstrekking van de (digitale) kopieën van de bankrekening(en) van de maatschap aan [gedaagde] ,
5.3.
wijst het anders of meer gevorderde af,
5.4.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.5.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen, het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Lelystad aan Stationsplein 15 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.6.
bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn,
5.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 februari 2024 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met juni 2024, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
5.8.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
5.9.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.10.
wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.
5340