ECLI:NL:RBMNE:2024:3863

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
16/165516-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachten rade door het gooien van hete olie

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 juni 2023 in Lelystad zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft opzettelijk en met voorbedachten rade hete olie over een medegedetineerde gegooid, wat resulteerde in ernstige brandwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, aangezien hij de pan met olie vanuit de keuken naar de cel van het slachtoffer heeft meegenomen en deze pas na enige tijd over het slachtoffer heeft gegooid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling met een mes, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk stekende bewegingen heeft gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en tbs met dwangverpleging opgelegd, omdat er een groot risico voor de veiligheid van anderen bestaat door de onbehandelde stoornissen van de verdachte. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die € 15.000,00 aan immateriële schade vorderde, waarbij de rechtbank € 7.500,00 heeft toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/165516-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] te [plaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn, alsmede de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. S.C. Kanhai, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 25 juni 2023 in Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] door hete olie over hem heen te gooien;
subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling.
Feit 2
op 25 juni 2023 in Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] ;
subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde verzoekt de raadsman de rechtbank om verdachte partieel vrij te spreken voor het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’, omdat dit niet uit de bewijsmiddelen volgt. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
De rechtbank stelt vast dat verdachte een mes mee had toen hij zich naar de cel van aangever begaf. De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte met dat mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting aangever, waarmee hij opzet zou hebben gehad op de dood van of op zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank licht dat hierna toe.
Aangever heeft verklaard dat hij verdachte een steekbeweging heeft zien maken richting zijn bovenlichaam. Ook getuige [getuige] verklaart dat hij verdachte stekende bewegingen heeft zien maken, maar hij heeft geen mes gezien.
Verdachte daarentegen ontkent dat hij stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes. Hij denkt dat aangever tijdens de confrontatie met verdachte in zijn hand is geraakt met het mes, hetgeen een wond heeft veroorzaakt. De forensisch arts schrijft in de letselrapportage dat het letsel aan de handpalm van aangever een lineaire rode huidonderbreking betreft met scherpe, wat wijkende wondranden, hetgeen past bij een snijverwonding. Uit de letselrapportage volgt dus niet zonder meer dat verdachte op aangever heeft ingestoken.
De rechtbank is op basis van het bovenstaande van oordeel dat het procesdossier onvoldoende steun bevat voor de verklaring van aangever dat verdachte steekbewegingen heeft gemaakt met een mes. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.3.2
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair [1]
Het onder 1 primair ten laste gelegde is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 primair ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen integrale vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2024;
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgemaakt op 27 juni 2023 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [2] ;
- de letselrapportage Forensische Geneeskunde van GGD Flevoland, opgemaakt op 7 augustus 2023 door [A] , Forensisch arts FMG [3] .
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om vast te stellen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Aangever heeft verklaard dat hij getik hoorde op zijn celdeur waarop hij naar de deur is gelopen om die verder open te duwen. Bij dat openduwen van de deur zag hij verdachte staan met een pan in zijn handen. Aangever heeft verder verklaard dat verdachte ‘daar maar wat stond’ en hem gedurende 10 tot 20 seconden bleef aankijken. Pas daarna gooide hij de pan met twee handen over hem heen. Ter terechtzitting heeft verdachte niets willen verklaren over het motief van zijn daad. Wel heeft hij verklaard dat hij de pan met olie in de keuken had opgewarmd en hij de pan daar vandaan heeft meegenomen naar de cel van aangever.
Gelet op genoemde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft gehandeld ter uitvoering van een vooropgezet plan of besluit. Vanaf het moment dat hij de pan vanuit de keuken meenam en zich naar de cel van aangever begaf tot aan het moment dat verdachte de pan met hete olie over aangever heen gooide, heeft verdachte ruim de tijd gehad om na te denken over zijn besluit om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zonder enige twijfel en in kalm beraad heeft verdachte zijn plan daadwerkelijk tot uitvoering gebracht. Nu verdachte geen enkel aanknopingspunt heeft gegeven om van een ander scenario uit te gaan, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 juni 2023 te Lelystad aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden op de rechterhand en de rechterarm en het hoofd heeft toegebracht door hete olie op/tegen de rechterhand en de rechterarm en het hoofd van die [slachtoffer] te gooien.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportage van [B] en [C] , respectievelijk psychiater en psycholoog, volgt niet dat het bewezen verklaarde feit aan verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van het voorarrest;
- een ongemaximeerde maatregel, zijnde terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank uitdrukkelijk om niet over te gaan tot de oplegging van tbs. Gelet op de rapportage van het Pieter Baan Centrum – waaruit blijkt dat het niet mogelijk is om vast te stellen of de stoornis heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde – en de proceshouding van verdachte, zal oplegging van tbs geen zin hebben. De verdediging verzoekt om een gevangenisstraf op te leggen waarbij rekening wordt gehouden met de achtergrond van verdachte en het gegeven dat hij nog zeer jong is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade van een medegedetineerde. Dit heeft hij gedaan door een pan met hete olie over aangever te gieten, hetgeen heeft geresulteerd in ernstige brandwonden op het hoofd en de arm van aangever. Het is een feit van algemene bekendheid dat brandwonden zeer pijnlijk zijn, zeker wanneer deze worden veroorzaakt door een hete vloeistof die diep in de huid dringt. Bovendien veroorzaken brandwonden ernstig en vaak – net als in dit geval – blijvend letsel, pijn en/of jeuk.
Daarbij komt dat verdachte berekenend te werk is gegaan en de indruk wekt dat het leed dat hij het slachtoffer heeft aangedaan hem niets doet. Verdachte heeft – ook ter terechtzitting – geen enkele verklaring willen geven voor het door hem gepleegde ernstige feit. Ook dat vindt de rechtbank zorgelijk.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 13 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar wel voor andere feiten waarbij vaak sprake was van een geweldscomponent. Daarbij komt dat de ernst van de feiten toeneemt. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de straf en maatregel.
Verder zijn over verdachte de volgende rapporten opgemaakt:
- een
Pro Justitia rapportagepsychiatrisch en psychologisch onderzoek in het Pieter Baan Centrum van 14 maart 2024, gezamenlijk opgemaakt door [B] , psychiater (hierna ook: de psychiater) en [C] , GZ-psycholoog (hierna ook: de psycholoog);
- het
reclasseringsrapportvan Reclassering Nederland van 15 april 2024, opgemaakt door [D] , reclasseringswerker.
De psycholoog en psychiater (hierna tezamen ook wel genoemd: de deskundigen) concluderen dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van het tenlastegelegde feit. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat.
Verdachte heeft in ieder opzicht geweigerd mee te werken aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum en is daar zeer vasthoudend in geweest. Hij is geen inhoudelijke gesprekken aangegaan met de milieuonderzoeker, de psycholoog en de psychiater van het onderzoekend team, en heeft geen toestemming gegeven om informatie bij derden op te vragen. Dit heeft erin geresulteerd dat er geen enkel zicht is gekomen op de beweegredenen van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde.
Hoewel geen advies kan worden gegeven over de mate van toerekenen, komen er uit het dossier en uit het onderzoek naar de persoon van verdachte ook geen aanknopingspunten naar voren om een allesbepalende rol, met andere woorden een volledige doorwerking van de psychopathologie in het ten laste gelegde te veronderstellen. Het is voor de deskundigen – door het gebrek aan medewerking van verdachte – niet mogelijk om te onderbouwen of, en zo ja welke aanbevelingen er gedaan kunnen worden voor behandelinterventies in een strafrechtelijk kader.
Uit het
reclasseringsadviesvan 15 april 2024 volgt dat de reclassering toezicht, behandeling en begeleiding van betrokkene binnen het kader van een tbs met voorwaarden niet haalbaar acht. Het risico op onttrekking wordt hoog ingeschat. Verdachte stond eerder onder toezicht van de jeugdbescherming, maar dit heeft hem niet weerhouden om opnieuw delicten te plegen. Ten tijde van het opstellen van het reclasseringsrapport weigert verdachte iedere medewerking. De reclassering adviseert daarom negatief over tbs met voorwaarden, maar acht , op grond van het delictverleden van verdachte, zijn chronische problematiek, de ernst van het ten laste gelegde en het gebrek aan een gedegen risico-inschatting, langdurige controle op verdachte – in de vorm van intensief toezicht –noodzakelijk.
De straf
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar opleggen met aftrek van de dagen die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Dit komt onder meer omdat de rechtbank verdachte deels zal vrijspreken van hetgeen de officier ten laste heeft gelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De maatregel
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
Ingevolge artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan, indien de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, de rechter gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld indien hij tot het oordeel komt dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; en het door hem begane feit een misdrijf is genoemd in lid 1 onder 2 van dat artikel.
Aan dat laatste vereiste wordt voldaan: de bewezen verklaarde zware mishandeling met voorbedachten rade betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Ten aanzien van de overige voorwaarden overweegt de rechtbank als volgt.
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
De deskundigen hebben kunnen vaststellen dat bij verdachte sprake is van stoornissen van de geestvermogens, die ook aanwezig waren tijdens het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de vraag of de psychische problematiek van verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed, hebben de deskundigen geen conclusies kunnen trekken. Dat is mede het gevolg van de (proces)houding van verdachte en de daaruit volgende onmogelijkheid voor de deskundigen om diepgang in de gesprekken met verdachte te krijgen en om daadwerkelijk inzicht te krijgen in de motieven en onderliggende oorzaken van het handelen van verdachte.
De rechtbank overweegt in dit verband dat doorwerking van de psychische problematiek van een verdachte in een door deze gepleegd strafbaar feit voor het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling geen vereiste is. In de onderhavige zaak komt de rechtbank evenwel tot het oordeel dat enig verband tussen de bij verdachte aanwezige stoornissen en het bewezen verklaarde feit wel aannemelijk is. In het kader van dit oordeel heeft de rechtbank gelet op de ernst en de structurele aard van de stoornissen. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de bij verdachte waar te nemen herhaling van ernstige geweldsmisdrijven waarbij verdachte op instrumentele wijze agressie heeft ingezet. Tot slot kent de rechtbank belang toe aan de volstrekte on-invoelbaarheid van het onderhavige delict, dat door verdachte lijkt te zijn gepleegd zonder enige concrete en directe aanleiding terwijl hij gedetineerd was voor een ander geweldsdelict.
Gevaarscriterium
Verder is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van deze maatregel vereist. De rechtbank stelt vast, deels op basis van de adviezen van de deskundigen maar deels ook op basis van het strafblad van verdachte, dat sprake is van een hoog recidiverisico op nieuwe geweldsdelicten. Uit het strafblad van verdachte volgt dat al vanaf jonge leeftijd sprake is van problematisch en gewelddadig gedrag waarbij verdachte anderen schade berokkent of in gevaar brengt. De rechtbank ziet bij verdachte onder meer een patroon van geweld, dat in ernst en hevigheid toeneemt. De (dreiging) met kale afstraffing weerhoudt hem niet tot het plegen van nieuwe en gewelddadige strafbare feiten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onbehandeld laten van de stoornissen van verdachte een groot en onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen met zich brengt. Voor de rechtbank staat vast dat ter afwending van het recidivegevaar een klinische behandeling van verdachte in een hoog beveiligde setting nodig is. Het is onverantwoord om verdachte zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren – te laten terugkeren in de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling plaats zal moeten vinden binnen een gedwongen kader. Het ontbreken van ziektebesef bij verdachte maakt, in combinatie met zijn opstelling ten opzichte van behandeling, een kader van tbs met voorwaarden feitelijk niet uitvoerbaar. Daarom zal tbs met verpleging vanuit overheidswege worden opgelegd.
Ongemaximeerde duur
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling mede zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten zware mishandeling met voorbedachten rade. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, omdat deze goed is onderbouwd, waarbij hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ter zake de vraag welk toe te wijzen bedrag billijk is. Verder verzoekt de officier van justitie de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Aangezien de raadsman vrijspraak heeft bepleit heeft hij zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Voor het geval het tot een bewezenverklaring komt, stelt de raadsman dat de vordering gematigd dient te worden nu deze – gelet op vergelijkbare gevallen – erg hoog is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
[slachtoffer] heeft zowel lichamelijk en psychisch letsel opgelopen. Hij heeft brandwonden op zijn arm en hoofd en als gevolg van de inwerking van het mes in zijn hand, is het functioneren van zijn hand structureel beperkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat brandwonden een zeer indringende pijn en jeuk kunnen veroorzaken. Daarnaast is [slachtoffer] getraumatiseerd en ondergaat hij daarvoor therapie. Om die reden komt de vordering wat betreft de immateriële schade voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de schadevergoeding aansluiting gezocht bij de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Op basis van de ernst van het opgelopen fysieke letsel en de omstandigheden waaronder het geweldsmisdrijf is gepleegd, acht de rechtbank toekenning van een vergoeding uit categorie 3 passend; zijnde een vergoeding van € 5.000,00. Rekening houdend met het feit dat [slachtoffer] daarnaast kampt met psychisch letsel als gevolg deze traumatische gebeurtenis, acht de rechtbank een vergoeding van € 7.500,00 billijk. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 72 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als verdachte aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
- overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling
langer kan duren dan vier jaren;
Vordering benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 7.500,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 72 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en H.C. Piet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Lap, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Feit 1
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Lelystad aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden op de rechterhand en/of de rechterarm en/of het hoofd, althans het lichaam heeft toegebracht door hete olie, althans een hete vloeistof op/tegen de rechterhand en/of de rechterarm en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] te gooien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen hete olie, althans een hete vloeistof op/tegen de rechterhand en/of de rechterarm en/of het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een mes (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2023 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen met een mes (een) stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 september 2023, genummerd 2023190758 (onderzoek ‘OTOSAN’) doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 101. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 44 t/m 46
3.Pagina’s 89 t/m 101