8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade van een medegedetineerde. Dit heeft hij gedaan door een pan met hete olie over aangever te gieten, hetgeen heeft geresulteerd in ernstige brandwonden op het hoofd en de arm van aangever. Het is een feit van algemene bekendheid dat brandwonden zeer pijnlijk zijn, zeker wanneer deze worden veroorzaakt door een hete vloeistof die diep in de huid dringt. Bovendien veroorzaken brandwonden ernstig en vaak – net als in dit geval – blijvend letsel, pijn en/of jeuk.
Daarbij komt dat verdachte berekenend te werk is gegaan en de indruk wekt dat het leed dat hij het slachtoffer heeft aangedaan hem niets doet. Verdachte heeft – ook ter terechtzitting – geen enkele verklaring willen geven voor het door hem gepleegde ernstige feit. Ook dat vindt de rechtbank zorgelijk.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van 13 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar wel voor andere feiten waarbij vaak sprake was van een geweldscomponent. Daarbij komt dat de ernst van de feiten toeneemt. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de straf en maatregel.
Verder zijn over verdachte de volgende rapporten opgemaakt:
- een
Pro Justitia rapportagepsychiatrisch en psychologisch onderzoek in het Pieter Baan Centrum van 14 maart 2024, gezamenlijk opgemaakt door [B] , psychiater (hierna ook: de psychiater) en [C] , GZ-psycholoog (hierna ook: de psycholoog);
- het
reclasseringsrapportvan Reclassering Nederland van 15 april 2024, opgemaakt door [D] , reclasseringswerker.
De psycholoog en psychiater (hierna tezamen ook wel genoemd: de deskundigen) concluderen dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van het tenlastegelegde feit. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat.
Verdachte heeft in ieder opzicht geweigerd mee te werken aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum en is daar zeer vasthoudend in geweest. Hij is geen inhoudelijke gesprekken aangegaan met de milieuonderzoeker, de psycholoog en de psychiater van het onderzoekend team, en heeft geen toestemming gegeven om informatie bij derden op te vragen. Dit heeft erin geresulteerd dat er geen enkel zicht is gekomen op de beweegredenen van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde.
Hoewel geen advies kan worden gegeven over de mate van toerekenen, komen er uit het dossier en uit het onderzoek naar de persoon van verdachte ook geen aanknopingspunten naar voren om een allesbepalende rol, met andere woorden een volledige doorwerking van de psychopathologie in het ten laste gelegde te veronderstellen. Het is voor de deskundigen – door het gebrek aan medewerking van verdachte – niet mogelijk om te onderbouwen of, en zo ja welke aanbevelingen er gedaan kunnen worden voor behandelinterventies in een strafrechtelijk kader.
Uit het
reclasseringsadviesvan 15 april 2024 volgt dat de reclassering toezicht, behandeling en begeleiding van betrokkene binnen het kader van een tbs met voorwaarden niet haalbaar acht. Het risico op onttrekking wordt hoog ingeschat. Verdachte stond eerder onder toezicht van de jeugdbescherming, maar dit heeft hem niet weerhouden om opnieuw delicten te plegen. Ten tijde van het opstellen van het reclasseringsrapport weigert verdachte iedere medewerking. De reclassering adviseert daarom negatief over tbs met voorwaarden, maar acht , op grond van het delictverleden van verdachte, zijn chronische problematiek, de ernst van het ten laste gelegde en het gebrek aan een gedegen risico-inschatting, langdurige controle op verdachte – in de vorm van intensief toezicht –noodzakelijk.
De straf
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar opleggen met aftrek van de dagen die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Dit komt onder meer omdat de rechtbank verdachte deels zal vrijspreken van hetgeen de officier ten laste heeft gelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De maatregel
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
Ingevolge artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan, indien de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, de rechter gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld indien hij tot het oordeel komt dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; en het door hem begane feit een misdrijf is genoemd in lid 1 onder 2 van dat artikel.
Aan dat laatste vereiste wordt voldaan: de bewezen verklaarde zware mishandeling met voorbedachten rade betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Ten aanzien van de overige voorwaarden overweegt de rechtbank als volgt.
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
De deskundigen hebben kunnen vaststellen dat bij verdachte sprake is van stoornissen van de geestvermogens, die ook aanwezig waren tijdens het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de vraag of de psychische problematiek van verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed, hebben de deskundigen geen conclusies kunnen trekken. Dat is mede het gevolg van de (proces)houding van verdachte en de daaruit volgende onmogelijkheid voor de deskundigen om diepgang in de gesprekken met verdachte te krijgen en om daadwerkelijk inzicht te krijgen in de motieven en onderliggende oorzaken van het handelen van verdachte.
De rechtbank overweegt in dit verband dat doorwerking van de psychische problematiek van een verdachte in een door deze gepleegd strafbaar feit voor het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling geen vereiste is. In de onderhavige zaak komt de rechtbank evenwel tot het oordeel dat enig verband tussen de bij verdachte aanwezige stoornissen en het bewezen verklaarde feit wel aannemelijk is. In het kader van dit oordeel heeft de rechtbank gelet op de ernst en de structurele aard van de stoornissen. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de bij verdachte waar te nemen herhaling van ernstige geweldsmisdrijven waarbij verdachte op instrumentele wijze agressie heeft ingezet. Tot slot kent de rechtbank belang toe aan de volstrekte on-invoelbaarheid van het onderhavige delict, dat door verdachte lijkt te zijn gepleegd zonder enige concrete en directe aanleiding terwijl hij gedetineerd was voor een ander geweldsdelict.
Gevaarscriterium
Verder is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van deze maatregel vereist. De rechtbank stelt vast, deels op basis van de adviezen van de deskundigen maar deels ook op basis van het strafblad van verdachte, dat sprake is van een hoog recidiverisico op nieuwe geweldsdelicten. Uit het strafblad van verdachte volgt dat al vanaf jonge leeftijd sprake is van problematisch en gewelddadig gedrag waarbij verdachte anderen schade berokkent of in gevaar brengt. De rechtbank ziet bij verdachte onder meer een patroon van geweld, dat in ernst en hevigheid toeneemt. De (dreiging) met kale afstraffing weerhoudt hem niet tot het plegen van nieuwe en gewelddadige strafbare feiten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onbehandeld laten van de stoornissen van verdachte een groot en onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen met zich brengt. Voor de rechtbank staat vast dat ter afwending van het recidivegevaar een klinische behandeling van verdachte in een hoog beveiligde setting nodig is. Het is onverantwoord om verdachte zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren – te laten terugkeren in de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling plaats zal moeten vinden binnen een gedwongen kader. Het ontbreken van ziektebesef bij verdachte maakt, in combinatie met zijn opstelling ten opzichte van behandeling, een kader van tbs met voorwaarden feitelijk niet uitvoerbaar. Daarom zal tbs met verpleging vanuit overheidswege worden opgelegd.
Ongemaximeerde duur
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling mede zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten zware mishandeling met voorbedachten rade. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.