ECLI:NL:RBMNE:2024:3857

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
574834 HA RK 24-100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond wegens gebrek aan partijdigheid en vooringenomenheid van de rechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2024 het wrakingsverzoek van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had aangevoerd dat de rechter partijdig en/of vooringenomen was, omdat hij voor of op de zitting van 16 april 2024 niet of nauwelijks kennis had genomen van de ingediende stukken en pleitnotities. De wrakingskamer overwoog dat de pleitnotities pas op de avond of in de nacht voor de zitting waren ingediend, waardoor de rechter niet in de gelegenheid was om deze te lezen. De rechter had dit ook duidelijk uitgelegd tijdens de zitting. Bovendien beschikte verzoeker niet over het advies van de rechter-commissaris, terwijl de rechter en de curator dit advies wel hadden. Nadat verzoeker had aangegeven het advies niet te hebben, werd dit direct aan hem opgestuurd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter.

Daarnaast oordeelde de wrakingskamer dat de klachten van verzoeker over de curator en de rechter-commissaris niet in de hoofdzaak thuishoorden, maar via een andere procedure aan de orde moesten komen. De wrakingskamer stelde vast dat het geven van juridische uitleg door de rechter geen blijk gaf van partijdigheid of vooringenomenheid. Ook de stelling van verzoeker dat de rechter ondeskundig was, werd verworpen, aangezien de rechter geacht wordt voldoende deskundig te zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet partijdig of vooringenomen was en dat de vrees daarvoor niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 574834 HA RK 24-100
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 20 juni 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] (Nicaragua),
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 7 mei 2024 gericht tegen mr. A.A.T. van Rens (hierna: de rechter);
  • de aanvulling op het wrakingsverzoek van 11 mei 2024;
  • het proces-verbaal (met bijlage) van de zitting van 16 april 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter, van 29 mei 2024, op het wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van verzoeker, van 2 juni 2024, op de reactie van de rechter.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 11 juni 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker (aanwezig via een videoverbinding);
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

De grondslag van het wrakingsverzoek
2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als behandelend rechter in de zaak met het zaaknummer F16/21/34 (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter partijdig en/of vooringenomen is of in ieder geval die schijn heeft gewekt. Verzoeker heeft hiertoe het volgende aangevoerd. In de hoofdzaak heeft op 16 april 2024 een zitting plaatsgevonden. De rechter heeft voor of op die zitting niet of nauwelijks kennis genomen van de door verzoeker ingediende stukken en de pleitnotitie(s). De ingediende stukken waren al weken van te voren gestuurd, wat het onbegrijpelijk maakt dat de rechter deze niet heeft gelezen. Daarnaast beschikte verzoeker niet over het advies van de rechter-commissaris, terwijl de rechter en de curator dit advies wel tot hun beschikking hadden en hiervan hadden kennisgenomen. Hieruit blijkt dat de rechter-commissaris, de curator en de rechter voorafgaand aan de zitting overeenstemming hadden over de gang van zaken, de rechter daardoor vooringenomen was en dat verzoeker voor niets bij de zitting aanwezig was. Daarnaast heeft de rechter bepaald dat de klachten over de curator en de rechter-commissaris niet thuishoorden in de hoofdzaak die gaat over artikel 73 van de Faillissementswet (Fw) maar via een procedure met betrekking tot artikel 67 Fw aan de orde dienden te komen. Verder is de rechter geïnformeerd over de strafbare feiten die zijn begaan door de curator, maar de rechter heeft hiervan geen aangifte gedaan terwijl hij verplicht is dat te doen op grond van artikel 162 Wetboek van Strafvordering (Sv). Bovendien heeft de rechter door zijn handelwijze op de zitting van 16 april 2024 een wanprestatie geleverd en heeft hij laten zien dat hij ondeskundig is. Ook heeft de rechter na de zitting een aantal vragen van verzoeker niet beantwoord en niet binnen twee weken na de zitting een proces-verbaal van de zitting verstuurd, terwijl hier herhaaldelijk om is verzocht door verzoeker.
De reactie van de rechter
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie en zijn verdere toelichting op de zitting stelt hij dat verzoeker twee versies van een pleitnotitie heeft opgestuurd naar de rechtbank die zijn binnengekomen op 15 april 2024 om 22.17 uur en op 16 april 2024 om 1.12 uur. Doordat de rechter voorafgaand aan de zaak van verzoeker andere zaken moest behandelen, was hij niet meer in de gelegenheid om de pleitnotities te lezen. De rechter heeft dit aan het begin van de zitting ook aangegeven. Daarbij heeft de rechter in zijn reactie aangegeven dat hij na de zitting heeft kennis genomen van de pleitnotities. Verder geeft hij aan dat het advies van de rechter-commissaris inderdaad ten onrechte niet voorafgaand aan de zitting naar verzoeker is verstuurd. Verzoeker heeft tijdens de zitting niet naar het advies gevraagd en de rechter heeft op de zitting niet begrepen dat verzoeker dit advies niet had, anders zou de rechter het advies wel hebben voorgelezen. Het advies is na de zitting alsnog aan verzoeker gestuurd. Over bepaalde klachten van verzoeker met betrekking tot (het optreden van) de curator en de rechter-commissaris heeft de rechter aangegeven dat hij in de hoofdzaak geen beslissing kan nemen over deze klachten, omdat deze procedure daarvoor niet is bedoeld. Ten aanzien van het doen van aangifte tegen de curator heeft de rechter aangegeven dat de onderbouwing van de stellingen dat de curator strafbare feiten heeft gepleegd voornamelijk bestaat uit door verzoeker zelf opgestelde stukken, terwijl het beleid van de curator telkens is ondersteund door de verschillende rechter-commissarissen. De rechter geeft over het beantwoorden van de vragen na zitting aan dat, omdat het onderzoek al was gesloten en er een beschikking zou worden geschreven, er niet meer is gereageerd op de vragen. Het verstrekken van het proces-verbaal is niet binnen twee weken gelukt omdat het schrijven van de beschikking meer prioriteit had dan het vaststellen van het proces-verbaal van de zitting van 16 april 2024.

3.De beoordeling

Het beoordelingskader
3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 16 april 2024, zodat daarvan wordt uitgegaan.
De ingediende stukken en pleitnotities
3.4.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter heeft aangegeven dat hij van de ingediende stukken alleen de pleitnotities nog niet had gelezen in verband met het behandelen van andere zaken op de ochtend van de zitting. Bovendien heeft de rechter in zijn reactie opgemerkt dat hij door het late indienen van de pleitnotities daar geen kennis van heeft kunnen nemen, maar dat hij dat na de zitting wel heeft gedaan. De wrakingskamer overweegt dat de pleitnotities zijn ingediend op de avond of in de nacht vóór de zitting en dat de rechter duidelijk heeft uitgelegd waarom hij de pleitnotities niet had kunnen lezen. De wrakingskamer oordeelt dat alleen al om die reden geen sprake is van een blijk van partijdigheid en/of vooringenomenheid bij de rechter of van het bestaan van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Niet beschikken over het advies van de rechter-commissaris
3.5.
De wrakingskamer overweegt dat de rechter heeft erkend dat het advies van de rechter-commissaris ten onrechte niet voorafgaand aan de zitting van 16 april 2024 naar verzoeker is verstuurd. Ook heeft de rechter aangegeven dat hij ter zitting niet had begrepen dat verzoeker geen beschikking had over het advies. Nadat bekend is geworden dat verzoeker het advies niet had, is het advies direct aan hem opgestuurd. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter heeft uitgelegd dat het advies is opgevraagd bij de rechter-commissaris door de rechter omdat dit een verplicht onderdeel is van de procedure. De wrakingskamer begrijpt dat het voor verzoeker vervelend is dat hij niet beschikte over het advies, maar uit het proces-verbaal blijkt niet dat verzoeker op de zitting van 16 april 2024 heeft verzocht om het advies of op een andere manier duidelijk heeft gemaakt dat hij het advies niet had. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt ook niet dat er, zoals verzoeker veronderstelt, vooroverleg heeft plaatsgevonden tussen de rechter, de curator en de rechter-commissaris. De wrakingskamer oordeelt dat ook op dit punt geen sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter of van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
De discussie over artikel 67 Fw of 73 Fw en de klachten van verzoeker
3.6.
Uit het proces-verbaal in de hoofdzaak en het verhandelde op de wrakingszitting blijkt dat het in de hoofdzaak ging om een verzoek tot ontslag of vervanging van de curator op grond van artikel 73 Fw. De rechter heeft aangegeven dat verzoeker andere dingen aan de orde wilde stellen, onder andere klachten over de handelwijze van de curator en de rechter-commissaris. De rechter heeft het juridische kader geschetst en uitgelegd dat hij geen oordeel kan geven over bepaalde klachten over de curator en de rechter-commissaris ten aanzien van de beschikkingen van de rechter-commissaris omdat dit aan de orde kan komen in een procedure op grond van artikel 67 Fw. Naar het oordeel van de wrakingskamer levert het geven van juridische uitleg geen blijk op van partijdigheid/vooringenomenheid of van het bestaan van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Geen aangifte door de rechter
3.7.
De wrakingskamer stelt voorop dat het de bedoeling was om op de zitting van 16 april 2024 te onderzoeken of de curator moest worden ontslagen of vervangen. Het onderzoek liep dus nog. Het feit dat de rechter geen aangifte heeft gedaan van de door de verzoeker gestelde strafbare feiten levert geen aanwijzing op voor partijdigheid/vooringenomenheid van de rechter of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
De gestelde ondeskundigheid van de rechter
3.8.
Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek wordt tot uitgangspunt genomen dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt geacht voldoende deskundig te zijn om op de aan hem voorgelegde zaken te kunnen beslissen. De enkele stelling van verzoeker dat de rechter ondeskundig is, vormt daarom op zichzelf genomen geen grond voor wraking. Deze niet nader onderbouwde stelling leidt niet tot het oordeel dat de rechter vooringenomen of partijdig is of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor heeft gewekt.
Geen reactie op vragen en niet verstrekken van proces-verbaalbinnen twee weken
3.9.
Het niet reageren op vragen van verzoeker via e-mail na het sluiten van het onderzoek ter zitting, is ook geen aanwijzing voor partijdigheid of vooringenomenheid bij de rechter of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer overweegt in dit verband dat de rechter heeft uitgelegd dat het schrijven van de beschikking prioriteit had en dat het proces-verbaal later is opgemaakt. Het proces-verbaal is uiteindelijk ook aan verzoeker verstrekt. De omstandigheid dat het proces-verbaal van de zitting van 16 april 2024 niet binnen twee weken is verstrekt, leidt niet tot de conclusie dat de rechter partijdig of vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Conclusie
3.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verklaart de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer F16/21/34 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. J.G. Nicholson en mr. C.S.K. Fung Fen Chung als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N.S. Stekkel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.