In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2024 het wrakingsverzoek van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had aangevoerd dat de rechter partijdig en/of vooringenomen was, omdat hij voor of op de zitting van 16 april 2024 niet of nauwelijks kennis had genomen van de ingediende stukken en pleitnotities. De wrakingskamer overwoog dat de pleitnotities pas op de avond of in de nacht voor de zitting waren ingediend, waardoor de rechter niet in de gelegenheid was om deze te lezen. De rechter had dit ook duidelijk uitgelegd tijdens de zitting. Bovendien beschikte verzoeker niet over het advies van de rechter-commissaris, terwijl de rechter en de curator dit advies wel hadden. Nadat verzoeker had aangegeven het advies niet te hebben, werd dit direct aan hem opgestuurd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter.
Daarnaast oordeelde de wrakingskamer dat de klachten van verzoeker over de curator en de rechter-commissaris niet in de hoofdzaak thuishoorden, maar via een andere procedure aan de orde moesten komen. De wrakingskamer stelde vast dat het geven van juridische uitleg door de rechter geen blijk gaf van partijdigheid of vooringenomenheid. Ook de stelling van verzoeker dat de rechter ondeskundig was, werd verworpen, aangezien de rechter geacht wordt voldoende deskundig te zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet partijdig of vooringenomen was en dat de vrees daarvoor niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard.