ECLI:NL:RBMNE:2024:3852

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
11111889 MC EXPL 24-3211
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van consumentenbeschermende bepalingen in verstekprocedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2024 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eisende partij, [eiseres] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam], en een gedaagde partij, [gedaagde]. De eisende partij had de gedaagde partij gedagvaard om een bedrag te betalen dat voortvloeide uit een betalingsachterstand op een sportschoolabonnement. De gedaagde partij is niet verschenen, waardoor de kantonrechter verstek verleende. De vordering van de eisende partij is afgewezen omdat deze niet voldoende informatie had verstrekt om te beoordelen of de consumentenbeschermende bepalingen waren nageleefd. De kantonrechter benadrukte dat de eisende partij, als professionele partij, in elke procedure voldoende feiten en relevante bijlagen moet aanleveren om de naleving van deze bepalingen te kunnen toetsen. De kantonrechter constateerde dat de eisende partij in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet alle relevante feiten volledig en naar waarheid had aangevoerd. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering moest worden afgewezen, en de eisende partij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 11111889 MC EXPL 24-3211
Verstekvonnis d.d. 19 juni 2024
inzake
[eiseres] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gemachtigde Bosveld Gerechtsdeurwaarders B.V., gerechtsdeurwaarder
eisende partij,
tegen
[gedaagde]
wonende [adres]
[woonplaats]
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om een bedrag aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment alsnog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De gedaagde partij heeft online een sportschoolabonnement (hierna: overeenkomst) afgesloten bij de eisende partij. Met die overeenkomst kon de gedaagde partij tegen betaling van een overeengekomen abonnementstarief een jaar lang sporten in een door de eisende partij geëxploiteerde sportschool.
2.2.
Op enig moment heeft de gedaagde partij een betalingsachterstand laten ontstaan.
2.3.
De eisende partij vordert nu dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om alle openstaande abonnementstermijnen (plus eventuele aanvullende aankopen) over het overeengekomen abonnementsjaar aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, en een consument. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige van die bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd.
3.2.
De eisende partij is een zogenoemde ‘repeat player’, dat wil zeggen een partij die herhaaldelijk vorderingen instelt tegen consumenten die met haar een overeenkomst hebben gesloten maar een betalingsachterstand hebben laten ontstaan.
3.3.
De eisende partij moet in iedere individuele procedure over zo’n overeenkomst in de dagvaarding voldoende feiten en omstandigheden stellen, en ter onderbouwing daarvan relevante bijlagen bij de dagvaarding voegen, om de kantonrechter in staat te stellen te beoordelen of de toepasselijke consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd en of de vordering van de eisende partij toewijsbaar is. Als de eisende partij dat niet doet, moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. Dat volgt uit artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van de Hoge Raad in consumentenzaken.
3.4.
De kantonrechter moet onder andere ambtshalve beoordelen of de toepasselijke essentiële informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn nageleefd. Ook moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. De kantonrechter ziet aanleiding om met die laatste beoordeling te beginnen.
3.5.
In dit geval is vooral artikel 5g van de toepasselijke algemene voorwaarden relevant. De eisende partij heeft in artikel 5g van de algemene voorwaarden bedongen dat zij de overeenkomst in geval van betalingsverzuim met onmiddellijke ingang tussentijds kan beëindigen, terwijl de consument wel het volledige overeengekomen abonnementsgeld en incassokosten moet betalen.
3.6.
Dit beding komt erop neer dat de gedaagde partij over de volledige overeengekomen looptijd van de overeenkomst aan zijn verplichtingen moet voldoen, maar daar niets voor terugkrijgt, omdat de overeenkomst niet meer bestaat. Het beding verstoort aldus het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de gedaagde partij aanzienlijk. Dat maakt het beding onredelijk bezwarend voor consumenten. Daarom is de kantonrechter dit beding in vergelijkbare procedures over onbetaalde abonnementsgelden ambtshalve gaan vernietigen, wat tot gevolg had dat de vorderingen van de eisende partij in die procedures (gedeeltelijk) werden afgewezen.
3.7.
In reactie daarop is de eisende partij in volgende dagvaardingen uitdrukkelijk gaan stellen dat consumenten gedurende de volledige looptijd van hun overeenkomst toegang houden tot de sportfaciliteiten, ook in geval van een eventuele betalingsachterstand. Uit in het geding gebrachte aanmaningsbrieven bleek echter dat de eisende partij de overeenkomsten in geval van betalingsachterstanden wel degelijk voortijdig beëindigde, althans suggereerde dat zij vanwege de ontstane achterstand geen toegang verleende tot de sportfaciliteiten, waarmee de overeenkomst feitelijk ophield te bestaan.
3.8.
In nog recentere dagvaardingen is de eisende partij opgehouden met het in het geding brengen van de aanmaningsbrieven waaruit bleek dat zij in de praktijk anders handelde dan zij in haar dagvaardingen stelde. In plaats daarvan ging de eisende partij in procedures over onbetaalde abonnementsgelden andere aanmaningsbrieven bij haar dagvaarding voegen, namelijk brieven die rond de overeengekomen einddatum van de betreffende overeenkomsten waren verzonden door de gemachtigde van de eisende partij. Uit andere bijlagen bij de dagvaarding, waarin inzichtelijk werd gemaakt hoe de achterstanden waren opgebouwd, kon echter worden afgeleid dat de eisende partij steeds al snel na het ontstaan van een betalingsachterstand zelf ook al twee aanmaningsbrieven had verstuurd, die in de betreffende bijlagen werden opgevoerd als “reminder cost”. Voor de eerste “reminder cost”-brief werd steeds € 7,50 in rekening gebracht, voor de tweede € 32,50. De kantonrechter vermoedde dat de hiervoor beschreven praktijk, waarin overeenkomsten van consumenten met een betalingsachterstand in aanmaningsbrieven werden beëindigd, of waarin die suggestie werd gewekt, onverminderd werd voortgezet.
3.9.
Omdat de “reminder cost”-brieven niet meer in het geding werden gebracht kon de kantonrechter niet vaststellen dat zijn vermoeden onjuist was en daarom is hij het er in aan hem voorgelegde procedures voor gaan houden dat de eisende partij de betreffende overeenkomsten daadwerkelijk tussentijds had beëindigd. Als gevolg daarvan werd alstoen steeds het grootste deel van de vordering, het deel dat geacht werd te zijn gebaseerd op het onredelijk bezwarend geoordeelde en vernietigde beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden, afgewezen.
3.10.
De eisende partij heeft daarop haar handelwijze wederom aangepast, in die zin dat zij sinds kort in de bijlagen bij de dagvaarding de verwijzingen naar de eerder verstuurde aanmaningsbrieven (waarnaar eerder werd verwezen met de vermelding “reminder cost”) heeft weggelakt. De kantonrechter voegt daar voor de volledigheid aan toe dat alleen de verwijzingen naar de betreffende brieven zijn weggelakt, de kosten die de eisende partij in verband met die aanmaningsbrieven in rekening heeft gebracht, zijn nog steeds herleidbaar uit de bijlagen bij de dagvaarding over de opbouw van de achterstanden.
3.11.
Als gezegd moet de eisende partij in iedere procedure voldoende feiten en omstandigheden stellen, en ter onderbouwing daarvan relevante bijlagen bij de dagvaarding voegen, om de kantonrechter in staat te stellen te beoordelen of de toepasselijke consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd en of de vordering toewijsbaar is. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden.
3.12.
De kantonrechter constateert in de nu ter beoordeling voorliggende procedure dat de eisende partij in strijd met artikel 21 Rv niet alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoert en dat zij, al dan niet bewust, relevante informatie achterwege laat. Daar moet de kantonrechter consequenties aan verbinden. Hij acht, mede gelet op de beschreven voorgeschiedenis, afwijzing van de vordering de passende sanctie.
3.13.
Omdat de vordering hoe dan ook wordt afgewezen komt de kantonrechter niet toe aan de in overweging 3.4. beschreven ambtshalve beoordeling van de naleving van de toepasselijke essentiële informatieplichten. De kantonrechter wijst erop dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat alle toepasselijke essentiële informatieplichten zouden zijn nageleefd.
3.14.
De eisende partij wordt, nu zij ongelijk krijgt, veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de gedaagde partij worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, tot de datum van dit vonnis aan de zijde van de gedaagde partij begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
Afschrift afgegeven aan de gemachtigde van de eisende partij d.d. 19 juni 2024