ECLI:NL:RBMNE:2024:3850

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/16/555990 / HA ZA 23-325
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en verwijzing naar schadestaatprocedure in civiele zaak

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vordering gestart tegen de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De zaak betreft een geschil over een aannemingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder op 31 januari 2024 geoordeeld dat de gedaagde bevrijd is van haar betalingsverplichting, wat leidde tot de afwijzing van de vordering van eiseres. Eiseres heeft verzocht om terug te komen op deze beslissing, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank is van mening dat eiseres niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar vordering op basis van een ongedaanmakingsverbintenis.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de schade van gedaagde niet kan worden begroot op basis van de ingediende akte, omdat gedaagde niet heeft voldaan aan de instructies van de rechtbank om haar schade te onderbouwen. De rechtbank heeft aangegeven dat gedaagde een nieuwe conclusie moet indienen waarin zij haar schade correct toelicht en onderbouwt. Aangezien het project waarvoor eiseres was ingeschakeld niet is afgerond, is de rechtbank voornemens om de zaak met betrekking tot de begroting van de schade van gedaagde door te verwijzen naar de schadestaatprocedure. Partijen krijgen de gelegenheid om zich uit te laten over dit voornemen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en bepaalt dat de zaak op 3 juli 2024 weer op de rol komt voor het nemen van een akte door beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/555990 / HA ZA 23-325
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J. Schutrups te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. P.M. Jacometti te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2024,
- de akte nader bewijs van [gedaagde] ,
- de antwoordakte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de beslissing

2.1.
De rechtbank komt niet terug op haar eerdere beslissing om de vordering van [eiseres] af te wijzen. Verder is de rechtbank voornemens om de zaak met betrekking tot de begroting van de schade van [gedaagde] toch naar de schadestaatprocedure te verwijzen. Partijen mogen zich over dit voornemen uitlaten.

3.De verdere beoordeling

in conventie
3.1.
Bij antwoordakte is door [eiseres] aan de rechtbank verzocht om terug te komen op de eerdere beslissing in het tussenvonnis van 31 januari 2024 dat [gedaagde] is bevrijd van haar betalingsverplichting uit de aannemingsovereenkomst en dat de vordering van [eiseres] daarom moet worden afgewezen. Volgens [eiseres] heeft zij een vordering op [gedaagde] op grond van een ongedaanmakingsverbintenis als gevolg van de ontbinding en moet haar vordering wel worden toegewezen. Zij verliest daarbij uit het oog dat de grondslag van haar vordering nakoming van de aannemingsovereenkomst is. Zij heeft eerder ook geen beroep gedaan op een eventuele ongedaanmakingsverbintenis. De rechtbank zal dan ook niet terugkomen op haar eerdere beslissing om de vordering van [eiseres] af te wijzen.
3.2.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie
De schade kan op basis van de door [gedaagde] ingediende akte niet worden vastgesteld
3.3.
In rechtsoverweging 2.23 van het tussenvonnis van 31 januari 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] recht heeft op een schadevergoeding voor het staken van de werkzaamheden door [eiseres] vanaf 14 maart 2023 en dat zij de schade in deze procedure kan begroten. [gedaagde] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om haar schade te begroten en te onderbouwen door middel van een conclusie na tussenvonnis.
3.4.
[gedaagde] heeft aan deze instructie van de rechtbank niet voldaan. Op basis van de door [gedaagde] ingediende akte kan de schade door de rechtbank niet worden begroot. Artikel 6:97 BW bepaalt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zij dan wordt geschat. De door dit artikel aan de rechter geboden vrijheid houdt mede in dat hij bij de vaststelling van de schade niet gebonden is aan de gewone regels van stelplicht en bewijs [1] . De akte heeft dus niet tot gevolg dat, zoals [eiseres] meent, de schadevordering van [gedaagde] moet worden afgewezen omdat [gedaagde] haar schade onvoldoende heeft onderbouwd.
3.5.
De rechtbank moet zelf de schade begroten, maar hiervoor moet [gedaagde] voldoende aanknopingspunten bieden. De rechtbank kan dat op basis van de akte van [gedaagde] niet. Zo kan de rechtbank uit de akte van [gedaagde] niet afleiden welk schadebedrag zij concreet vordert. Daarnaast is het uitgangspunt voor het begroten van de door [gedaagde] geleden schade dat er een vergelijking wordt gemaakt van de kosten die voor [gedaagde] gemoeid zijn met de inzet van [eiseres] als [eiseres] niet zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en de kosten die voor [gedaagde] gemoeid zijn met de inzet van de door haar ingeschakelde aannemer(s) voor het werk dat van [eiseres] vanaf 14 maart 2023 is overgenomen. [gedaagde] had in haar conclusie dus moeten toelichten en onderbouwen:
Wat de omvang van het werk is dat [eiseres] in opdracht van [gedaagde] zou uitvoeren,
Welk deel van het overeengekomen werk op 14 maart 2023 door [eiseres] is voltooid, zodat kan worden vastgesteld voor welke werkzaamheden en voor welk bedrag deze werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd, en
Wat de eventuele meerkosten van de aannemer(s), die de werkzaamheden van [eiseres] vanaf 14 maart 2023 heeft (of hebben) verricht, zijn ten opzichte van de kosten van [eiseres] .
Dit heeft zij niet gedaan. [gedaagde] komt met ongefundeerde en onbegrijpelijke percentages en vermenigvuldigingsfactoren en de hiervoor genoemde benodigde onderbouwing ontbreekt. Om de schade in deze procedure te kunnen begroten of schatten, zou [gedaagde] een nieuwe conclusie moeten nemen, die wel aan voornoemde eisen voldoet.
3.6.
Maar inmiddels is het op basis van de door partijen ingediende akten duidelijk geworden dat het project waarvoor [eiseres] door [gedaagde] was ingeschakeld, niet is afgerond. Zo volgt uit productie 19 van [gedaagde] dat het project op 8 maart 2024 nog niet was afgerond en 33% van de werkzaamheden waarvoor [eiseres] door [gedaagde] was ingeschakeld nog moesten worden uitgevoerd. Dit is een nieuw feit voor de rechtbank. Er is door partijen (ook) discussie over de vaststelling van de toekomstige schade, namelijk de kosten voor het nog uit te voeren werk.
3.7.
Omdat er voor het begroten van de schade in deze procedure een nieuwe schriftelijke ronde zou moeten komen, waarin [gedaagde] wel correct de door haar geleden schade toelicht en onderbouwt, én de werkzaamheden waarvoor [eiseres] door [gedaagde] was ingeschakeld nog niet zijn afgerond en de daadwerkelijke schade daardoor nog niet volledig kan worden vastgesteld, is de rechtbank voornemens om de zaak met betrekking tot de begroting van de schade van [gedaagde] door te verwijzen naar de schadestaatprocedure. Zij komt hiermee terug op haar eerdere beslissing om de schade zelf te begroten. Teneinde een verassingsbeslissing te voorkomen, zal de rechtbank partijen de gelegenheid bieden zich bij akte uit te laten over dit voornemen.
3.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 3 juli 2024voor het nemen van een akte door beide partijen over het voornemen om de zaak met betrekking tot de begroting van de schade van [gedaagde] door te verwijzen naar de schadestaatsprocedure.
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
MvD5633

Voetnoten

1.HR 18 april 1986,