Beoordeling door de rechtbank
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
6. Met het besluit van 4 oktober 2021 heeft het college aan eiser de last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
7. De rechtbank zal de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Is de carport een bestaand bouwwerk in de zin van de beheersverordening?
8. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De carport is destijds omstreeks 2011/2012 zonder vergunning gebouwd en in stand gelaten. In 2016 is de carport vergroot en zijn er drie extra wanden aan toegevoegd. Sindsdien is de carport aan te merken als een berging. De vergroting is inmiddels weer ongedaan gemaakt. De drie extra wanden zijn gebleven.
9. De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen geen verschil van mening bestaat dat de carport destijds, onder de Wabo en de toenmalige op grond van de Wabo geldende regeling voor vergunningvrij bouwen, legaal kon worden gebouwd en in stand worden gelaten.
10. Ter plaatse geldt de (op 27 oktober 2016 vastgestelde) beheersverordening “De Meern Noord, Maximapark, Vogelenbuurt, Wittevrouwen”. Op grond van artikel 3 van de beheersverordening mogen bestaande bouwwerken worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. Artikel 1.10, onder b, van de beheersverordening bepaalt dat onder bestaande bouwwerken worden verstaan: bouwwerken die aanwezig zijn én bij of krachtens de Wabo zijn gebouwd (of nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen).
11. Het college is van mening dat door het toevoegen van de drie extra wanden en de inmiddels weer ongedaan gemaakte vergroting, geen sprake meer is van een bestaand bouwwerk als bedoeld in artikel 1.10, onder b, van de beheersverordening.
12. Steun voor dit standpunt vindt het college in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 maart 2021.In die uitspraak, die ging over het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning ter legalisering van de vergrote en tot berging verbouwde carport, oordeelde de afdeling dat: “
door het plaatsen van wanden in de carport, al dan niet met de uitbreiding daarvan, een nieuw bouwwerk, de berging, is ontstaan. Voor de vraag of de berging al dan niet omgevingsvergunningsvrij is, is niet relevant of de carport toen die werd gebouwd, omgevingsvergunningsvrij was.”
13. De Afdeling heeft deze uitleg gegeven in de zaak die ging over de aanvraag om omgevingsvergunning ter legalisering van de vergroting en verbouwing van de bestaande carport tot berging. De rechtbank volgt deze uitleg niet in deze handhavingszaak. Omdat de aangebrachte vergroting van de carport inmiddels ongedaan is gemaakt, bevindt deze zich - beoordeeld los van de drie aangebracht wanden - weer in dezelfde staat en omvang zoals deze toen omstreeks 2011/2012 is gerealiseerd. Omdat de carport - beoordeeld los van de drie extra aangebrachte wanden - zich in de staat bevindt zoals deze destijds legaal is gebouwd en aanwezig was, is de rechtbank van oordeel dat deze aangemerkt moet worden als een bestaand bouwwerk in de zin van artikel 1.10, onderdeel b, van de beheersverordening. Gelet hierop is de rechtbank verder van oordeel dat het in deze zaak alleen draait om de vraag of het aanbrengen van de drie extra wanden in de carport aangemerkt kan worden als ‘handelen in strijd met de beheersverordening’.
14. Omdat de rechtbank oordeelt dat de carport in zijn oorspronkelijke staat en omvang aangemerkt kan worden als een bestaand legaal bouwwerk, mag deze op grond artikel 3 van de beheersverordening vervangen worden door een bouwwerk van dezelfde afmetingen.
15. Met het aanbrengen van de drie extra wanden, wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan dit vereiste. Weliswaar is het toevoegen van drie wanden niet zo vergaand als het (geheel) ‘vervangen van het bouwwerk’, maar de afmetingen van het bouwwerk zijn hierdoor niet gewijzigd. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de wijze van meten, zoals die door artikel 2 van de beheersverordening wordt voorgeschreven. Tijdens de zitting heeft ook het college verklaard het er mee eens te zijn dat niet de inhoudsmaat bepalend is voor de vraag of de afmetingen van een bouwwerk wijzigen, maar dat de buitenwerks gemeten afmetingen hiervoor bepalend zijn. Door het toevoegen (of verwijderen) van wanden veranderen de buitenwerkse afmetingen niet.
16. Uit het voorgaande volgt de conclusie dat de rechtbank van oordeel is dat de carport aangemerkt moet worden als een bestaand bouwwerk in de zin van artikel 1.10, onderdeel b, van de beheersverordening. Door het daaraan toevoegen van drie extra wanden zijn de buitenwerkse afmetingen en daarmee dus de omvang niet gewijzigd. De rechtbank oordeelt om die reden dat er geen sprake is van strijd met artikel 3 van de beheersverordening en daarmee ook artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo niet is overtreden. Nu er geen sprake is van een overtreding van de beheersverordening was het college dus niet bevoegd om handhavend op te treden. Het college had het besluit dus niet mogen nemen. Het beroep is om die reden gegrond.
17. Tijdens de zitting heeft eiser zijn beroepsgrond ingetrokken dat de berging op grond van artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, zonder vergunning kon worden gerealiseerd. Deze beroepsgrond laat de rechtbank daarom onbesproken. Nu het beroep al gegrond is omdat het handhavingsbesluit onbevoegd is genomen, hoeft ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel geen bespreking meer.