ECLI:NL:RBMNE:2024:3838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
10748843 \ UC EXPL 23-7007
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen uit hoofde van een (onder)huurovereenkomst, leningsovereenkomst en gecedeerde vorderingen in het kader van een voorgenomen filmproductie

In deze zaak heeft [eiseres] B.V. [gedaagde] gedagvaard op 5 oktober 2023, met betrekking tot vorderingen uit hoofde van een (onder)huurovereenkomst, een leningsovereenkomst en gecedeerde vorderingen in het kader van een voorgenomen filmproductie. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 april 2024, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft op 29 mei 2024 uitspraak gedaan.

[eiseres] B.V. stelt dat zij een kantoorruimte huurt en dat zij een deel daarvan aan [gedaagde] heeft onderverhuurd. [gedaagde] heeft echter de huur niet betaald. Daarnaast heeft [onderneming] B.V. een lening van € 30.000,00 aan [gedaagde] verstrekt, die ook niet is terugbetaald. De vorderingen zijn gecedeerd aan [eiseres] B.V., die nu de betaling eist van in totaal € 92.387,01, inclusief wettelijke rente en kosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres] B.V. grotendeels toewijsbaar zijn. De vordering uit hoofde van de (onder)huurovereenkomst is toegewezen tot een bedrag van € 25.065,73. De vordering uit hoofde van de leningsovereenkomst is ook toegewezen, evenals de gecedeerde vorderingen van [B]. De totale te betalen som door [gedaagde] bedraagt € 73.024,48, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Tevens zijn buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van [eiseres] B.V.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [gedaagde] tot afwijzing van de claims en tot veroordeling van [eiseres] B.V. in de kosten afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10748843 \ UC EXPL 23-7007
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] B.V.,
gemachtigde: mr. J. van den Bos,
tegen
[gedaagde] , ook handelend onder de namen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] ,
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T. Ensink.

1.De procedure

1.1.
Op 5 oktober 2023 heeft [eiseres] B.V. [gedaagde] gedagvaard. Op 14 december 2023 is daarop een schriftelijke reactie ontvangen van [gedaagde] . Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald op 9 april 2024. Daaraan voorafgaand is op 27 maart 2024 nog een akte van [gedaagde] ontvangen en is op 29 maart 2024 nog een akte wijziging eis tevens houdende akte indiening aanvullende producties van [eiseres] B.V. ontvangen.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen van de zijde van [eiseres] B.V. [A] en gemachtigde mr. J. van den Bos. Van de zijde van [gedaagde] zijn verschenen [gedaagde] bijgestaan door tolk M.A. van der Kleij en gemachtigde
mr. T. Ensink. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De overwegingen van de kantonrechter

Wat is er aan de hand?
2.1.
[eiseres] B.V. is een onderneming die actief is op het gebied van food processing en hygiëne. [eiseres] B.V. huurt een kantoorruimte aan de [adres] in [plaats 2] . De aandelen van [eiseres] B.V. zijn in handen van [onderneming] B.V. De enige aandeelhouder van [onderneming] B.V. is de heer [A] (hierna: [A] ).
2.2.
De zoon van [A] is [B] (hierna: [B] ). [B] is cameraman en cinematograaf. Hij heeft een eenmanszaak met de handelsnaam [naam 4] . [A] is via [B] in contact gekomen met [gedaagde] .
2.3.
[gedaagde] heeft een eenmanszaak die zich volgens het Handelsregister bezighoudt met filmproductie, mediamontage, design en fotografie. [gedaagde] heeft met zijn eenmanszaak onder verschillende handelsnamen gehandeld. In de periode 3 februari 2021 tot 20 juli 2023 heeft [gedaagde] onder de naam [naam 5] gehandeld.
2.4.
[gedaagde] en [B] maakten – samen met vier anderen – deel uit van een samenwerkingsverband dat zich afficheerde onder de naam ‘ [naam 5] ’ en zich bezighield met het produceren van films. Een film die zou worden uitgebracht betrof ‘ [..] ’. In juli 2023 is het samenwerkingsverband beëindigd nadat [gedaagde] ervan werd beschuldigd dat hij zich onterecht gelden had toegeëigend en fraude zou hebben gepleegd.
2.5.
[eiseres] B.V. stelt dat zij, in het kader van de voorgenomen filmproductie, 100/232e deel van de door haar gehuurde kantoorruimte aan [gedaagde] heeft onderverhuurd. Tot op heden heeft [gedaagde] voor het gebruik hiervan de afgesproken huur niet betaald. [eiseres] B.V. stelt verder dat [onderneming] B.V. aan [gedaagde] , eveneens ten behoeve van de voorgenomen filmproductie, een lening heeft verstrekt van € 30.000,00. Daarbij is afgesproken dat dit bedrag met 10% rente zou worden terugbetaald op 28 augustus 2023, maar dat is niet gebeurd. De vordering van [onderneming] B.V. uit hoofde van de leningsovereenkomst is in september 2023 aan [eiseres] B.V. gecedeerd. Tot slot heeft [eiseres] B.V. vorderingen van [B] op [gedaagde] gecedeerd gekregen. [eiseres] B.V. heeft [gedaagde] herhaaldelijk aangeschreven met het verzoek de openstaande vorderingen te betalen, maar tot op heden heeft [gedaagde] dit niet gedaan. Teneinde haar verhaalsmogelijkheden zeker te stellen is [eiseres] B.V. tot conservatoire beslaglegging overgegaan.
2.6.
[eiseres] B.V. vordert veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van
  • € 43.547,99 aan achterstallige huur over de maanden juni 2022 tot en met maart 2024;
  • € 33.000,00 uit hoofde van de gecedeerde vordering van [onderneming] B.V. uit de leningsovereenkomst;
  • € 15.839,02 uit hoofde van gecedeerde vorderingen van [B] ;
totaal € 92.387,01 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2023, althans vanaf de dag van dagvaarden, alsmede alle deurwaarders- en beslagkosten ter hoogte van € 3.592,81 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.877,77.
Verder vordert zij veroordeling van [gedaagde] om vanaf april 2024 de maandelijkse huur ter hoogte van € 2.137,65 te betalen, zolang de (onder)huurovereenkomst voortduurt. Tot slot vordert zij veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.7.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij wil dat de vorderingen worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] B.V. in de kosten van deze procedure.
Wat is het oordeel van de kantonrechter?
2.8.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiseres] B.V. grotendeels toewijzen. Hierna wordt dit oordeel van de kantonrechter, per vordering, toegelicht.
Vordering uit hoofde van de (onder)huurovereenkomst
2.9.
De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen tot het betalen van de openstaande huurtermijnen voor het gebruik van het 100/232e deel van het door [eiseres] B.V. gehuurde kantoorpand aan de [adres] in [plaats 2] over de periode juni 2022 tot en met juli 2023. De overige gevorderde huurtermijnen worden afgewezen.
2.10.
[gedaagde] heeft toegelicht dat het samenwerkingsverband [naam 5] , waarvan hij deel uitmaakte, in de periode juni 2022 tot en met (medio) juli 2023 gebruik heeft gemaakt van het gehuurde, in het kader van de voorgenomen filmproductie. [gedaagde] erkent dat hij degene is die voor het samenwerkingsverband met [eiseres] B.V. afspraken heeft gemaakt over het gebruik van het gehuurde. Volgens [gedaagde] was het de bedoeling dat het samenwerkingsverband [naam 5] geformaliseerd zou worden, in die zin dat het ondergebracht zou worden in een besloten vennootschap. Zolang dat nog niet was gebeurd, was [gedaagde] – met instemming van de andere betrokkenen binnen het samenwerkingsverband – de persoon die de financiële zaken rondom de voorgenomen filmproductie op zich nam, zoals het regelen van kantoorruimte en de financiering. Volgens [gedaagde] was het de bedoeling dat de huur betaald zou worden van de financiering voor de filmproductie en was het nooit de bedoeling dat hij zich persoonlijk zou binden tot betaling van de huur.
2.11.
De kantonrechter begrijpt de stellingen van [gedaagde] zo dat het de bedoeling was dat het samenwerkingsverband [naam 5] , dat dus nog geformaliseerd diende te worden in die zin dat het ondergebracht zou worden in een besloten vennootschap, partij zou worden bij de huurovereenkomst. Het staat echter vast dat het samenwerkingsverband [naam 5] in die zin nooit is geformaliseerd. Artikel 2:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat – zolang de op te richten besloten vennootschap nog niet is opgericht en de rechtshandeling niet heeft bekrachtigd - degene die namens die vennootschap rechtshandelingen verricht hoofdelijk is verbonden tot nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dat [gedaagde] dat heeft gedaan staat vast. Dit betekent dat [gedaagde] de partij is die door [eiseres] B.V. aangesproken kan worden tot betaling van de huur voor het gebruik van 100/232e deel van de door [eiseres] B.V. gehuurde kantoorruimte.
2.12.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het eens zijn over de hoogte van de maandelijks verschuldigde huur zoals deze door [eiseres] B.V. is gesteld en door [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling is erkend. Partijen zijn het echter niet eens over het moment waarop de verschuldigde huur zou moeten worden betaald. Het staat vast dat partijen hebben afgesproken dat de overeengekomen maandelijkse huurprijs in eerste instantie niet maandelijks, maar op een later moment (met terugwerkende kracht tot juni 2022) mocht worden betaald. De achterliggende gedachte hiervan was dat er de eerste maanden nog geen middelen waren om de huur te betalen, omdat eerst financiering verkregen moest worden voor de voorgenomen filmproductie. De kantonrechter begrijpt dat volgens [eiseres] B.V. de huur moest worden betaald op het moment dat de financiering ter overbrugging van de eerste kosten van de film (de brugfinanciering) zou zijn ontvangen. [eiseres] B.V. heeft onderbouwd en onweersproken gesteld dat de brugfinanciering op 1 juli 2023 (in ieder geval) was ontvangen. [gedaagde] lijkt echter te stellen – maar zijn stellingen hierover lopen uiteen – dat het de bedoeling was dat de huur pas hoefde te worden betaald op het moment dat de volledige financiering voor de gehele filmproductie zou zijn ontvangen. [gedaagde] heeft deze stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd. Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter het ervoor houdt dat partijen hebben afgesproken dat de huur over de periode juni 2022 tot 1 juli 2023 op 1 juli 2023 zou worden gefactureerd (en dus ook moest worden betaald) en de huur daarna per maand zou worden gefactureerd (en betaald).
2.13.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op artikel 6:58 van het BW. Volgens [gedaagde] is het geheel aan [eiseres] B.V. (en [A] en [B] ) te wijten dat [gedaagde] de (openstaande) huur niet kan betalen. [gedaagde] stelt dat zij zich herhaaldelijk lasterlijk hebben uitgelaten over de vermeende fraude door [gedaagde] . De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] B.V. (en [A] en [B] ) derden, waaronder financiers, hebben geïnformeerd over het vermeende gerucht dat [gedaagde] zich onterecht gelden heeft toegeëigend en fraude heeft gepleegd. Als gevolg hiervan heeft de financiering en de filmproductie vertraging opgelopen en zullen de kosten voor de film een stuk hoger uitvallen, aldus [gedaagde] . Echter, in deze procedure kan niet worden vastgesteld wat er in dat verband gebeurd is en in hoeverre het door [gedaagde] genoemde gerucht in strijd is met de waarheid, waardoor – als al moet worden aangenomen dat [eiseres] B.V. (en [A] en [B] ) derden heeft geïnformeerd over dit vermeende gerucht – ook niet kan worden vastgesteld of en zo ja in hoeverre [eiseres] B.V. zich (ten onrechte) lasterlijk heeft uitgelaten over [gedaagde] . Het beroep op artikel 6:58 BW slaagt hierdoor niet.
2.14.
Het voorgaande betekent dat de verschenen huurtermijnen tot en met maart 2024, zoals gevorderd, in beginsel toewijsbaar zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter is het echter in strijd met de redelijkheid om [gedaagde] ook na juli 2023 nog te houden aan de tussen partijen tot stand gekomen huurovereenkomst, gelet op de omstandigheden van dit geval. Het staat immers vast dat het gehuurde in gebruik is genomen voor en door het samenwerkingsverband [naam 5] in het kader van een voorgenomen filmproductie, en dat dit samenwerkingsverband medio juli 2023 is beëindigd. Hoewel in deze procedure niet kan worden vastgesteld aan wie die beëindiging is toe te rekenen en evenmin duidelijk is geworden of [gedaagde] op dit moment nog toegang heeft tot het gehuurde, volgt uit de verwijten die [eiseres] B.V. [gedaagde] maakt wel dat [gedaagde] niet meer welkom is in het gehuurde, althans in ieder geval dat hij daar niet meer zijn werk kan doen. De stelling van [eiseres] B.V. ter zitting dat dit anders is, acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden niet aannemelijk. Nu het gehuurde feitelijk aan [gedaagde] niet beschikbaar wordt gesteld, is hij evenmin gehouden tot betaling van de huurtermijnen na juli 2023.
2.15.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] B.V. uit hoofde van de (onder)huurovereenkomst tot een bedrag ter hoogte van € 25.065,73 zal worden toegewezen.
Gecedeerde vordering uit hoofde van de leningsovereenkomst
2.16.
De (gecedeerde) vordering uit hoofde van de leningsovereenkomst is toewijsbaar.
[gedaagde] erkent dat hij op 28 december 2022 een leningsovereenkomst heeft gesloten met [onderneming] B.V. en in die overeenkomst de afspraak is opgenomen dat het geleende bedrag (€ 30.000,00) vermeerderd met 10% rente op 28 augustus 2023 zou worden terugbetaald. Weliswaar is [naam 5] “
a private company established under Dutch law” als de lenende partij opgenomen in de overeenkomst, maar gelet op het feit dat [naam 5] op dat moment geen besloten vennootschap was en dat ook niet is geworden, geldt dat [gedaagde] op grond van artikel 2:203 lid 2 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de vordering uit de leningsovereenkomst. Bovendien handelde [gedaagde] op dat moment van zijn eenmanszaak, heeft hij de leningsovereenkomst ook in privé getekend én heeft hij het geld ook op zijn privérekening ontvangen, zodat hij ook op grond daarvan persoonlijk aansprakelijk is tot terugbetaling van de lening.
2.17.
[eiseres] B.V. heeft onderbouwd en onweersproken gesteld dat zij de vordering uit de leningsovereenkomst gecedeerd heeft gekregen van [onderneming] B.V. Dit leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] B.V. tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 33.000,00 uit de leningsovereenkomst wordt toegewezen.
2.18.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat het niet redelijk is om [gedaagde] te houden aan de in de leningsovereenkomst genoemde aflossingsdatum van 28 augustus 2023, omdat deze datum is opgenomen in de veronderstelling dat de gehele financiering op dat moment rond zou zijn, maar dat blijkt nu niet het geval te zijn. Aan dit verweer wordt echter voorbij gegaan nu in de overeenkomst is opgenomen dat de terugbetaling van het geleende bedrag en de toepasselijke rente onder alle omstandigheden door de lener wordt gegarandeerd, ook wanneer de operationele financiering niet doorgaat.
Gecedeerde vordering [B]
2.19.
[eiseres] B.V. vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de volgende door [B] aan [eiseres] B.V. gecedeerde vorderingen:
€ 880,28 voor de huur van de opslagruimte voor de maand juli 2023;
€ 12.310,00 voor door [A] in mei en juni 2023 verrichte werkzaamheden;
€ 1.327,30 kosten huur huis in [plaats 3] ;
€ 1.321,45 reiskosten [naam 5] / [naam 3] .
2.20.
De verschuldigdheid van de gecedeerde vordering onder 1 wordt door [gedaagde] betwist. Volgens [gedaagde] had hij die maand geen toegang meer had tot de opslagruimte. Dit is door [eiseres] B.V. niet weersproken. De vordering tot betaling van de huur voor de opslagruimte voor de maand juli 2023 wordt daarom afgewezen.
2.21.
De verschuldigdheid van de vorderingen onder 2 tot en met 4 wordt door [gedaagde] niet betwist, zodat deze toewijsbaar zijn.
2.22.
[gedaagde] heeft ten aanzien van deze vorderingen een beroep gedaan op verrekening met de schade die hij stelt dat hij heeft geleden door het onrechtmatig handelen van [B] Volgens [gedaagde] heeft [B] onrechtmatig gehandeld door zich herhaaldelijk lasterlijk uit te laten over de vermeende fraude van [gedaagde] , met als gevolg dat de productie van de film vertraging heeft opgelopen. Echter, zoals hiervoor overwogen kan niet worden vastgesteld dat [B] zich herhaaldelijk lasterlijk heeft uitgelaten over de vermeende fraude van [gedaagde] . Evenmin kan in deze procedure worden vastgesteld dat en hoeveel schade [gedaagde] zou hebben geleden en dat dit [eiseres] B.V. kan worden verweten. Het beroep op verrekening slaagt daardoor niet.
2.23.
Het voorgaande betekent dat de gecedeerde vordering van [B] toewijsbaar is tot een bedrag van € 14.958,75.
Conclusie
2.24.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] aan [eiseres] B.V. een bedrag moet betalen ter hoogte van € 73.024,48.
Wettelijke rente
2.25.
Omdat [gedaagde] te laat is met het betalen van het bedrag van € 73.024,48 is hij hierover wettelijke rente verschuldigd. De kantonrechter zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding. [eiseres] B.V. heeft niet toegelicht waarom de wettelijke rente moet worden toegewezen vanaf 14 augustus 2023, zoals zij (primair) heeft gevorderd.
Buitengerechtelijk incassokosten
2.26.
[eiseres] B.V. maakt ook aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Ten aanzien van de toewijsbare door [B] aan [eiseres] B.V. gecedeerde vorderingen kan niet worden vastgesteld dat [eiseres] B.V. buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, zodat de ten aanzien van die vorderingen gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Ten aanzien van de overige toewijsbare vorderingen overweegt de kantonrechter dat [eiseres] B.V. voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief, dat is € 1.355,66.
Beslagkosten
2.27.
[eiseres] B.V. vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Het ligt op de weg van [gedaagde] om (gemotiveerd) te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen, dat een dergelijke uitzonderingsgrond zich voordoet. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan, zodat de beslagkosten toewijsbaar zijn.
2.28.
[eiseres] B.V. heeft een kostenoverzicht van de deurwaarder overgelegd, maar de kosten die hierop staan vermeld wijken af van de kosten van de overgelegde deurwaardersexploten voor het leggen van het beslag. Omdat [eiseres] B.V. niet heeft toegelicht waar dit verschil vandaan komt, zal de kantonrechter uitgaan van de kosten van de overgelegde deurwaardersexploten. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter de beslagkosten vaststelt op € 1.469,95 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 griffierecht en € 815,00 voor salaris gemachtigde (1,0 rekest x € 815,00). De beslagkosten zijn dan in totaal € 2.960,95. Het griffierecht dat [eiseres] B.V. heeft betaald voor het beslagrekest wordt in mindering gebracht op het in deze procedure verschuldigde griffierecht en zal door de kantonrechter bij de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten worden betrokken als hierna volgend.
Proceskosten
2.29.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
De proceskosten van [eiseres] B.V. worden begroot op:
- dagvaarding € 110,55
- griffierecht € 733,00 ( € 1.409,00 minus € 676,00)
- salaris gemachtigde € 1.630,00 (2 punten x tarief € 815,00)
- nakosten
€ 135,00(plus de kosten van betekening zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.608,55

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] B.V. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 73.024,48 met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2023 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] B.V. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.355,66 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] B.V. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de gemaakte beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.960,95,95;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] B.V., begroot op € 2.608,55, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.