Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- het verzoekschrift van 22 november 2023, met producties,
- het verweerschrift, met productie,
- de mondelinge behandeling op 19 maart 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [verzoekster] , met aanvullende producties 18 tot en met 22.
2.De beoordeling
‘bijna helemaal achterin’de bus zat. Hij verklaarde tegenover de politie dat hij dacht dat het geluid dat hij hoorde van achteruit de bus kwam en dat hij achterom keek toen hij de klap hoorde:
‘In mijn beleving stond deze vrouw gewoon stil en te wachten op de bus. Zij stond als enigste op het tussenstuk. De vrouw wilde mijn kant op komen. Zo stond ze in elk geval te wachten.’Op het moment dat de bus passeerde, benam de bus haar het zicht op [verzoekster] , zodat [C] niets kan zeggen over het ongeval zelf:
‘Ik zag dat de bus ons voorbij reed en hoorde ineens een harde klap. Direct nadat de bus gepasseerd was zag ik de vrouw, welke eerder stond te wachten, op de grond vallen.’In het voorlopig getuigenverhoor heeft [C] verder nog verklaard dat [verzoekster]
‘rustig en nietsvermoedend [stond] te wachten tot het stoplicht op groen zou springen. (..) Volgens mij stond mevrouw er al toen ik aan kwam. Dit weet ik niet zeker meer. Ze stond stil, meer weet ik niet meer.’
‘Ik zag links fietsers staan en heb de kruising bekeken en ben doorgereden. (..) Ik zag verder niemand bewegen rondom de kruising en ben dus doorgereden idrv de Vleutenseweg. (..)’In het voorlopig getuigenverhoor heeft hij verklaard dat hij geen gekke dingen heeft gezien. Hij kon zich vaag herinneren dat er links van de weg (dus aan de andere kant dan waar [verzoekster] stond) mensen stonden, maar kon zich niet herinneren of er rechts mensen stonden. Wel verklaarde hij dat hij van tevoren ‘overzichtelijk gekeken’ had en dat hij zeker wel naar links en rechts kijkt in zo’n situatie. Had [verzoekster] (veel) te ver naar voren gestaan toen [A] aan kwam rijden, dan had hij haar naar verwachting zeker opgemerkt. Getuige [C] verklaarde bij de politie bovendien tot twee keer toe dat [verzoekster]
‘op het tussenstuk’stond te wachten. Daarbij komt nog dat op afbeelding 2 en 3 te zien is dat de stopstreep voor fietsers ruim vóór de overgang van fietsoversteekplaats naar weg (rood naar zwart wegdek) ligt. Ook het stoplicht zelf staat ruim voor die overgang. Gelet op dit alles zijn er geen aanwijzingen dat [verzoekster] te ver naar voren stond en dat [A] dat had moeten opmerken en zijn plaats op de weg daarop had moeten aanpassen.