ECLI:NL:RBMNE:2024:3807

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23/3337
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en compensatie in het kader van de toeslagenaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen behandeld. Eiseres verzoekt om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2018, na eerder een compensatie van € 30.000,- voor de jaren 2010 en 2011 te hebben ontvangen. De rechtbank heeft op 13 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden om verweerder de gelegenheid te geven een overzicht van de kinderopvangbeschikkingen te verstrekken, wat op 18 maart 2024 is gebeurd.

Eiseres heeft in haar beroep aangevoerd dat het toeslagjaar 2012 ten onrechte niet is meegenomen in de herbeoordeling. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat er compensatiegronden voor het jaar 2012 aanwezig zijn. De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst/Toeslagen in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat er voor het jaar 2012 geen bijzonderheden zijn geconstateerd die een herbeoordeling rechtvaardigen. Eiseres heeft ook het beroep voor het toeslagjaar 2018 laten vallen, omdat dit jaar niet in de bezwaargronden was genoemd.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder om geen herbeoordeling plaats te laten vinden van haar recht op kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar voor 2012 en 2018.
1.1.
In het primaire besluit van 5 oktober 2021 heeft verweerder de compensatie voor de jaren 2010 en 2011 vastgesteld op een bedrag van € 30.000,-. Met het bestreden besluit van 9 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Op de zitting heeft de rechtbank de verdere behandeling van de zaak aangehouden om verweerder in de gelegenheid de stellen een overzicht te verstrekken van de genomen kinderopvangbeschikkingen.
1.3.
Verweerder heeft op 18 maart 2024 het gevraagde overzicht aan de rechtbank overgelegd.
1.4.
Eiseres heeft bij brief van 30 maart 2024 hierop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft op 10 april 2024 het onderzoek gesloten en bepaald dat binnen zes weken uitspraak wordt gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 18 november 2019 en verzoek ingediend om herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2010 tot en met 2016. Na een herbeoordeling van de situatie van eiseres heeft verweerder in het bestreden besluit geconcludeerd dat zij een compensatiebedrag van € 30.000,- toegekend krijgt voor de jaren 2010 en 2011. Eiseres is daartoe op 31 maart 2023 gehoord door de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC). De BAC heeft verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren omdat niet is gebleken dat verweerder onjuiste bedragen zou hebben gehanteerd voor de compensatieberekening. Het advies van de BAC is door verweerder gevolgd.
Achtergrond
3. Vanwege de zogenoemde toeslagenaffaire heeft de Staat verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. De compensatie en tegemoetkoming worden door verweerder toegekend. Het herstelproces wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), namens het bestuursorgaan Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank stelt vast dat het compensatiebesluit dat hier in het geding is, gebaseerd is op de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) en de beleidsregels zoals neergelegd in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken. Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie Toeslagen (hierna: Wht) van kracht. Voornoemde compensatieregeling is met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen, die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres verzoekt allereerst om al hetgeen zij in de bestuurlijke (voor)fase heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder ontkent eiseres dat verweerder het toeslagjaar 2012 op haar aangeven niet hoefde mee te nemen bij de definitieve beschikking, of dat zij (later) zou hebben ingestemd met het standpunt dat het toeslagjaar 2012 geen herbeoordeling behoefde. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat zij expliciet heeft verzocht om een herbeoordeling voor het toeslagjaar 2012. Eiseres heeft in dat jaar namelijk te maken gehad met terugvorderingsbesluiten. Daar komt bij dat volgens eiseres haar werkelijke schade hoger is dan de uitgekeerde forfaitaire compensatie. Eiseres stelt ook dat ze medische klachten heeft ondervonden van alle terugvorderingen. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte het toeslagjaar 2018 niet heeft betrokken bij de herbeoordeling. Ook in dit jaar heeft zij te maken gehad met terugvorderingsbesluiten.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder voor de motivering van dat besluit verwezen naar het advies van de BAC. De BAC heeft in haar oordeel enkel gekeken naar de toeslagjaren 2010 en 2011. Verweerder vindt verder dat het bestreden besluit op goede gronden is vastgesteld. Ook stelt verweerder dat het bestreden besluit op zorgvuldige wijze en gemotiveerd tot stand is gekomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bezwaargronden als herhaald en ingelast beschouwen
6. De rechtbank overweegt dat, voor zover eiseres hetgeen zij in de bezwaarfase heeft aangevoerd en in beroep als herhaald en ingelast wenst te beschouwen, zij hieraan voorbij gaat. Nu verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op de bezwaargronden heeft gereageerd, had het op de weg van eiseres gelegen om gemotiveerd te betogen op welke punten het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. Voor zover zij dat in beroep wel heeft gedaan, wordt dat hierna besproken.
Toeslagjaar 2012
7.1
Eiseres ontkent dat verweerder het toeslagjaar 2012 volgens haar niet hoefde mee te nemen bij de definitieve beschikking, of dat zij ermee zou hebben ingestemd dat het toeslagjaar 2012 geen herbeoordeling behoefde. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat zij expliciet heeft verzocht om een herbeoordeling voor het toeslagjaar 2012. De rechtbank stelt vast dat het jaar 2012 niet is genoemd in de gronden van bezwaar en daarom niet is meegenomen in de herbeoordeling ten behoeve van de bezwaarprocedure. De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaring van eiseres afgelegd ter zitting onvoldoende is om aan te nemen dat zij niet zou hebben ingestemd met het buiten toepassing laten van het toeslagjaar 2012 bij de herbeoordeling door verweerder. De rechtbank ziet namelijk geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in het dossier aanwezige belnotitie van 14 juni 2021 [1] , die is opgesteld door de persoonlijk zaakbehandelaar van eiseres. Daaruit blijkt dat de persoonlijk zaakbehandelaar ten behoeve van het verzoek om herbeoordeling heeft aangegeven dat er over het jaar 2012 geen compensatiegronden door hem gevonden zijn. Op aangeven van de beoordelaar heeft de persoonlijk zaakbehandelaar daarna contact opgenomen met eiseres, zijn standpunt over het ontbreken van compensatiegronden aan haar uitgelegd, en gevraagd of zij op grond daarvan wil afzien van een herbeoordeling van 2012. Eisers zou hier wat wantrouwend op hebben gereageerd, waarop de zaakbehandelaar haar de betreffende informatie heeft toegestuurd, zodat eiseres aan de hand daarvan zelf op een later moment de beslissing kan maken om 2012 te laten herbeoordelen of niet. Op 14 juni 2021 heeft eiseres volgens de zaakbehandelaar laten weten geen herbeoordeling van 2012 te wensen. Op de zitting heeft eiseres het inhoudelijke contact met haar zaakbehandelaar en de gang van zaken zoals geschetst in de belnotitie bevestigt, maar heeft zij aangegeven niet meer te weten wat zij uiteindelijk voor beslissing heeft genomen.
7.2
Verweerder heeft tijdens de zitting voldoende gemotiveerd aangegeven dat er voor het jaar 2012 inderdaad geen bijzonderheden of onregelmatigheden zijn geconstateerd en dat er daarmee dus ook geen compensatiegronden aanwezig waren om tot een herbeoordeling over te gaan. Dit is de rechtbank ook gebleken uit de aanvullende stukken die op verzoek van de rechtbank door verweerder zijn gestuurd op 18 maart 2024. Dat eiseres te maken heeft gehad met terugvorderingen over het toeslagjaar 2012 blijkt niet uit de stukken. Eiseres heeft dit verder ook niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
Toeslagjaar 2018
8. Eiseres heeft tijdens de zitting aangeven deze beroepsgrond laten vallen, nadat de rechtbank ter sprake bracht dat dit jaar zowel in het verzoek om herbeoordeling als in de bezwaargronden niet is genoemd, en verweerder het daarom niet heeft meegenomen in de herbeoordeling, ook niet ten behoeve van het bezwaar. De grond behoeft daarom geen bespreking.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Ait-Imchi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Productie 3 en 45 in de stukken van verweerder, het e-mailverkeer tussen de persoonlijk zaakbehandelaar en de beoordeling is opgenomen in productie 45 van de stukken.