ECLI:NL:RBMNE:2024:3805

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
C/16/576528/KG ZA 24-290
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende opheffing conservatoir beslag en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2024, is een kort geding aan de orde waarin [eiser sub 1] c.s. de curator, mr. Elisabeth Henriette Bruggink, heeft aangeklaagd. De eisers vorderen de opheffing van een conservatoir beslag dat door de curator is gelegd op een woning, welke woning is verkocht aan de heer [B] voor € 1.100.000. De curator heeft het beslag gelegd in het kader van een faillissement van [onderneming] B.V., waarbij [eiser sub 1] als bestuurder aansprakelijk is gesteld voor het faillissementstekort. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om opheffing van het beslag eerder door de rechter-commissaris is afgewezen, en dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. feitelijk neerkomen op een verkapt hoger beroep. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen evidente juridische of feitelijke misslag is die een doorbreking van de eerdere beslissing rechtvaardigt. Bovendien zijn de aannames van [eiser sub 1] c.s. over de homologatie van het ontwerpakkoord en de verkoopprijs van de woning onvoldoende onderbouwd. De subsidiaire vordering tot uitstel van de verificatievergadering is ingetrokken, omdat alleen de rechter-commissaris hierover beslist. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af en veroordeelt hen in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/576528 / KG ZA 24-290
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 17 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s. en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
advocaat: mr. G. Boot te Utrecht,
tegen
MR. ELISABETH HENRIETTE BRUGGINK,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [onderneming] B.V.,
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Utrecht.
De zaak wordt behandeld door mr. D. Wachter, voorzieningenrechter, en mr. J.J. Overbosch als griffier.
- [eiser sub 1]
- [A] , adviseur van [eiser sub 1]
- mr. Boot
- de curator
- mr. Kerkdijk
- de heer [B] (de koper van de woning)
- mevrouw [C] , adviseur van [B] .
De voorzieningenrechter stelt vast dat door partijen de volgende stukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 11 juni 2024 met producties 1 tot en met 4
- de door [eiser sub 1] c.s. op 14 juni 2024 ingediende producties 5 tot en met 12
- de door de curator op 14 juni 2024 ingediende producties 1 tot en met 8
- de door de curator op 17 juni 2024 ingediende productie 9.

1.Inleiding

1.1.
De curator heeft op 18 december 2020 conservatoir beslag laten leggen op de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] (hierna: de woning). Dit beslag is gelegd voor de vorderingen die de curator heeft op – onder meer – [eiser sub 1] als (statutair dan wel feitelijk) bestuurder van haar failliet [onderneming] B.V. Bij arrest van 3 oktober 2023 is [eiser sub 1] door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot betaling van het gehele faillissementstekort (op te maken bij staat) en tot betaling van een voorschot van € 300.000,00 uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Tegen het arrest van het hof is geen cassatieberoep ingesteld.
1.2.
Op 18 juni 2024 zal in het faillissement de verificatievergadering plaatsvinden, waarin onder meer zal worden gestemd over een ontwerp-schuldeisersakkoord (hierna: het ontwerpakkoord). De middelen voor de uitbetalingen in dat ontwerpakkoord zullen grotendeels uit de verkoopopbrengst van de woning moeten komen. De woning is op 11 juni 2024 verkocht aan de heer [B] voor € 1.100.000 kosten koper, maar kan vanwege het beslag niet worden geleverd. De curator weigert het conservatoir beslag op te heffen. [eiser sub 1] c.s. heeft de rechter-commissaris op grond van artikel 69 Faillissementswet verzocht om de curator te bevelen om het conservatoire beslag op te heffen, maar dat verzoek is op 11 juni 2024 afgewezen door de rechter-commissaris. [eiser sub 1] c.s. vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter de curator alsnog gelast om (primair) het conservatoir beslag op te heffen en (subsidiair) om de verificatievergadering van 18 juli 2024 uit te stellen, met dwangsommen, kosten en uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beslissingen.
1.3.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

2.De beoordeling

2.1.
Doorkruising van de afwikkeling van het onderhavige faillissement door de voorzieningenrechter kan alleen aan de orde zijn als er sprake is van een evidente feitelijke en/of juridische misslag bij die afwikkeling, i.c. de beslissing van de rechter-commissaris van 11 juni 2024 op het door [eiser sub 1] c.s. ingediende verzoek op grond van artikel 69 Faillissementswet.
2.2.
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat daarvan sprake is en evenmin dat er, zoals [eiser sub 1] c.s. heeft betoogd, evident onrechtmatig door de curator is gehandeld. Reeds hierom moeten de vorderingen worden afgewezen nu er feitelijk sprake is van een verkapt hoger beroep, dit terwijl er volgens de stellingen van [eiser sub 1] c.s. zelf nog hoger beroep open staat tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 11 juni 2024. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat het hier een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang betreft.
2.3.
Inhoudelijk overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. In de kern komt het betoog van [eiser sub 1] c.s. erop neer dat uitgegaan moet worden van homologatie van het ontwerpakkoord dat door hem ter griffie is gedeponeerd in combinatie met de stelling dat het door de curator beslagen registergoed niet meer zal opbrengen dan de door [eiser sub 1] c.s. gerealiseerde koopprijs. Met de curator is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze twee aannames van [eiser sub 1] c.s. dan wel speculatief dan wel onvoldoende onderbouwd zijn en dus niet kunnen rechtvaardigen dat het beslag wordt opgeheven. Niet uit te sluiten valt immers dat de curator op basis van de onherroepelijke veroordeling van [eiser sub 1] tot betaling van het gehele faillissementstekort de rechtbank ervan zal overtuigen – voor zover de rechtbank niet reeds op andere gronden tot dat oordeel komt – dat homologatie van het voorliggende ontwerpakkoord moet worden afgewezen. Ten aanzien van het tweede element; de koopprijs, is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat met deze koopprijs, die meer dan 10% onder de in opdracht van [eiser sub 1] getaxeerde waarde ligt, het maximaal haalbare resultaat voor de boedel wordt gerealiseerd. Opheffing van het beslag zou in het geval dat er geen homologatie van het ontwerpakkoord plaatsvindt tot onomkeerbare gevolgen leiden. Anders gezegd: met de nu voorliggende te realiseren overwaarde wordt onvoldoende zekerheid gesteld voor de vorderingen van de boedel.
2.4.
De subsidiaire vordering tot uitstel van de verificatievergadering is ter zitting ingetrokken, omdat het niet de curator maar alleen de rechtercommissaris is die beslist over uitstel van verificatievergaderingen.
2.5.
[eiser sub 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van curator worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00
2.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af,
3.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.