ECLI:NL:RBMNE:2024:3804

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
16/030096-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling met mes

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986 te Iran, die beschuldigd werd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat er onvoldoende wettig bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, die stelde dat de verdachte hem met een mes in de hartstreek had gestoken, niet werd ondersteund door ander bewijs in het dossier. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, omdat hij het slachtoffer met een mes in de arm had gestoken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling voor zijn harddrugsverslaving. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld en aangaf hulp te willen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/030096-24 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 18 juni 2024

in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] (Iran),/
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Matherus-Meijers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair
op 25 januari 2024 in Almere heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven;
subsidiair
op 25 januari 2024 in Almere heeft geprobeerd om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] ;
meer subsidiair
op 25 januari 2024 in Almere [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2
op 25 januari 2024 in Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en subsidiair en feit 2 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van aangever. Er is geen steunbewijs voor de verklaring van aangever op dit punt. Ook kan niet worden vastgesteld vanaf welke afstand verdachte een stekende beweging zou hebben gemaakt en in welke positie aangever op dat moment zou hebben gestaan. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat er sprake zou zijn een aanmerkelijke kans op de dood van aangever dan wel zwaar lichamelijk letsel bij aangever.

Het oordeel van de rechtbank

Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair en feit 2

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair (poging doodslag) en subsidiair (poging zware mishandeling) en feit 2 tenlastegelegde (bedreiging) heeft begaan, en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft de ten laste gelegde handelingen ontkend. De verklaring van aangever dat verdachte hem met een mes in zijn hartstreek probeerde te raken wordt niet ondersteund door andere stukken in het dossier. Dat is, zoals hierna uit de bewezenverklaring zal blijken, anders voor het steken met een mes in de arm van aangever door verdachte. Het enkele steken met het mes in de arm van aangever is echter onvoldoende om daaruit af te leiden dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – ook het opzet had om aangever te doden, dan wel om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat kan anders zijn, indien uit het dossier voldoende duidelijk zou blijken onder welke omstandigheden het steekincident plaats heeft gevonden. Deze duidelijkheid kan op grond van het voorliggende dossier echter niet worden verkregen. Daarom kan niet kan worden vastgesteld dat verdachte met het steken in de arm van aangever een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring deze feiten.
Bewijsmiddelen feit 1 meer subsidiair [1]
[slachtoffer]heeft op 26 januari 2024 aangifte gedaan. Hij heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: Almere [2]
V: Hoe heet de huurder?
A: [verdachte] en [verdachte] .
[de rechtbank begrijpt: verdachte]
V: Is dit ook de persoon die je gestoken heeft?
A: Ja dat is hem.
V: Wat is er gisteren precies gebeurd?
A: Hij haalde twee messen tevoorschijn. [3] Toen pakte ik zijn handen beet omdat hij wilde steken. Omdat ik verdovende middelen gebruikte was ik niet sterk genoeg en brak hij los. Zodra zijn rechterhand los liet ging hij mij steken.
V: Werd je met de punt of snijkant van het mes geraakt?
A: De punt van het mes kwam in mijn linkerarm. [4]
Verbalisant [verbalisant 1]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd:
Ik hoorde [A] het volgende verklaren:
[verdachte]
[de rechtbank begrijpt: verdachte]had ruzie met een andere man. Ze zijn op een gegeven moment naar buiten gegaan uit de woning terwijl ze ruzie hadden. Ineens kwam de andere man de woning in gerend en gooide hij de deur dicht. Ik zag dat de andere man de voordeur dicht hield voor [verdachte] . Ik zag dat de man een wond had op zijn arm. Kort daarna kwam [verdachte] binnen en zag ik dat hij een mes in zijn handen had. [5]
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik opende de deur en zag direct een grote vleeswond op de linkerarm van de man en ik hoorde hem schreeuwen dat hij bang was. Ik herkende de man als [slachtoffer] . Ik hoorde [slachtoffer] zeggen, in het Engels, dat hij gestoken was door de bewoner van [adres 1] . Ik vroeg [slachtoffer] of dit [verdachte] betrof. Ik hoorde hem zeggen: “Ja, die man die hiernaast woont. Hij had twee messen.” [6]
Ik heb [slachtoffer] hierna direct onderzocht aan zijn verwondingen. Ik zag op zijn linker onderarm een snee van ongeveer 5 centimeter lang. Ik zag dat zijn linker onderarm bedekt was met bloed. Ik hoorde [slachtoffer] meermaals, luidkeels, schreeuwen dat hij veel pijn had. [7]

Bewijsoverweging feit 1 meer subsidiair

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangever zichzelf het letsel in zijn arm heeft toegebracht waarbij aangever geïnstrueerd zou zijn door twee personen die als getuigen zijn gehoord. Volgens verdachte hebben deze drie personen samengespannen om hem in de val te lokken. De rechtbank is van oordeel dat dit door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden en schuift dit terzijde. Nog daargelaten dat verdachte eerst anders heeft verklaard en het op zich al onaannemelijk is dat iemand zichzelf met een mes op deze wijze een zware verwonding toebrengt om vervolgens in geveinsde paniek van balkon tot balkon te vluchten en aldaar om hulp te roepen, zijn in het procesdossier nergens aanknopingspunten te vinden voor het scenario dat verdachte schetst. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (meer subsidiair) ten laste gelegde mishandeling van aangever.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 januari 2024 te Almere [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes te steken in de arm.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • dagbesteding;
  • meewerken aan schuldhulpverlening.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, overschrijdt. De raadsvrouw acht een taakstraf, met een fors voorwaardelijk deel, passend.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer met een mes in de arm te steken. Dit is een ernstig feit, de foto’s van het letsel laten een erg nare en bloedende wond zien waarvan het slachtoffer veel pijn aan moet hebben gehad. Het slachtoffer is ook erg angstig geweest voor verdachte, hij is over een balkon heen geklommen naar een ander balkon om aan verdachte te ontkomen en heeft vanuit daar om hulp geroepen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook leidt een dergelijk ernstig geweldsdelict tot gevoelens van onveiligheid in de directe omgeving en in de samenleving als geheel. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 mei 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een rapport van Reclassering Nederland van 1 mei 2024, opgemaakt door T. Jaarsveld, reclasseringswerker;
- een voortgangsverslag van Tactus Verslavingszorg, opgemaakt door [B] .
Uit het rapport van de reclassering volgt dat er bij verdachte sprake is van een harddrugsverslaving die zeer op de voorgrond staat in het leven van verdachte. Verdachte zegt hiervoor behandeling te willen en zijn leven in positieve zin te willen veranderen. Verdachte heeft voornamelijk sociale contacten met andere harddrugsgebruikers.
Omdat verdachte het tenlastegelegde ontkent kan de reclassering het risico op recidive niet inschatten en geen passend plan van aanpak maken om recidive te verminderen. Desalniettemin ziet de reclassering dat verdachte veel problemen heeft en een andere levensstijl wil aanmeten maar onvoldoende in staat is om zelfstandig hulp te organiseren en zich aan een hulpverleningsplan te houden. De reclassering adviseert dan ook om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • dagbesteding;
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
Uit het voortgangsverslag van de reclassering volgt dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis die op 8 mei 2024 is ingegaan moeite heeft met het nakomen van afspraken. Het is de reclassering niet duidelijk of dit voortkomt uit onwil of uit onmacht. Verdachte heeft ter terechtzitting wel aangegeven geholpen te willen worden.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare strafzaken zijn opgelegd. Verdachte heeft al 105 dagen in voorarrest gezeten voordat hij werd geschorst. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte nu gemotiveerd is om zich te laten behandelen en zijn leven een positieve wending te willen geven. Dit maakt dat de rechtbank het niet passend vindt om verdachte terug te sturen naar de gevangenis. Gelet hierop en mede als stok achter de deur zal de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering en die hierna in het dictum zijn weergegeven.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
75 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Tactus Verslavingszorg op het adres Meent 4 te Lelystad, en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van Amethist of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
na rechterlijke goedkeuring, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
* zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of zinvolle vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* zal meewerken, indien geïndiceerd, aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij verdachte inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Hebly, voorzitter, mrs. A.M. Loots en M. Rasterhoff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2024.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 januari 2024 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, - in de nabijheid van die [slachtoffer] (een) mes(sen), althans (een) dergelijk(e) scherp (steek)voorwerp(en) tevoorschijn heeft gehaald en/of
- ( vervolgens) dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “Ga je mij het geld geven of niet?”, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- achter die [slachtoffer] is aangerend en/of met die/dat mes(sen) stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] en/of
- met die [slachtoffer] heeft gevochten en/of die [slachtoffer] heeft gestoken in de arm,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 januari 2024 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- in de nabijheid van die [slachtoffer] (een) mes(sen), althans (een) dergelijk(e) scherp (steek)voorwerp(en) tevoorschijn heeft gehaald en/of
- ( vervolgens) dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “Ga je mij het geld geven of niet?”, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- achter die [slachtoffer] is aangerend en/of met die/dat mes(sen) stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] en/of
- met die [slachtoffer] heeft gevochten en/of die [slachtoffer] heeft gestoken in de arm,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 januari 2024 te Almere [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans met een dergelijk scherp (steek)voorwerp, heeft gestoken in de arm;
2
hij op of omstreeks 25 januari 2024 te Almere [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- in de nabijheid van die [slachtoffer] (een) mes(sen), althans (een) dergelijk(e) scherp (steek)voorwerp(en) tevoorschijn te halen en/of
- ( vervolgens) dreigend tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Ga je mij het geld geven of niet?”, althans woorden van gelijke aard of strekking.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 april 2024, genummerd PL0900-2024026358, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1tot en met 136. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 8.
3.Pagina 9.
4.Pagina 10.
5.Pagina 15.
6.Pagina 33.
7.Pagina 34.