In deze zaak heeft verzoeker op 8 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Op 28 februari 2024 heeft verweerder een besluit genomen, waarna verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling van de proceskosten, waarop verweerder op 3 april 2024 heeft gereageerd.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoeven te worden uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener moet betalen, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft besloten dat verweerder de proceskosten van verzoeker moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 218,75. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoeker betalen, conform artikel 8:41 Awb. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.