ECLI:NL:RBMNE:2024:3770

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
11046218 \ ME VERZ 24-44
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van opzegging arbeidsovereenkomst en wedertewerkstelling in geval van opvolgend werkgeverschap

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om de vraag of er nog een arbeidsovereenkomst bestaat tussen [onderbewindgestelde] en [verweerster]. De bewindvoerster van [onderbewindgestelde] stelt dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd door [verweerster]. De procedure begon met een verzoekschrift van de bewindvoerster, waarin zij verzocht om de opzegging te vernietigen en om wedertewerkstelling van [onderbewindgestelde] in de winkel van [verweerster]. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 juni 2024.

De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tussen [onderbewindgestelde] en [verweerster] op grond van artikel 7:668a lid 1 BW moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat er sprake is van opvolgend werkgeverschap. De kantonrechter wijst de verzoeken van de bewindvoerster toe, omdat de opzegging door [verweerster] niet rechtsgeldig was. De bewindvoerster heeft voldoende bewijs geleverd dat de werkzaamheden van [onderbewindgestelde] bij [A] en [verweerster] verweven waren, wat de conclusie van opvolgend werkgeverschap ondersteunt.

De kantonrechter bepaalt dat [verweerster] [onderbewindgestelde] binnen 14 dagen na de beschikking moet wedertewerkstellen en dat de opzegging wordt vernietigd. Daarnaast wordt [verweerster] veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, wettelijke verhogingen, buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de bewindvoerster. De beschikking is gegeven door mr. J.M. van Wegen en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 11046218 ME VERZ 24-44 J/13702
Beschikking van 17 juni 2024
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerster van [onderbewindgestelde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen de bewindvoerster,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J. Zoutberg, advocaat te Almere,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.G.J. van Ommeren, advocaat te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties van de bewindvoerster;
  • het verweerschrift met producties van [verweerster] ;
  • de aanvullende producties van de bewindvoerster.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2024. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van [onderbewindgestelde] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Het geschil

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of er nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat tussen [onderbewindgestelde] en [verweerster] . De bewindvoerster, die [onderbewindgestelde] in deze procedure vertegenwoordigt, meent van wel. [verweerster] is het daar niet mee eens.
Wat is de achtergrond van de zaak?
2.2.
[onderbewindgestelde] is op 15 december 2021 in dienst getreden in de functie van verkoopmedewerkster bij de heer [A] (hierna: [A] ). De arbeidsovereenkomst is per 14 juli 2022 en 15 januari 2023 steeds met een half jaar verlengd. De laatste (en derde) arbeidsovereenkomst met [A] eindigde op 14 juli 2023. [onderbewindgestelde] is vervolgens op
15 juli 2023 voor zeven maanden in dienst getreden bij [verweerster] . Via een brief van
8 januari 2024 heeft [verweerster] aan [onderbewindgestelde] laten weten dat haar arbeidsovereenkomst per
14 februari 2024 eindigde.
Wat vraagt bewindvoerster namens [onderbewindgestelde] en waarom?
2.3.
De bewindvoerster verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Verder wil zij dat de kantonrechter de opzegging van [verweerster] vernietigt en bepaalt dat [verweerster] [onderbewindgestelde] weder te werk moet stellen in de winkel in [stadsdeel] op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00. Daarnaast wil de bewindvoerster dat [verweerster] wordt veroordeeld tot betaling aan [onderbewindgestelde] van:
  • € 4.334,34 bruto (€ 3.476,75 aan achterstallig loon tot en met maart 2024 en € 857,59 aan wettelijke verhoging), met de wettelijke verhoging vanaf 9 april 2024 tot aan de dag van voldoening en de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot aan het moment van voldoening;
  • het loon vanaf 1 april 2024;
  • € 558,43 aan buitengerechtelijke kosten;
- de proceskosten.
2.4.
De bewindvoerster legt aan haar verzoeken ten grondslag dat sprake is van opvolgend werkgeverschap en dat de arbeidsovereenkomst met [verweerster] per 15 juli 2023 op grond van de wet heeft te gelden als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.5.
Voor het geval de kantonrechter de opzegging niet vernietigt, vraagt de bewindvoerster om toekenning van een billijke vergoeding.
Wat vindt [verweerster] ?
2.6.
[verweerster] vindt dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij bestrijdt dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter wijst de verzoeken van [onderbewindgestelde] toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3.2.
In artikel 7:668a lid 1 BW is een ketenregeling opgenomen die van toepassing is op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Die houdt onder andere in dat wanneer tussen dezelfde partijen meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd, met tussenpozen van ten hoogste zes maanden, de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd. Lid 2 van dit wetsartikel bepaalt dat lid 1 van overeenkomstige toepassing is op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3.3.
De bewindvoerster heeft uiteengezet dat [A] , die op verschillende locaties slijterijen exploiteert, en [verweerster] , die op verschillende locaties pakkettendiensten aanbiedt, hun bedrijfsactiviteiten met elkaar combineren. De winkels zijn fysiek en organisatorisch met elkaar verbonden. Vanaf 15 december 2021 werkte [onderbewindgestelde] in de slijterij en de pakkettendienst in [stadsdeel] . Vanaf 15 juli 2023 bleef [onderbewindgestelde] dezelfde werkzaamheden verrichten op dezelfde plek, maar dan via een arbeidsovereenkomst met [verweerster] . Dat in de arbeidsovereenkomst tussen [onderbewindgestelde] en [verweerster] staat vermeld dat [onderbewindgestelde] ging werken als filiaalleidster vanuit [vestigingsplaats 2] , had dan ook geen betekenis. Vanaf begin oktober 2023 tot haar ziekmelding per 11 november 2023 heeft [onderbewindgestelde] vanwege een personeelstekort tijdelijk als verkoopmedewerkster in [wijk] gewerkt. Ook hier combineerde zij de werkzaamheden in de slijterij en van de pakkettendienst als verkoopster, aldus de bewindvoerster.
3.4.
[verweerster] heeft aangevoerd dat de werkzaamheden van [onderbewindgestelde] bij [A] en [verweerster] wel degelijk van elkaar verschilden. Volgens [verweerster] werkte [onderbewindgestelde] bij [A] uitsluitend in de slijterij en bij [verweerster] uitsluitend in de pakkettendienst. [verweerster] heeft daarnaast betwist dat er sprake is van verwevenheid tussen de bedrijven.
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] haar verweer, in het licht van wat de bewindvoerster naar voren heeft gebracht, onvoldoende heeft onderbouwd. De bewindvoerster heeft ter onderbouwing van haar stellingen verschillende stukken overgelegd. Onder andere foto’s van 18 februari 2022, 21 april 2022 en 19 december 2022 waarop te zien is dat [onderbewindgestelde] werkte bij de pakkettendienst in [stadsdeel] en foto’s van door haar ingevulde verzendbonnen. Dat die werkzaamheden destijds incidenteel waren, heeft [verweerster] geen handen en voeten gegeven. Verder heeft de bewindvoerster roosters overgelegd waaruit volgt dat [onderbewindgestelde] na 15 juli 2023 (als enige medewerker) was ingedeeld in de slijterij in [stadsdeel] . [verweerster] heeft hiervoor geen verklaring gegeven.
3.6.
Op grond van het voorgaande gaat de kantonrechter ervan uit dat, zoals de bewindvoerster stelt, de werkzaamheden voor de slijterij en de pakkettendienst door elkaar liepen en dat vanaf 15 juli 2023 de inhoud van het werk en de plaats van de werkzaamheden hetzelfde zijn gebleven. Ook heeft de bewindvoerster onderbouwd dat de omstandigheden waaronder [onderbewindgestelde] haar werk verrichtte, zoals bijvoorbeeld de hoogte van haar loon, nagenoeg hetzelfde zijn gebleven. De kantonrechter concludeert dan ook dat [A] en [verweerster] ten aanzien van de door [onderbewindgestelde] verrichte arbeid geacht worden elkaars opvolger te zijn. Irrelevant is of zij al dan niet aan elkaar gelieerd zijn.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de arbeidsovereenkomst tussen [onderbewindgestelde] en [verweerster] , die aansloot op de laatste arbeidsovereenkomst met [A] , op grond van 7:668a lid 1 BW moet worden aangemerkt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst tussen [onderbewindgestelde] en [verweerster] is dus niet van rechtswege afgelopen op 14 juli 2023.
Gevolgen onterechte opzegging
3.8.
De brief van [verweerster] van 8 januari 2024 mocht door [onderbewindgestelde] worden opgevat als een opzegging. Die opzegging is niet rechtsgeldig en wordt vernietigd. Er was immers geen toestemming voor of instemming met die opzegging.
3.9.
[onderbewindgestelde] heeft recht op wedertewerkstelling. Beslist wordt dat de wedertewerkstelling moet plaatsvinden binnen 14 dagen na deze beschikking, zodat partijen de gelegenheid hebben zich daarop in te stellen. De dwangsom wordt gemaximeerd op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ staat vermeld.
3.10.
Het achterstallige loon over de periode van 15 februari 2024 tot en met 31 maart 2024 wordt toegewezen. De gevraagde wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het loon tot en met maart 2024 worden ook toegewezen, omdat [verweerster] te laat heeft betaald. De wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 25%. Verder zal het loon vanaf 1 april 2024 worden toegewezen. Vanwege de onderbewindstelling van [onderbewindgestelde] wordt het loon – net als de overige bedragen – toegewezen aan de bewindvoerster.
3.11.
De buitengerechtelijke kosten zijn eveneens toewijsbaar. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Er is voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter wijst het bedrag dan ook toe tot het wettelijke tarief van € 536,42.
Proceskosten
3.12.
[verweerster] moet de proceskosten (inclusief nakosten) betalen omdat zij ongelijk krijgt. De kosten van de bewindvoerster worden begroot op € 1.036,00, bestaande uit
€ 814,00 aan salaris gemachtigde, € 135,00 aan nakosten en € 87,00 aan griffierecht.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd;
4.2.
vernietigt de opzegging van [verweerster] ;
4.3.
bepaalt dat [verweerster] [onderbewindgestelde] binnen 14 dagen na deze beschikking weder te werk moet stellen in de winkel in [stadsdeel] aan de [adres] op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00;
4.4.
veroordeelt [verweerster] om aan de bewindvoerster, in haar hoedanigheid van bewindvoerster van [onderbewindgestelde] , tegen bewijs van kwijting te betalen:
€ 3.476,75 bruto aan achterstallig loon over de periode tot en met 31 maart 2024;
€ 289,73 aan wettelijke verhoging over het loon van 15 februari 2024 tot en met
29 februari 2024;
€ 347,67 aan wettelijke verhoging over het loon over de maand maart 2024 berekend tot en met 8 april 2024, alsmede de verdere wettelijke verhoging over deze periode vanaf
9 april 2024 tot de voldoening, met een (gezamenlijk) maximum van 25%;
de wettelijke rente over het achterstallige loon van 15 februari 2024 tot en met
31 maart 2024 vanaf de datum van verzuim tot aan het moment van voldoening;
het loon van [onderbewindgestelde] vanaf 1 april 2024;
€ 536,42 aan buitengerechtelijke kosten;
4.5.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten van de bewindvoerster, in haar hoedanigheid van bewindvoerster van [onderbewindgestelde] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verweerster] ook de kosten van betekening betalen;
4.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.