In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om de vraag of er nog een arbeidsovereenkomst bestaat tussen [onderbewindgestelde] en [verweerster]. De bewindvoerster van [onderbewindgestelde] stelt dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd door [verweerster]. De procedure begon met een verzoekschrift van de bewindvoerster, waarin zij verzocht om de opzegging te vernietigen en om wedertewerkstelling van [onderbewindgestelde] in de winkel van [verweerster]. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 juni 2024.
De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tussen [onderbewindgestelde] en [verweerster] op grond van artikel 7:668a lid 1 BW moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat er sprake is van opvolgend werkgeverschap. De kantonrechter wijst de verzoeken van de bewindvoerster toe, omdat de opzegging door [verweerster] niet rechtsgeldig was. De bewindvoerster heeft voldoende bewijs geleverd dat de werkzaamheden van [onderbewindgestelde] bij [A] en [verweerster] verweven waren, wat de conclusie van opvolgend werkgeverschap ondersteunt.
De kantonrechter bepaalt dat [verweerster] [onderbewindgestelde] binnen 14 dagen na de beschikking moet wedertewerkstellen en dat de opzegging wordt vernietigd. Daarnaast wordt [verweerster] veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, wettelijke verhogingen, buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de bewindvoerster. De beschikking is gegeven door mr. J.M. van Wegen en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.