ECLI:NL:RBMNE:2024:3729

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
16-131984-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding aan slachtoffer

Op 14 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die op 28 mei 2023 in Soest samen met anderen heeft geprobeerd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een slachtoffer. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer(exces) van de verdediging en oordeelt dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meermalen hebben geslagen en geschopt. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van 138 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. Daarnaast moet de verdachte een taakstraf van 50 uren verrichten en schadevergoeding betalen aan het slachtoffer en een getuige wiens horloge is beschadigd tijdens de vechtpartij. De rechtbank oordeelt dat de ernst van het feit en het gevaar voor herhaling aanleiding geven om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 3.538,85, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte wordt ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade aan een andere benadeelde partij, die een bedrag van € 155,00 vordert.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-131984-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [2004] te [geboorteplaats]
wonende aan [adres] te [woonplaats]
hierna te noemen: verdachte

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen op 29 augustus 2023 en 31 mei 2024. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F. Rethmeier en van de standpunten van verdachte en mr. C.J.M. van den Brûle, advocaat te Den Haag.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door [slachtoffer] , benadeelde partij, en mr. R.E.H. de Jager, raadsvrouw van benadeelde partijen [slachtoffer] en [benadeelde] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
op 28 mei 2023 in Soest, samen met anderen, geprobeerd heeft [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer] in het gezicht/tegen het hoofd te schoppen en stompen, dan wel (subsidiair) samen met anderen openlijk geweld tegen die [slachtoffer] heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat het letsel van aangever is veroorzaakt door verdachte en/of zijn medeverdachten, dan wel dat zij het opzet hadden aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Eveneens kan niet vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever alleen één keer heeft geslagen nadat aangever hem sloeg. Aangever en getuigen verklaren wisselend en tegenstrijdig. Hun verklaringen vinden op onderdelen geen steun in elkaars verklaringen, stroken ook niet met de ingebrachte beelden en niet vast te stellen is of zij uit eigen waarneming verklaren of dat zij dingen van anderen hebben gehoord.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging kan op basis van het dossier niet vastgesteld worden dat verdachte een significante en/of wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen aangever heeft geleverd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep op noodweer(exces) gedaan en verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft bij de politie aangifte gedaan en het volgende verklaard:
Op 27 mei 2023 ben ik met een aantal vrienden naar het zomerfeest gegaan op de Birkstraat te Soest. Op 28 mei 2023 omstreeks 01:00 uur zijn wij met de fiets richting Soest gereden. Ongeveer 50 meter bij het tankstation vandaan moest ik plassen. [2] Op het moment dat ik stond te plassen zag ik dat ik werd gefilmd door een jongen met een grijze trui. Ik zag dat de jongen met de grijze trui met zijn vuist heel hard tegen mijn rechter wang sloeg. De jongen met grijze trui was met nog twee andere jongens. Ik zag en voelde dat ik meerdere klappen kreeg van de jongens. Na deze klap ben ik op de grond gevallen. Ik voelde op het moment dat ik op de grond lag dat ik een hele harde trap tegen mijn hoofd kreeg. Ik weet niet wie mij heeft geschopt tegen mijn hoofd. Ik voelde toen weer een hele erge pijn en ben out gegaan. [3]
Door [A] werden op 31 mei 2023 de navolgende letsels bij [slachtoffer] waargenomen:
- bloeduitstorting rechteroog;
- schaafwond neus en voorhoofd links;
- wond aangezicht rechts;
- zwelling neus links;
- kleine wond wenkbrauw links (gelijmd).
Conclusie- licht traumatisch hoofd/hersenletsel;
- kneuzing aangezicht/kaak/neus. [4]
[getuige 1] heeft bij de politie het volgende verklaard:
Nadat het Zomerfeest aan de Birkstraat in Soest afgelopen was ging ik naar mijn vrienden die op mij stonden te wachten op het parkeerterrein van het tankstation. Ik zag dat er aan de overkant van de weg iemand op de grond lag en mijn hulp nodig had. Dit was ongeveer op zo'n 25 á 30 meter van mij af. Ik zag dat er een jongen op de grond lag en dat er jongens op hem in aan het trappen en slaan waren. Vooral heel veel trappen. Ze gingen er vol op. [5]
[getuige 2] heeft bij de politie het volgende verklaard:
Het feest eindigde op 28 mei 2023 om 01:00 uur. Ik reed iets later weg richting Soest over de Birkstraat toen ik mijn vriend [slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt dat de getuige hier aangever [slachtoffer] bedoelt) zag staan. Ik zag dat hij werd vastgehouden door twee jongens en dat er nog een lange jongen bij stond. Ik weet de naam van de lange jongen. Hij heet " [medeverdachte 1] " (fonetisch) en de andere twee heten " [verdachte] " en " [medeverdachte 2] ". Ik ben er naar toe gefietst en ik zag dat [slachtoffer] klappen kreeg van alle drie de jongens. [6] Ik zag dat de lange jongen naar [slachtoffer] liep. Ik zag [slachtoffer] toen op de grond liggen. Ik zag dat de lange jongen op [slachtoffer] begon in te slaan met zijn vuisten en dat hij begon te trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] . Ik zag dat de andere twee jongens ook op [slachtoffer] aan het in waren slaan en trappen. Ik zag dat de drie jongens snel weg gingen. Niet veel later kwam de politie en toen de politie er was en de drie jongens had staande gehouden, gaf ik aan dat dat de drie jongens waren die op [slachtoffer] hadden ingetrapt en geslagen. [7]
[getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris het volgende verklaard:
Wat heb je gezien toen je aankwam?
Dat ze [slachtoffer] aan het slaan waren. Ik kwam eraan en toen gingen er nog meer mensen helpen en toen ging hij knock-out en toen bleven ze nog een paar keer op zijn hoofd trappen. [8]
Door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werd het volgende bevonden:
Op 28 mei 2023 omstreeks 01.25 uur reden wij over de de Birkstraat te Soest. Wij zagen dat andere collega's naar een groep mensen toe liepen. Wij hoorden portofonisch dat deze
collega's doorgaven dat er een jongen knockout was geslagen. Wij hoorden dat collega [verbalisant 3] zei dat er drie jongens waren weggelopen in de richting van Soest. Wij zagen dat 250 meter verderop drie jongens liepen. Hierop hebben wij de drie jongens staande gehouden. Dit bleken te zijn:
- [medeverdachte 2] geboren op [2003] .
- [medeverdachte 1] geboren op [2005] .
- [verdachte] geboren op [2004] .
Wij hoorden dat de collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 4] doorgaven dat 1 verdachte lang was, ongeveer 2 meter lang, ongeveer 18 jaar oud was, een trainingspak droeg en een dikker postuur had. Wij hoorden ook dat er nog twee verdachten bij zouden zijn. Deze zouden kleiner zijn en vermoedelijk van Surinaamse afkomst. Wij zagen dat verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] duidelijk een kleiner en steviger postuur hadden dan verdachte [medeverdachte 1] . Wij zagen dat ze een donker getinte huid hadden. [9]
Door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] werd het volgende bevonden:
Bij de insluiting zagen wij dat de verdachte [medeverdachte 2] witte Nike sneakers droeg en dat de rechterschoen besmeurd was met bloed. Hierop hebben wij de rechterschoen van de verdachte in beslag genomen. [10]
Door verbalisant [verbalisant 7] werd het volgende bevonden:
Door de algemene politiedienst werd de rechterschoen (SIN AAPF0124NL) van verdachte [medeverdachte 2] veiliggesteld. [11]
Door het TMFI werd op 31 juli 2023 het volgende gerapporteerd:
- Bemonstering: Bloedvlek rechterkant schoen AAPF0124NL#01
- DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
-mogelijke donor: [slachtoffer] .
- Bemonstering: Bloedvlek veters AAPF0124NL#02
- DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
-mogelijke donor Derde [slachtoffer]
. [12]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht, gelet op voormelde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer [slachtoffer] , terwijl deze (bewusteloos) op de grond lag, meerdere keren in zijn gezicht hebben geschopt en geslagen. Verdachte en zijn twee medeverdachten zijn direct na het incident en op korte afstand van de plek waar dat had plaatsgevonden aangehouden op aanwijzen van getuigen als de drie jongens die betrokken waren bij de vechtpartij en na de vechtpartij wegliepen.
Hoewel in getuigenverklaringen niet wordt gespecificeerd welke verdachte welk geweld heeft toegepast, verklaren zowel [getuige 1] als [getuige 2] duidelijk dat alle verdachten hebben geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer al op de grond lag. Voorts bevat het dossier geen enkele aanwijzing en/of verklaring waaruit volgt dat (een van de) verdachte(n) zich afzijdig heeft gehouden en geen geweldshandelingen heeft verricht. Verdachte ontkent geweld te hebben gebruikt, maar de rechtbank schuift zijn verklaring als onaannemelijk terzijde nu deze verklaring strijdig is met de bewijsmiddelen.
Opzet zwaar lichamelijk letsel
Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten was, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, erop gericht [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben aangever, terwijl hij bewusteloos en weerloos op de grond lag, meerdere keren met kracht tegen zijn gezicht/hoofd geslagen en geschopt.
Het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale structuren. Dit is een feit van algemene bekendheid. Door met meerdere personen hard en meermaals tegen het hoofd te schoppen (met geschoeide voet) en te slaan met de vuist is er een aanmerkelijke kans op letsel met langdurige of zelfs permanente gevolgen voor bijvoorbeeld de hersenen, het gezichtsvermogen, gehoor of gebit. Ook kunnen er ontsierende littekens in het gezicht ontstaan. De rechtbank neemt in dit kader ook mee dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachten er ‘vol op gingen’.
Door zoveel geweld op het hoofd/gezicht toe te passen hebben verdachte en de medeverdachten die aanmerkelijke kans aanvaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 28 mei 2023 te Soest tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebben hij, verdachte en mededaders, die [slachtoffer] , meermalen met geschoeide voet met kracht geschopt/getrapt en geslagen/gestompt in/op/tegen het gezicht van die voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Beroep op noodweer (exces)
6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever uit zelfverdediging een klap heeft gegeven, aangezien aangever boos op hem af kwam en hem een klap gaf. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Op dat moment zag verdachte zich genoodzaakt om zich te verdedigen door een klap terug te geven. Deze verdediging was noodzakelijk, omdat aangever helemaal los ging en verdachte mogelijk door de belaging van aangever (ernstig) gewond zou raken. Verdachte dient derhalve ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er, gelet op de verklaringen van aangever en de getuigen, geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van verdachte door aangever.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Hoewel uit de (korte) beeldfragmenten die op verzoek van de verdediging zijn toegevoegd aan het dossier blijkt, dat aangever boos was, volgt daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat aangever als eerste een klap heeft uitgedeeld aan verdachte.
Het scenario dat door de verdediging naar voren is gebracht, wordt verder ook niet ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Geen van de getuigen verklaart dat aangever de eerste klap zou hebben uitgedeeld en bij verdachte is ook geen letsel aangetroffen wat hierbij past. Enkel verdachte zelf verklaart dat hij als eerste zou zijn geslagen door de aangever, die ‘helemaal los’ zou zijn gegaan omdat hij door de verdachte werd gefilmd. Deze verklaring is strijdig met de eerdere verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd. Daarin geeft hij aan dat hij onterecht is aangehouden en dat er niets is gebeurd.
Voor zover medeverdachte [medeverdachte 2] het scenario ondersteunt dat de agressie vanuit aangever werd kwam, wijkt zijn verhaal op belangrijke punten af. [medeverdachte 2] verklaart namelijk dat hij juist degene was die door de aangever werd geslagen, en niet naar aanleiding van het filmen maar omdat de aangever het fietspad blokkeerde terwijl [medeverdachte 2] met de fietsbel rinkelde om erlangs te mogen.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte of een ander of van een onmiddellijk gevaar daarvoor.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair medeplegen van een poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweerexces.
Nu de rechtbank onder 6.3. heeft overwogen dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, wordt het beroep op noodweerexces ook verworpen.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 48 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- een gevangenisstraf van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan het vinden en behouden van een dagbesteding;
- een taakstraf van 50 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de VOG die verdachte voor zijn stage nodig zal hebben, zijn opleiding en vrijetijdsbesteding, de tijd die hij als jongere in voorarrest tussen volwassen gedetineerden heeft doorgebracht, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het geringe strafblad van verdachte. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de publicatie van de persoonsgegevens van verdachte in de persrol van deze zitting.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met de medeverdachte(n) geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] door hem meerdere keren tegen het gezicht/hoofd te trappen en te slaan. [slachtoffer] moest worden afgevoerd door een ambulance en bleek meerdere verwondingen aan zijn gezicht te hebben opgelopen en een lichte hersenschudding. Dat [slachtoffer] geen zwaarder letsel heeft opgelopen is niet aan verdachte of zijn medeverdachte(n) te danken. Uit de getuigenverklaringen die in het dossier zijn opgenomen komt het beeld naar voren dat het schoppen met veel kracht ging. Getuige [getuige 1] beschrijft hoe hij aan de overkant van de straat stond te bellen en niet van plan was zich met het incident te bemoeien, maar zich door de intensiteit van het geweld toch geroepen voelde het slachtoffer te hulp te schieten.
Met dit forse geweld heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van [slachtoffer] . Dit soort feiten worden als buitengewoon bedreigend en ingrijpend ervaren door slachtoffers en veroorzaken gevoelens van onveiligheid bij het uitgaanspubliek. [slachtoffer] heeft, zo blijkt uit de vordering benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring, tot op heden nog steeds last van de gevolgen van het geweld. Zo heeft hij er een litteken aan de zijkant van zijn gezicht aan overgehouden en een plek naast zijn neus. Deze ontsieringen herinneren hem dagelijks aan wat hem is overkomen. Ook worden door het plegen van dit soort strafbare feiten de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij versterkt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op geen enkel moment de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 april 2024, waaruit blijft dat verdachte voor het bewezenverklaarde eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten;
- een voortgangsverslag van de Reclassering Nederland van 7 mei 2024, opgemaakt door R. Zijm, reclasseringswerker;
- een e-mail van R. Zijm, reclasseringswerker van 24 mei 2024.
Uit het rapport van 7 mei 2024 en de email van 7 mei 2024 van de reclassering blijkt dat verdachte zich sinds de start van zijn toezicht aan de bijzondere voorwaarden houdt. Naarmate het schorsingstoezicht vorderde is er een positieve gedragsverandering te zien bij betrokkene. Hij wordt niet meer door de politie gesignaleerd. Daarnaast is hij een opleiding gaan volgen waarin hij zich pro-actief opstelt en goede cijfers behaalt. Naast zijn opleiding zit verdachte nog in een brassband waarmee hij ook optreedt. In de weekenden werkt hij af en toe via een uitzendbureau achter de bar bij evenementen. Verdachte geeft aan te hebben geleerd van de gevolgen van zijn gedrag en zegt hierin nu volwassenere keuzes te maken.
Het algemene recidiverisico en het risico op geweldsrecidive worden ingeschat als laag/gemiddeld.
Geadviseerd wordt om bij een strafoplegging de reeds eerder gestelde voorwaarden, te weten een meldplicht en het meewerken en behouden van een zinvolle dagbesteding, op te leggen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van het schoppen/trappen tegen het hoofd is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 6 maanden.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 30 november 2023 door de kinderrechter is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
De ernst en aard van het feit rechtvaardigen op zich een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank vindt het echter niet wenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd wordt. Verdachte heeft tijdens zijn schorsing een positieve verandering laten zien. Een detentie zal dit doorkruisen en het huidige traject waarin zijn opleiding en werk op de rit zijn, teniet doen. Om de positieve ontwikkeling vast te houden en door te zetten acht het van belang dat de huidige begeleiding voorgezet wordt. Hoewel er onvoldoende aanleiding bestaat om verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten, houdt de rechtbank wel rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
De omstandigheid dat op de gepubliceerde perslijst abusievelijk de persoonsgegevens van verdachte zichtbaar zijn geweest, leidt niet tot strafvermindering. De rechtbank weegt daarbij mee dat deze gegevens relatief kort (24 uur) zichtbaar zijn geweest en dat er een beperkt aantal views (40) zijn geweest.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. Een lagere straf en/of andere strafmodaliteit doet onvoldoende recht aan de ernst en aard van het bewezenverklaarde.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen van 138 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk deel koppelt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf van 50 uren opleggen. Indien verdachte deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht wordt deze vervangen door 25 dagen hechtenis.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot zware mishandeling
.
Hoewel de reclassering het recidiverisico inschat op laag/gemiddeld, is de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte (waaruit blijkt dat hij door de kinderrechter op 30 november 2023 is veroordeeld een mishandeling gepleegd op 19 juni 2021 en een mishandeling gepleegd op 26 augustus 2022) van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, zonder de noodzakelijke begeleiding opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zal worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
[slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.288,85. Dit bedrag bestaat uit € 788,85 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 4.288,85, te weten € 788,85 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade, en verdachte te veroordelen tot betaling van een derde van de toe te wijzen schade, te weten € 1.263,00, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, dan wel dat de vordering afgewezen dient te worden.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de gevorderde materiële schade gematigd dient te worden omdat deze onvoldoende onderbouwd is. Uit de bij de vordering gevoegde bankafschriften niet blijkt om welke kledingstukken het gaat, het niet duidelijk is of het horloge onherstelbaar is beschadigd en daadwerkelijk is gerepareerd en aangever in zijn aangifte heeft verklaard dat alleen de achterzijde van de telefoon is beschadigd.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank acht de door de benadeelde partij gehanteerde afschrijvingen voor de kleding (€ 67,00 op een bedrag van 317,00) en het horloge (€ 50,00 op een bedrag van € 150,00) voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt en ziet geen aanleiding om de door de benadeelde partij gehanteerde afschrijving te wijzigen. De posten “telefoon” en “eigen risico” acht de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade geheel toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde en dat de benadeelde partij anderszins in zijn persoon is aangetast door het psychische leed dat hij heeft overgehouden aan het bewezenverklaarde. Dat dit psychische leed is geleden, ligt gelet op de hiervoor (onder 8.3 onder het kopje “ernst van de feiten”) beschreven aard en ernst van de normschending ook voor de hand.
Rekening houdend met wat in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op € 2.750,00.
Verdachte is met zijn medeverdachte(n) verantwoordelijk voor de gehele schade. De rechtbank ziet geen aanleiding om de schade, al dan niet evenredig, over verdachte en zijn medeverdachte(n) te verdelen waarbij een ieder slechts voor een deel aansprakelijk zou zijn voor de door hen veroorzaakte schade. Het belang dat het slachtoffer erbij heeft om niet alle drie de verdachten te hoeven aanspreken voor de vergoeding van de door hem geleden schade, weegt zwaarder dan het risico dat verdachte loopt dat hij de eventueel door hem vergoede schade niet kan verhalen op zijn mededaders. De rechtbank zal de vordering daarom tot een bedrag van € 3.538,85 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 mei 2023 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.538,85, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 mei 2023 tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
9.2
[benadeelde]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 155,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en verdachte te veroordelen tot betaling van een derde van de gevorderde schade, te weten € 50,00, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, dan wel dat de vordering afgewezen dient te worden.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht het gevorderde bedrag te matigen nu niet vaststaat dat het horloge onherstelbaar beschadigd is en de verzekeringsmaatschappijen een hoger afschrijvingspercentage hanteren, 10% tot 15% per jaar.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht het door de benadeelde partij genoemde afschrijving, gelet op het gehanteerde afschrijvingspercentage (8,5%), voor het horloge voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
Verdachte is met zijn medeverdachten verantwoordelijk voor de gehele schade. De rechtbank ziet geen aanleiding om de schade, al dan niet evenredig, over verdachte en zijn medeverdachten te verdelen waarbij een ieder slechts voor een deel aansprakelijk zou zijn voor de door hen veroorzaakte schade. Het belang dat het slachtoffer erbij heeft om niet alle drie de verdachten te hoeven aanspreken voor de vergoeding van de door hem geleden schade, weegt zwaarder dan het risico dat verdachte loopt dat hij de eventueel door hem vergoede schade niet kan verhalen op zijn mededaders. De rechtbank zal de vordering daarom tot een bedrag van € 155,00 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 mei 2023 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal in het belang van voornoemde benadeelde partij als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) hoofdelijk aan verdachte opleggen, omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 3 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 138 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt
dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat de verdachte:
* zich binnen 3 werkdag na dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht (088) 80 41101. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich in spant voor het vinden en behouden van werk en/of opleiding, met
een vaste structuur.
- waarbij de Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
-
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 25 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
[slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 3.538,85, bestaande uit € 788,85 materiële schade en € 2.750,00 immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2023 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.538,85 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2023 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde]
- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 155,00, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2023 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat
€ 155,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2023 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Jadib, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en S.D. Groen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juni 2024.
Mrs. C. van de Lustgraaf en S.D. Groen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2023 te Soest tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
hheeft/hebben hij, verdachte en/of een mededaders, die [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voet) (met kracht) geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die voornoemde [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2023 te Soest, althans in Nederland, openlijk, te weten, aan de Birkstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door meermalen, althans eenmaal, (met geschoeide voet) (met kracht) te schoppen/trappen en/of te slaan/stompen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd van die voornoemde [slachtoffer] ;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met registratienummer PL0900-2023156820 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 107 en het proces-verbaal met registratienummer PL0900-2023156820, opgemaakt door [verbalisant 7] , politie Eenheid Midden Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 12.
3.Proces-verbaal van aanvullend verhoor [slachtoffer] , pagina 15.
4.Een geschrift, te weten een afschrift van een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] van 30 mei 2023, opgesteld door [A] , huisarts, pagina 107.
5.Roces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 18.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 20.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 21.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 11 december 2023, blad 4.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 32.
10.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 29.
11.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 3 van proces-verbaal met registratienummer PL0900-2023156820.
12.Een geschrift, te weten een afschrift van een deskundigenrapportage Forensisch DNA onderzoek van The Maastricht Forensic Institute van 31 juli 2023, opgemaakt door drs. B.J. Blankers, pagina 20 van proces-verbaal met registratienummer PL0900-2023156820.